[p. 552]
Judith Herzberg
Vier gedichten
De vlier heeft twee manieren:
één knoestig, hout met bast,
één snel omhoog, en hol als riet
wat vreemd aan één boom past.
[p. 553]
Onzeker of dit ochtend was, na
zo een korte en ondonkere nacht
begonnen aan de horizon
sommige vogels vast
een voorlopiger koor
dan anders.
[p. 554]
Opgehemeld door geleerden
waar hij in zijn jaloers gewoel
mee competeerde, zich bij voegde –
Terwijl de vrouwen die hij, in zijn angst
van ze te houden, zwetend streelde
zwijgen als zijn graf.
[p. 555]
Eén schreef: ‘het tragische besef
is een aestetisch middel, een menselijk maaksel’
hij vond de wereld heerlijk
zijn leven gif, en stikte
in zijn eigen braaksel.
Eén hield ervan de dingen te bezien
met verbaasbaar, verrasbare ogen
‘een sprong vanuit het te gewisse is geluk’
zei hij, en kromp ineen,
zijn maag was stuk.
Een derde was de wereld een ontgoocheling
soms kon een wenk een klank hem even wekken
zijn commentaren hield hij stug en nukkig
al had zijn oog een twinkeling.
Hij leefde ontevreden zo. Lang en gelukkig.