[p. 745]
Judith Herzberg / Drie gedichten
Jiddish
Mijn vader zong de liedjes
die zijn moeder vroeger zong
later voor mij, die ze half verstond.
Ik zing dezelfde woorden weer
heimwee fladdert in mijn keel
heimwee naar wat ik heb.
Zing voor mijn kinderen
wat ik zelf niet versta
zodat zij later, later?
Voor de rozen verwelkt zijn
drinken wij al het bloemenwater.
Verdrietige intieme taal
het spijt me dat je in dit hoofd
verschrompelde.
Het heeft je niet meer nodig
maar het mist je wel.
[p. 746]
De eigenliefde, of het gebrek daaraan,
of het vermeend gebrek daaraan,
verwringt contouren, zodat
wat ik aan eerlijks tracht te zeggen
trilt als de lucht boven de kachel,
gespannen en doorzichtig.
Het woordje waarheid
schaterend in de kamer.
[p. 747]
Bad Zwischenahn, 1964
De bruid strompelt de kerk uit op te hoge hakken
en lacht haar schrijnend lachje vanonder topzwaar
kapsel
en laat zich kussen door de ooms, en blijft
tussen de graven staan, en kijkt haar kleine nieuwe
man nu aan.
Begonia’s barsten in bloei, klimop begroeit
de middeleeuwse gevel, alles terwille van de fotograaf.
De dominee kan gaan. Nu kan hij ons
het oude altaarstuk verklaren.
De man die Jezus slaat moet blijven dwalen
hij is het joodse volk, de eeuwig wandelende jood,
het laatst werd hij gezien zegt de legende, in Bremen,
1510.
Ik slik en vraag hem in dit warm en drukkend
Duitsland
Waarom zijn kerk de helden van de eerste oorlog wèl
die van de tweede niet met een plaquette eert?
Zijn antwoord geldt hem, mij, god, de fotograaf, de
doden;
het valt ons allemaal niet makkelijk meer
ons met onszelf te vereenzelvigen, en door te leven.