Jozien Driessen- Van het Reve
Hanny was mijn tante en ik zal iets over mijn tante Hanny vertellen. Hanny en ik raakten vrijwel tegelijk in de Van het Revefamilie opgenomen. Ik werd in 1947 in de Revefamilie geboren, en Hanny werd in de Revefamilie uitgenodigd, tijdens de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligsprijs 1947 door de winnaar, de broer van mijn vader. Hanny was ook bij de gelauwerden, haar gedichten kregen een eervolle vermelding.
De laatste anderhalf jaar was Hanny aan bed gekluisterd. Elke avond ging ze slapen in de hoop de volgende dag niet meer wakker te worden. Elke nacht lag ze wakker en stelde zich de dood van haar ouders voor. Elke dinsdag vertelde ze mij vrolijke verhalen.
Het bleek al gauw dat Hanny net zo veel van mijn grootmoeder had gehouden als ik. Ze vertelde graag hoe ze de eerste keer bij Gerard thuis kwam, eten. Terwijl zij onwennig rond keek, de broertjes Karel en Gerard, zo een 25 en 23 jaar oud, rare grappen stonden te maken, waarschuwde Karel haar voor Gerard. ‘Je moet niet alles geloven wat hij zegt’. Ze was mijn oma dankbaar toen die zei: ‘Hanny, kind, kom jij maar naast mij zitten.’ Vanaf toen vierde Hanny haar verjaardag bij mijn opa en oma. Mijn oma vroeg Hanny dan wat ze voor haar klaar zou maken.
Het was Hanny die Gerard heeft gezegd dat hij zijn moeder moest vertellen hoe het met hem zat, dat hij meer van jongens dan van meisjes hield, omdat het niet leuk voor haar zou zijn als ze het van een vreemde zou horen. ‘Kind, wat vind ik dat vreselijk voor je,’ reageerde mijn oma want uiteindelijk moest Hanny dit klusje voor Gerard opknappen.
Hanny heeft mijn oma helpen sterven. ‘Dag lieve Hanny,’ zei mijn oma en ze wuifde naar Hanny, aan het voeteneind. Ik denk dat mijn oma iets voor Hanny heeft kunnen betekenen.
Het verhaal waar ze mij altijd veel plezier mee deed was als ze beschreef hoe, op een zondagmiddag bij Reve-opa en oma, ik, als éénjarige, een grote rode
ballon bezwerend had toegesproken, angstig terugwijkend met de handen op de rug: ‘Dag Balbon, ie bangggggg.’
Minder goed wist ik hoe ik moest kijken als Hanny mij er schaterend aan herinnerde, hoe bij Reve-opa en oma, ik onder tafel was gekropen en mijn scherpe tandjes stevig in Hanny’s been had gezet.
Hanny wilde zelf geen kinderen. Niet naar aanleiding van dit bijtincident of omdat ze een hekel had aan mij of mijn broertje David – maar omdat ze vroeger al had besloten, een of twee jaar vóór haar eindexamen, dat ze geen kinderen op de wereld wilde zetten. Ze vertelde het Nop Maas, die het optekende in haar jeugdherinneringen Verst verleden.
Ik bleef zonder nichtjes en neefjes en ging ook niet logeren. Ik zag Hanny vooral op verjaardagen van mijn ouders, Karel en Tini. Haar reuzegoed vertelde sterke verhalen zorgden voor veel pret. Op zo’n verjaardag in het revolutiejaar 1966 vertelde ik enthousiast over een meute die ik de ruiten had zien ingooien bij het honk van het Amsterdamse Studenten Corps. Ik rekende op bijval van tante Hanny die graag op barricades wilde klimmen en radicaal in haar taal was, maar ik kreeg een strenge terechtwijzing: ruiten ingooien is barbaars. Háar geloofde ik en ik denk aan haar, als het weer tijd is ergens de ruiten in te gaan gooien.
Als Hans Driessen en ik gingen eten bij Hanny, we waren grote mensen geworden, moest Hans het praatwerk doen. Ik had op zoveel belezenheid geen wisselgeld. Toen in 1973 Jeroen en Michiel waren geboren, ging Hans bij de gemeentelijke dienst herhuisvesting woningen verdelen. Hanny hield vol dat Hans haar aan haar woning op de Reguliersgracht 19 had geholpen, terwijl hij haar slechts de juiste loketten gewezen had.
Hanny kwam in die tijd vaak eten en herinnerde zich trots haar achterneven die, nog voor ze goed konden praten, elkaar reeds uitscholden voor ‘Tomme Lul’.
Hoe het ter sprake kwam weet ik niet maar, een van die keren merkte Hanny op dat de lijn tussen hetero of homo niet zo scherp te trekken was, en iedereen wel een beetje van allebei in zich had. Daar had ik toen nog niet zo aan gedacht.
In de jaren toen de communisten in veel culturele organisaties de dienst uitmaakten en heel Nederland bang was voor ‘Meneer Van Gelder met zijn zeven beren in de kelder’ en hem schijnheilig om het hardst verzekerde ‘wat zijn uw gordijntjes helder’ zat Hanny in het bestuur van het Nederlandse equivalent van de Russische schrijversbond, en zei dat de gordijntjes vuil waren. Dwars tegen iedereen en de tijdgeest in, zorgde zij ervoor dat
gevangen Russische schrijvers en dichters.
Hanny was solidair en trouw. En ze had een geheugen. Toen wij haar op haar tachtigste verjaardag een cd-box met strijkkwartetten van Dmitri Sjosjtakovitsj kado gaven wist ze dat hij in de Stalintijd sovjetpropagandafilms van muziek had voorzien. ‘Sjosjtakovitsj, die hoef ik niet.’ En: ‘Ik kan de box zeker wel ergens ruilen?’
Wim Bergmans, haar uitgevers Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens, en later Nop Maas, grepen toen Hanny oud en ziek werd krachtiger in haar leven in dan ik toen durfde. Ik kon het weer goedmaken toen ze viel en geveld lag.
Ik mis Hanny. Elke dinsdag kwam ik naar haar sterke verhalen luisteren. Zij deed dan de groeten aan David en Ileen, aan Hella en aan mijn moeder en vertelde er dan bij dat Tini vroeger het mooiste meisje van de school was. Hanny vond het duidelijk ook prettige, die uurtjes.
Op dinsdag twee weken voor haar dood at ze een groot stuk osseworst dat ik had meegebracht. De volgende dag had ze een darmafsluiting. ‘Wat spijtig,’ zei ze toen de dokter haar had verteld dat ze er aan dood kon gaan. Ze wilde niet geopereerd worden. Haar pijn werd met morfine bestreden. Maar dood wilde ze niet. Na vijf en een halve dag zonder eten en drinken begaf maandag haar ademhaling het. Haar gezicht kreeg een tevreden uitdrukking, haar lippen krulden weer ontspannen, klaar voor een geestige opmerking.
Dag lieve tante Hanny.