Josine W.L. Meyer
Wat is progressief?
We hebben, naar men zegt, een progressieve regering. Daarin geven partijen de toon aan die als ‘de progressieve drie’ bekend staan. Ze baseren zich op een gemeenschappelijk verkiezingsprogram dat de veelbelovende titel Keerpunt 1972 draagt.
Maar is het program van de ‘progressieve drie’ werkelijk progressief? Wijst het een weg vooruit of een weg terug?
Daar valt wel het een en ander over te zeggen. Om te beginnen moet ik trachten te omschrijven wat ik onder ‘progressief’ versta.
Kijkt men naar de grote bloeitijden van de beschaving, die uiteraard perioden van vooruitgang waren (om enige voorbeelden te noemen: Athene in de 5de eeuw v.C., Rome ten tijde van de Republiek, de Renaissance in Italië, onze eigen Gouden Eeuw, Europa van ± 1800 tot 1914), dan ziet men dat ze gekenmerkt werden door wetenschappelijke ontdekkingen en de praktische toepassing daarvan, door uitbreiding van handel en verkeer, vernieuwing van communicatie- en productiemiddelen, bloei van kunst en literatuur, politieke hervormingen die grotere bevolkings-groepen tot volwaardige staatsburgers maakten en vooral een grote mate van individuele vrijheid voor deze burgers, al vielen daar tot nog toe meestal bepaalde maatschappelijke groepen buiten.
Gaat men van deze criteria uit dan blijkt het veel gesmade kapitalisme het meest progressieve tijdperk dat er tot nog toe in de geschiedenis geweestis. Niemand was daar meer van doordrongen dan Karl Marx. Ik citeer het Kommunistisch Manifest: ‘De bourgeoisie heeft voor de eerste maal getoond wat ‘s mensen werkkracht vermag… (Ze) kan niet bestaan zonder de productiemiddelen, dus de productieverhoudingen, dus alle maatschappelijke verhoudingen onophoudelijk te revolutioneren… (Ze) heeft
door haar exploitatie van de wereldmarkt de voortbrenging en het verbruik van alle landen kosmopolitisch gemaakt… De geestelijke voortbrengselen der afzonderlijke volken worden gemeengoed… De bourgeoisie trekt ook de meest barbaarse volken binnen de kring der beschaving.’ En: ‘Met ieder van deze ontwikkelingsfasen der bourgeoisie ging een daarmee overeenstemmende vooruitgang op politiek gebied gepaard.’ Maar het grote euvel van de bourgeoismaatschappij was haar klassekarakter. Volgens Marx en Engels was een revolutie van de uitgebuite klasse, het proletariaat, nodig om een nog hogere maatschappijvorm te verwezenlijken. Na een kortstondige proletarische dictatuur, die alle productiemiddelen in handen van de staat zou brengen, zou zij een klassenloze samenleving organiseren. De openbare macht zou haar politiek karakter verliezen, d.w.z. de staat zou ophouden te bestaan.
Die prognose is niet uitgekomen. De revoluties van de toste eeuw zijn geen ‘proletarische’ revoluties geweest, al heeft men ze soms zo bestempeld. Ze hadden in achterlijke landen plaats en riepen totalitaire staten, nieuwe heersende klassen en onefficiënte economische stelsels in het leven. In de landen van West-Europa heeft de arbeidersbeweging, georganiseerd in haar politieke partijen en vakverbonden, ongetwijfeld een belangrijke progressieve rol gespeeld. Ze heeft strijd gevoerd voor hogere lonen en kortere werktijden, voor sociale wetgeving en algemeen kiesrecht, ze heeft er toe bijgedragen dat het kapitalisme van karakter veranderde, de particuliere ondernemingen aan overheidscontrole onderworpen werden, het algemeen belang op de voorgrond werd gesteld. Maar de leiding van de maatschappij kwam niet aan de arbeiders. Integendeel, hun functie in het productieproces schrompelde in. Er kwam een nieuwe middenstand op, bestaande uit intellectuelen en half-intellectuelen, wier aandeel aan het industriële leven hoe langer hoe groter werd. De structuur van de bedrijven werd steeds gecompliceerder. Het is uitgesloten dat de arbeiders als zodanig aan de top van de samenleving komen. Een progressieve voorhoede kunnen ze alleen in samenwerking met de andere producenten groepen zijn. Deze gedachte heeft voorgezeten bij de oprichters van de PvdA, toen ze de oude naam ‘sociaal-democratische arbeiderspartij’ verwierpen en het principe van de klassenstrijd afwezen. Jammer genoeg
is het geloof aan de socialistische arbeidersheilstaat, zoals dat nu eenmaal met geloven pleegt te gaan, een taai eigen leven gaan leiden, het blijft in de hoofden rondspoken, tegen alle redelijkheid in, en het is bezig een groot gevaar voor onze hedendaagse samenleving te worden.
Het kapitalisme, waarvan Marx en Engels de ondergang voorspelden, is – 125 jaar na het verschijnen van het Kommunistisch Manifest – nog steeds een grote progressieve kracht. Juist in de jaren sinds de Tweede Wereldoorlog heeft het opnieuw zijn geweldige vitaliteit, zijn vermogen tot zelfvernieuwing en expansie bewezen. Wetenschappelijke ontdekkingen en technologische vondsten hebben ongekende perspectieven geopend. Kernenergie, ruimtevaart, antibiotica, computers, automatisering zijn begrippen die de enorme kloof tussen de tijd voor en na de oorlog duidelijk maken. In 1972, in hetzelfde jaar als Keerpunt, is een boek van Jacques de Kadt, De Politiek der Gematigden, verschenen. Daarin wordt die nieuwe ontwikkeling centraal gesteld. De Kadt spreekt met een term die hij aan Brzezinski ontleent van het ‘technetronische tijdperk’ en hij wijst er herhaaldelijk op welk een wereldhistorische prestatie het is dat er nu landen zijn waar, voor het eerst in de geschiedenis, de meerderheid van de bevolking boven het peil van honger en gebrek uitgekomen is. Dit is tot stand gebracht, zegt hij, in de democratische landen, waar het kapitalistische systeem gecombineerd is met een zekere mate van overheidscontrole. Als deze ontwikkeling niet verstoord wordt zal binnen enkele generaties welvaart voor allen mogelijk zijn. Het is – aldus De Kadt – echter niet de technologie die over de toekomst beslist, maar het gebruik dat de mensen ervan maken, d.w.z. de politiek. En aan de buitenlandse politiek komt het primaat toe. De tijd is rijp voor eenwording van de wereld. Hoe die wereld er uit zal zien hangt af van de twee supermogendheden, Rusland en de VS. Rusland streeft naar wereldheerschappij en het is niet dit imperialisme dat men de Russen verwijten kan, maar het onaanvaardbare systeem dat zij aan de wereld willen opleggen. Een totalitair systeem kan niet van binnen uit veranderd worden, daarom mag het zich in geen geval verder verbreiden. Amerika vertegenwoordigt de open wereld, die onvolmaakt maar voortdurend voor hervorming vatbaar is. Daarom moet niet Rusland, maar Amerika het gezicht van de toekomstige
wereld bepalen. Europa moet vanzelfsprekend Amerika’s bondgenoot zijn. Kijken we naar Keerpunt. Van de indrukwekkende ‘technetronische’ vernieuwingen rept het met geen woord. Zelfs niet van de keerzijde: het vernietigingsgevaar dat in de kernwapens ligt opgesloten. De hele Keerpuntpolitiek bestaat uit afremmen. In Hoofdstuk III over Welvaartsverdeling in Nederland kan men lezen: ‘In het mededingingsbeleid wordt de positie van het kleinbedrijf tegenover het grootbedrijf versterkt.’ Dit ene zinnetje zegt al genoeg, maar in het volgende hoofdstuk, Financieelekonomisch beleid, staan nog ettelijke paragrafen die de vrijheid van het bedrijfsleven aan al te knellende banden willen leggen, zoals meldingsplicht voor investeringen boven een bepaald bedrag, directe deelneming door de overheid in het particuliere bedrijfsleven enz. Het Rapport van de Club van Rome is voor de progressieven van Keerpunt een gefundenes Fressen. Zij nemen zonder meer aan dat dit Rapport, waarover veel discussie is geweest, onaanvechtbare waarheden bevat en trekken er enige ‘progressieve’ conclusies uit. Zo staat er in Hoofdstuk VI over Leefbaarheid: ‘Gezien de toenemende betekenis van ruimtetekort en milieu-over-last is een beperking van de groei van de ontwikkeling van zeehavens en luchtvaart onvermijdelijk.’ Dat staat Rotterdam dus te wachten als het André van der Louw tot burgemeester krijgt. – Verder moet het openbaar vervoer centraal staan (ten koste van de particuliere auto) en bevordering van het vervoer per fiets moet worden nagestreefd!
De door De Kadt aan de orde gestelde verdediging van de open wereld tegen het Russische streven naar wereldmacht heeft voor de samenstellers van Keerpunt geen enkel belang. ‘Een voortgaande afremming van defensieuitgaven moet worden gerealiseerd.’ Nederland moet zijn lidmaatschap van de NAVO gebruiken, niet om aan de militaire versterking van zich en zijn bondgenoten mee te werken, maar ‘om een aktief ontspanningsbeleid te bevorderen.’ Schiet Nederland daarin tekort dan moet worden nagegaan of vrede en veiligheid niet beter gediend worden door uittreden en ‘of tezamen met geestverwante landen alternatieven na te streven zijn.’ Wie zijn die geestverwante landen? Het gebruik van het woord ‘alternatieven’ doet het ergste vermoeden.
De op 21 sept. gehouden partijraadsvergadering van de PvdA gaat in
zijn anti-americanisme en zijn hartstocht voor afbraak van de Europese defensie nog verder: met grote meerderheid zijn daar twee resoluties aangenomen waarin aan de aankoop van vliegmachines ter vervanging van de Starfighter allerlei belemmeringen in de weg worden gelegd en met name de aankoop van Amerikaanse vliegtuigen wordt afgewezen. Heel wonderlijk is de geïdealiseerde voorstelling die Keerpunt zich van de VN en de Derde Wereld maakt. In de Preambule worden versterking van de VN en opheffing van machtsblokken als NAVO en Warschaupakt tot centrale doelstellingen van het beleid verklaard. ‘Opvoering van de ontwikkelingssamenwerking is een effektiever middel tot verkrijging van vrede en veiligheid dan handhaving van het nivo van de defensieinspanningen.’ Een toelichting van deze verbazingwekkende bewering wordt niet gegeven.
‘Solidariteit met onderdrukte groepen, waar ook ter wereld, komt in de plaats van bondgenootschappelijke volgzaamheid.’ Ik dacht dat bondgenootschap trouw vereiste en geen volgzaamheid. Uit de formulering blijkt duidelijk hoezeer het Atlantische bondgenootschap onze derde wereldvrienden tegen de draad gaat.
Aan de ‘ontwikkelingssamenwerking’ wordt in Hoofdstuk VII (Welvaartsverdeling in de wereld) uitvoerig aandacht gewijd zonder dat men er veel wijzer van wordt. Het enige begunstigde land dat met name genoemd wordt (in het volgende hoofdstuk: Vrede en Veiligheid) is het communistische Noord-Vietnam, en dat nog wel ofschoon het wapenstilstandsverdrag nog niet was gesloten. Na al het voorgaande hoeft men zich niet te verbazen. Hier is blijkbaar zo’n geval waar men de bondgenootschappelijke volgzaamheid overbodig vindt. Met deze cultus van VN en Derde Wereld vergelijke men de realistische opvattingen van De Kadt. Hij beschouwt de landen van de Derde Wereld als een gevaar voor het Westen. Hij noemt de VN een ‘platform der leugenachtigheid’, daar ze een wereldeenheid voorwenden die niet bestaat en van de fictie uitgaan dat de ‘Verklaring van de rechten van de mens’, uitdrukking van een typisch liberale wereldbeschouwing, geëerbiedigd zou worden door communistische dictatuurstaten en pas onafhankelijk geworden miniatuurlandjes. De samenstelling van de VN wordt voortdurend
slechter. Aanvankelijk hadden de landen die een rechtsorde erkennen er nog de meerderheid, maar het aantal landen uit de derde wereld neemt voortdurend toe. Zij maken van de VN een antiwesterse propagandatribune. Bij een goede organisatie van de wereld, verklaart De Kadt, zou er misschien nu al nergens honger geleden behoeven te worden, maar dit is een kwestie van politiek, niet van filantropie. Voor het zover is kan het nodig zijn op beperkte schaal ontwikkelingshulp te geven. Maar als deze landen onze welvaart trachten te ondermijnen (chantage van oliesheiks, onteigening van buitenlands bezit door socialistische regeringen) dan moeten we hen ook als vijanden behandelen.
Als derde gevaar dat de open wereld bedreigt noemt Jacques de Kadt het verval van de democratie. Deze bedreiging van binnenuit maakt die van buitenaf zo gevaarlijk. Het streven naar hervormingen, het meest wezenlijke kenmerk van de democratie, maakt plaats voor een blinde vernietigingsdrang. De studentenopstanden waren een episode, ze hebben overal veel schade aangericht, maar nergens de hoog nodige hervormingen tot stand gebracht. Het socialisme, tot voor kort een hervormingsbeweging, valt terug in een archaïsch utopisme en streeft naar verbroedering met de ‘ook socialistische’ communisten. Zelfs de vakbeweging, van oudsher het nuchterste en meest reformistische deel van de arbeidersbeweging, verliest haar realistisch karakter en ontwricht het economisch leven door stakingen voor ideologische doeleinden. Tegen deze destructieve tentlenzen is geen tegenwicht. De elites capituleren, de middengroepen hebben geen eigen politiek, de publieke opinie neemt linkse propagandaleuzen over en keert zich tegen Amerika en de NATO. De christelijke kerken, worstelend met hun geloofscrisissen, trekken zich terug op de christelijke moraal in haar meest masochistische vormen en leiden daar nieuw linkse politieke conclusies uit af. Tegenover al deze ontbindingsverschijnselen roept De Kadt ‘de gematigden’ op zich te wapenen voor de verdediging van de westerse beschaving. De gematigden, daaronder verstaat hij de mensen die niet aan een heilstaat geloven, want dat leidt onvermijdelijk tot totalitarisme, maar die beseffen dat iedere samenleving onvolmaakt is en dat het er alleen om gaat haar open te houden voor voortdurende hervorming.
Van het verval der democratie is Keerpunt 1972 een treffend voorbeeld. In dit program is niets meer over van het besef, waarvan de socialisten in hun democratische tijd doordrongen waren, dat het communisme onverbiddelijk afgewezen moet worden. Keerpunt streeft naar verbroedering met de vijand en verloochening van de bondgenoten. De antiwesterse mentaliteit van de landen der Derde Wereld wordt in dit program volkomen genegeerd. Van een streven naar vooruitgang is geen sprake meer. Het parool is nivellering. De structuurverandering waar Keerpunt het voortdurend over heeft is niets anders dan het streven naar een volmaakt structuurloze, materieel en moreel verarmde wereld. Men richt zich naar de laagstbetaalden in het eigen land, naar de minst ontwikkelde volken in de wereld. Met socialisme heeft dit niets te maken. Nivelleren kan men niet naar boven, alleen naar beneden. Het betekent alles afsnijden wat uitsteekt. Het is geen uiting van naastenliefde, maar van afgunst. Afschuwelijk is de leus door onze ‘progressieven’ in omloop gebracht: ‘Spreiding van bezit, kennis en macht.’ Afschuwelijk, in de eerste plaats omdat het zo slecht geformuleerd is. Maar bedoeld is natuurlijk de door Keerpunt gepropageerde nivellering. Allemaal evenveel, evenveel bezit, kennis en macht. Dat worden toestanden als in China, waar artsen een opleiding krijgen van 2 of 3 jaar, nog minder dan een verpleegster bij ons. Natuurlijk is in China de gelijkheid niet echt, maar dat zou ze ook bij ons niet zijn. Gustave Le Bon heeft al aangetoond dat vrijheid en gelijkheid, de twee leuzen van de Franse revolutie, elkaar uitsluiten. Vrijheid is verscheidenheid, nivellering is alleen mogelijk onder dwang. Democratie is zonder elite onbestaanbaar. Het democratische van een elite is juist dat zij, zoals de naam aanduidt, een keurcollectie is en niet aan het toeval van geboorte of geldbezit haar positie dankt. Elite berust op kwaliteit. Een genivelleerde massa kent geen elite, want ze mist het onderscheidingsvermogen voor kwaliteit. De leiding die bij haar hoort is de dictator, die zich meester maakt van het onpersoonlijk burocratisch apparaat.
Keerpunt 1972 is heel ver afgedwaald van het oude socialisme, dat de arbeiders een ideaal voorhield. Dat socialisme heeft niet bereikt wat het beoogde. Het is nooit uitgegroeid tot een waarlijk grote politiek, omdat het belemmerd werd door zijn klassestandpunt en zijn verheerlijking van
overheidsingrijpen. Maar het was heel hoog verheven boven het kinderachtige, onnozele gedoe van Keerpunt ’72, dat geen weg vooruit wijst, maar een weg terug naar achterlijkheid en cultuurloosheid. Er is een heel nieuwe politiek nodig, geen socialistische, want het socialisme is uitgebloeid. Ik wil nog een keer verwijzen naar het boek van De Kadt, waarin hij een nieuwe politiek tracht te formuleren, een politiek die een democratische renaissance moet zijn en een scherpe afbakening van grenzen tussen de open en de totalitaire wereld moet inhouden.
Daarvoor is het nodig dat de democratische landen een krachtig militair bondgenootschap hebben onder leiding van de VS, dus geen verzwakking maar versterking van het Atlantisch bondgenootschap. Inplaats van de VN moeten er twee of meer grote machtsblokken komen. De militaire kracht van het democratisch blok moet zo groot zijn dat het in staat is Rusland zonder oorlog tot capitulatie te dwingen, hetgeen juist door het afschrikwekkend karakter van de moderne vernietigingswapens mogelijk is. Als dan de materiële en culturele superioriteit van een vernieuwde democratie zo groot is dat de totalitaire landen gedwongen worden tot liberalisatie over te gaan, kunnen zij gelijkwaardige partners worden in een vrije wereld.
Vooruitgang is expansie. Het meest dynamische element in de wereld van vandaag zijn de multinationale ondernemingen. Zij banen de weg naar het postindustriële tijdperk, waar de menselijke arbeid grotendeels door de machine is overgenomen en welvaart, vrije tijd en cultuur gemeengoed zullen zijn. Maar deze ontwikkeling is vol problemen: inflatie, structuurwerkloosheid, uitputting van grondstoffen, milieubederf, evenwichtsverstoring tussen kapitaalintensieve en arbeidsintensieve industrieën. Een progressieve politiek moet zich ten doel stellen de beweging onder contrôle te krijgen zonder haar te vernietigen. Internationale samenwerking is onmisbaar. Hoezeer deze echter van machtspolitieke factoren afhankelijk is heeft de oliecrisis bewezen. Zou echter de toestand zo hopeloos zijn dat het voortbestaan der mensheid een nivellering tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen vereist, dan is progressie voorlopig onmogelijk. Dan gaan we nieuwe Middeleeuwen tegemoet.