Julien Ignacio
Percy
Aan de verdwijning van zijn moeder waren maanden van stille oorlogsvoering voorafgegaan. De redenen die aan haar plotselinge vertrek ten grondslag lagen, ontgingen de jonge Percy Mansur; het enige wat hij zeker wist was dat de ruzies begonnen waren vlak nadat zijn vader, een marinekorporaal opgeleid in de koloniale gebieden, oneervol uit zijn functie was ontheven na een uit de hand gelopen conflict met zijn sergeantoverste.
In de eerste dagen na het ontslag had de jonge Percy zijn moeder meer dan eens horen huilen in de slaapkamer terwijl zijn vader in de woonkamer dingen aan het kapot gooien was. Maar al gauw maakten de openlijke escalaties in huis plaats voor een stilzwijgend staakt-het-vuren, een adempauze die zijn pijnlijke herinneringen aan weekendkoffers klaargezet in de gang en woedend dichtgeslagen deuren de gelegenheid bood naar de achtergrond te verschuiven, en zijn hoop op een spoedige terugkeer naar de bestendige huiselijke sfeer van voorheen nieuwe speelruimte gaf. Want ondanks het feit dat een wereld waarin zijn ouders elkaar niet konden luchten of zien indruiste tegen alles wat de jongen van kinds af aan had gekend en gekoesterd, beschouwde hij hun hereniging als slechts een kwestie van tijd; zolang zijn vader zich in de avonduren op zolder bezighield met zijn stamboomonderzoek – een bezigheid die plaatsvond achter gesloten deuren waardoor ze voor hem de magnetische aantrekkingskracht van het geheimzinnige en verborgene kreeg -, en zijn moeder, een tropenverpleegkundige, haar vriendinnen uit het Academisch Ziekenhuis met sherry en knoflookolijven vermaakte in de pas aangebouwde serre, bleef de terugkeer naar een onbedreigd gezinsleven binnen handbereik.
Toch nam de loopgravenoorlog tussen zijn ouders niet weg dat zij zich op twee eilanden bevonden; tussen hen in lag een ijzige zee vol ondoorzichtige verwijten – agenda’s werden zo gepland dat de een vertrok zodra de ander thuiskwam; er werd hoofdzakelijk gecommuniceerd door middel van korte briefjes, met magneetrondjes bevestigd op de deur van de ijskast, waarin alleen het hoognodige
stond vermeld (benodigde boodschappen, een verschoven afspraak), een echtelijke patstelling waar de jonge Percy ernstig onder leed. Natuurlijk had hij ervoor kunnen kiezen zich aan de ongelukkige thuissituatie te onttrekken door na zijn middagklassen tot laat in de avond in het poolcafé tegenover de snackbar te blijven hangen met zijn schoolvrienden, of zo vaak hij mocht te blijven slapen bij zijn verkering Misaki, een vijftienjarige scholiere van Japanse afkomst die hij een jaar eerder had leren kennen op de plaatselijke voorjaarskermis. Hij was er echter de jongen niet naar om de huiselijke spanningen te ontvluchten; door zijn ietwat zonderlinge, sensitieve karakter, dat geneigd was zich te identificeren met gevoelens die niet de zijne waren, kwam het hem juist voor dat, ook al lag de oorzaak van de huwelijkse crisis niet bij hem, hij als jongste lid van het gezin mede verantwoordelijk was voor de oplossing ervan.
Zijn vader te bewegen tot een toenaderingspoging, wist hij, was een schier onmogelijke opgave. Ondanks zijn legerachtergrond die zijn gebaren en manier van spreken een aura van gepantserde zelfverzekerdheid verleende, was hij de zwakkere, meer kwetsbare van de twee; ook al had de jongen dit voor zichzelf nooit zo onder woorden gebracht, onbewust voelde hij aan dat zijn vader zijn moeder meer nodig had dan zij hem, een gegeven dat, gezien zijn vaders halsstarrige neiging kwetsbare gevoelens als tekenen van zwakheid te beschouwen, hem er juist van weerhield de eerste stap te zetten die tot een verzoening zou kunnen leiden. Dus toen hij die bewuste vrijdagmiddag in mei thuiskwam van school had hij zich op weg naar huis voorgenomen eerst op zijn moeder in te praten in een poging zijn ouders nader tot elkaar te brengen. Iets in hem was ervan overtuigd dat haar nuchtere, praktische verstand het vroeg of laat zou winnen van haar gekwetste gevoelens en haar de weg terug zou wijzen naar de, in zijn herinnering althans, liefdevolle staat van samenzijn die nu zo ver weg leek maar waarvan talloze bewijzen in het geheugen van de jongen lagen opgeslagen. Daarbij kwam dat de jonge Percy zich simpelweg niet kon voorstellen dat zijn moeder een einde zou willen maken aan het gezinsleven zoals hij het van jongs af aan had gekend. De affectie die zij hem altijd had getoond was de lucht die hij ademde en de grond waarop hij liep. Ze deed elastiek in zijn onderbroeken, naaide, aaide, stopte en schrobde; als enige in de wereld was zij in staat gele geleipudding te maken waarin groene schijfjes appel zweefden in strijd met de wetten van de zwaartekracht. Zonder haar, dacht hij terwijl hij zijn fiets wegzette in de tuinschuur achter het huis aan de Eeuwige Laan, was er überhaupt geen leven. Tot zijn derde levensjaar had ze hem de borst gegeven; tijdens de maandenlange uitzendmissies van zijn vader naar het Midden Oosten had ze alleen voor hem gezorgd. Zo nauw waren ze met elkaar verbonden geraakt dat er een woordeloze, intieme kennis was ontstaan,
een intuïtief begrip dat hen soms zelfs in staat stelde elkaars gedachten woord voor woord te lezen. En terwijl hij over het tuinpad liep en door het raam zijn vader in de woonkeuken zag zitten, had hij er dan ook alle vertrouwen in dat hij na het avondeten, als zijn vader zich zoals gebruikelijk had teruggetrokken op zolder, weinig woorden nodig zou hebben om zijn moeder duidelijk te maken dat hij niets liever wilde dan dat zij het weer goed zou maken met zijn vader en dat zij, als ze echt van hem hield, haar best daarvoor zou doen.
‘Deze is voor jou’, had zijn vader zonder op te kijken gezegd toen hij de hordeur achter zich dichtdeed; een rode envelop, waarop zijn naam stond geschreven in het vertrouwde, enigszins gehaaste handschrift van zijn moeder, werd hem over het blad van de keukentafel toegeschoven. Zonder zijn jas uit te doen was hij tegenover zijn vader gaan zitten. Meerdere malen achter elkaar had hij de brief gelezen, in een waas van ongeloof. Het allerergste was niet geweest dat zijn moeder tijd voor zichzelf nodig had en dat er tot die tijd geen mogelijkheid was om met haar in contact te komen (ze was naar een onbekend adres vertrokken om zich, zo schreef ze, te beraden op haar toekomst); de jonge Percy geloofde nog steeds dat ze van hem hield: in haar brief schreef ze dat ze hem nooit pijn had willen doen, dat haar vertrek niks met hem te maken had en niets afdeed aan haar liefde voor hem en hij kon, ongeacht het feit dat hij zich door haar vreselijk in de steek gelaten voelde, geen redenen bedenken om daaraan te twijfelen. Nee, het ergste was dat hij zich in zichzelf had vergist; hij had het plotselinge vertrek van zijn moeder niet zien aankomen; zijn verbintenis met haar waarvan hij gemeend had dat het een continuïteit bezat zonder begin en zonder einde, berustte op een vergissing; kennelijk, dacht hij, had hij niet voldoende van haar gehouden om haar te doen besluiten te blijven.