[p. 566]
[Tirade november & december 1987]
Judith Herzberg
Gedichten
Münster, Mei 1987
Voor Gregor
Het ritselendste
Er is plastic dat ritselt
en er is plastic dat vreselijk ritselt.
Zulk plastic heeft de oude man
die achter in de zaal zit bij zich.
De dichter leest over dood over Warschau
het ghetto de donkere schaduw
vleugels van melancholie en ander
modern verdriet met toegang
voor onbevoegden. De man ritselt
naar voren, staat bij de uitgang
moet misschien piesen? Iemand,
behulpzaam, opent de piepende
deur; de dichter leest door meent
te moeten beleven, zijn vers ‘kerft
de huid van de tijd’. De man is beledigd
hij wil niet naar buiten. En juist
als de dichter het heeft over adem
hoest hij een fluim op. Dan
ritselt hij, ritselt verschrikkelijk
de oude man met zijn stok en met tas
van verschrikkelijk ritselend plastic
doof als hij is knispert hij
mompelend weer naar zijn plaats
in zijn al bijna basalten hand
het ritselendste waar iets in zit.
[p. 567]
J.W.
Sinds je er niet meer bent
zie ik heel vaak
een namaak Johannes, Johannes.
Zo is het ook niet gek
dat ik je aanspreek
of je leeft, of dit
een brief was.
Nooit zo speciaal
bevriend, wist ik toch
dat je er was, één
van de stevigen. Wat nu?
Nu niks. Alleen dat ik
je nog vaak net niet zie,
net ben je weg,
net als een ander ben je
net Johannes. Wat van je?
Een van de net vergeten
Johannesachtigheden had hij,
sloeg net rechtsaf,
zelf niet wetend,
zo min als jij, die
eerder misschien ook al
iemand aan iemand
toe deed komen, eerder
ontzettend weg
dan jij, net als nu jij.