Jurriaan Benschop
Wonen tussen de anderen
Berlijnse notities
Het lijkt alsof de mensen hier minder hebben meegemaakt. Hun gezichten zijn minder gegroefd, vooral bij mannen valt het op. Ze zien er jongensachtig uit, ook als ze vijftig of ouder zijn. Iets in hen is kind gebleven. Zou het zijn omdat ze minder hebben nagedacht over het bestaan? Dat kan toch moeilijk waar zijn. De ddr-jaren, die moeten zeer zorgenrijk geweest zijn, die moeten juist een geschiedenis hebben achtergelaten op de gezichten. Of de socialistische greep op het volk moet zo ferm zijn geweest dat mensen zich aanleerden om over veel zaken niet meer na te denken. Lamgemaakt. Erover praten kon toch niet.
Meer schapen dan tijgers hier, als je op het straatbeeld afgaat. Maar of dat straatbeeld ook correspondeert met de werkelijkheid is altijd maar de vraag. In de ddr was dat zeker niet zo. Daar ging een andere boekhouding schuil achter de gezichten, achter de gevels.
Ik woon nu in een wijk die vroeger achter de Muur lag, waar zich een leven afspeelde dat voor ons in het westen in veel opzichten geheim was. Daar in de ddr, daar woonden de anderen, de socialisten die even makkelijk communisten werden genoemd. Daar was kunst een voertuig voor propaganda en niet vrij zoals bij ons. Daar moest iedereen hetzelfde zeggen als het om bepaalde zaken ging. Zo herinner ik me Berlijn van een schoolreisje vanuit Nederland. Er werd gespeculeerd over het bestaan achter het IJzeren Gordijn. We maakten een stop op de Potsdamer Platz die toen nog een vlakte was. Daar kon je, tien of vijftien treden op, een houten plateau bestijgen en dan over de Muur kijken naar het Oosten, zwaaien naar de anderen, die niet zo’n kijkpost hadden.
Het is merkwaardig hoezeer de Muur nog bestaat nu hij er niet meer is. Bezoekers van de stad zoeken hem nog dagelijks, waar liep hij precies? Zijn we nu in oost of west? Bijna teleurgesteld als hij niet meer te vinden is. Alleen een dubbele rij stenen op de grond of bordjes met de aanduiding ‘Mauerweg’ markeren nog waar de grens liep, het is nu een voet- en fietspad aan het worden. Het ding zelf is verdwenen, afgebikt en opgeruimd.
Maar bij genoeg mensen blijft hij in gedachten nog staan, loopt hij door het hoofd, door hun geschiedenis, door hun familie, hun geweten.
Er zijn intussen een aantal films gemaakt die iets van de ddr portretteren, een poging doen het destijdse leven van alledag in beeld te brengen. Een van de weinige die werkelijk iets deed oplichten, zonder een karikatuur te worden, was Das Leben der Anderen. Zo meende ik althans toen ik de film voor het eerst zag, in het Colosseum-theater aan de Schönhauser Allee: een grote bioscoop in het Oosten van de stad, met veel zalen en popcorn. Een theater voor de doorsnee publieksfilm, maar dat was deze film dan ook hier, in dit deel van Berlijn. Iedereen had er wel iets mee te maken gehad. Had er een mening over; een verontwaardiging of een goedkeuring paraat. De zaal was vol maar muisstil op de zondagmiddag. En toen ik ruim twee uur later weer buiten in het licht stond was de stad niet meer hetzelfde. Het was alsof ik nu meer wist over de mensen die rondliepen, een blik achter de geplooide gelaten had gekregen.
De film greep om zich heen, ook nog in de dagen en weken erna. Op straat vroeg ik me af: zou hij er een geweest zijn? En zij? Wie van deze mensen, naast wie ik bij de bakker sta, in de tram zit of aan wie ik een vuurtje vraag, wie van hen hebben destijds in dienst van de staat het leven van anderen afgeluisterd en in kaart gebracht? Wie waren de verklikkers? Wie de slachtoffers, of was iedereen min of meer allebei? In de S-Bahn moet ik eraan denken, als het zo muisstil is dat het gaat opvallen. Ook tijdens de spits, als het treinstel helemaal vol is, zegt niemand iets. Dan gaat het klinken, dat zwijgen. Als Nederlander kan ik het nauwelijks bevatten. Wat denken al die mensen, vraag ik me af. Wat zit er in die geheime kamers achter die strakke gezichten? Hebben ze zo goed geleerd hun mond te houden dat ze nooit meer zullen praten? Leven zij deels nog in de wereld zoals die toen was, inclusief de blikken en visuele negaties die daarbij horen? Krijgen ze die Muur nooit meer weg? Misschien zie ik spoken, want het is ook gewoon goed Duits gebruik, Oost of West, om je een beetje koest te houden in het openbaar. Anderen niet storen. Dat is ook wel prettig. Niet die luidheid van het vaderland. Toch geloof ik dat er meer achter zit. Mensen die zo massaal zijn afgeluisterd, bespied, begluurd, beschreven, die kunnen zich niet zo maar veilig voelen in het leven. Die kunnen niet, als het gordijn opeens opengaat, zeggen: Goed, dat was de ddr. En nu gaan we verder, andere voorstelling, zonder die achterdocht, zonder dat zwijgen. Nu zijn we vrij om onze mening te uiten. Nee, het zit in hun leven, in hun borst en botten, in hun hart, om de ander niet te vertrouwen.
Christoph Tannert, directeur van het Künstlerhaus Bethanien in Berlijn en opgegroeid in de ddr, bevestigt mijn vermoeden als ik het hem vraag. Vertrouwen is een heikele zaak, zegt hij voorzichtig, nog niet helemaal zeker of hij zijn tong helemaal wil laten zien. Maar even later doet hij dat toch en vertelt over een vriendin met wie hij jaren samen was. Achteraf bleek ze voor de Stasi te werken. ‘We sliepen samen en intussen bleek zij mijn leven door te vertellen aan de staat.’ Zoals velen kwam Tannert er pas achter toen de Muur was gevallen. Dat moet nog wel het merkwaardigst geweest zijn. De relatie was al een paar jaar uit, en toen viel de Muur en was het alsof het nog een keer uit ging, maar dan op nieuwe gronden. Na verloop van tijd kregen de Oost-Duitsers de mogelijkheid om de Stasi-akten in te zien. En zo werd duidelijk over wie er wel en niet een dossier bestond en, als je dat wilde, wat daarin was opgetekend. Stel, je vindt een dik dossier met wat je gezegd en gedaan hebt, met gedachten die je deelde met tafel- en bedgenoten. Alsof iemand anders je dagboek heeft geschreven, maar dan in ambtenarentaal. Daar gaat de film over. Over ‘informanten’ die ongezien meekijken en meer nog: meeluisteren. Ze noteren levens alsof ze in een laboratorium zitten en de reactie tussen twee of meerdere exemplaren van de menselijke soort bestuderen. Als zoek machines die bij bepaalde trefwoorden de oren spitsen.
De regisseur van Das Leben der Anderen, Florian Henckel von Donnersmarck, kreeg veel post nadat hij zijn film had gemaakt en er een jaar later ook nog een Oscar mee won. Van mensen bijvoorbeeld die hem tips aan de hand deden voor een nieuw draaiboek, een ander deel van het oostverleden oprakelend. Kon hij daar ook niet een film over maken? Nee, zo liet de regisseur weten. Zijn doel lag in de kunst, hij wilde goede films maken, niet de chroniqueur van het Oosten worden. Intussen woont hij in de Verenigde Staten. Wellicht woog het succes van zijn film in Duitsland te zwaar. Liep hij het gevaar voor altijd aan zijn onderwerp te worden geketend.
Christoph Tannert suggereert dat de mensen uit het Oosten eigenlijk allemaal een therapie zouden moeten ondergaan, willen ze dat ooit nog recht krijgen, met het vertrouwen in de medemens. Zelf lijkt hij die therapie wel gevonden te hebben, dat wil zeggen, hij spreekt zich uit over het verleden en doet dat graag en met felheid, zodra hij althans merkt dat er werkelijk interesse is. Want dat is meestal niet het geval. Vaak is de interesse niet meer dan half. Of wordt het tegen je gebruikt, een verleden in de ddr, dat is geen pluspunt op een cv, zeker niet in de kunstwereld. Onder West-Duitsers lijkt het onderwerp het liefst te worden gemeden: het Oosten van het land. Dat is moeilijk, een lastig hoofdstuk, geen prettig onderwerp voor aan tafel.
Ik heb een huis gehuurd in het noorden van Prenzlauer Berg, net buiten de Ringbahn. Voor velen in Berlijn is de ring de grens. Daarbuiten is het niet interessant, dat is voorstad of provincie, niet echte stad. Maar de stad breidt zich uit en verandert, dat hebben de afgelopen decennia wel bewezen. Wat vandaag nog onaanzienlijk is kan morgen angesagt zijn. Waar vandaag de ouderen wonen kunnen morgen de jonge tweeverdieners komen om een huis te bekijken. Voorlopig is het nog niet zo ver. Vanuit mijn woning maak ik wandelingen, nog verder het centrum uit, door Weißensee, Rosenthal, Niederschönhausen, Pankow. Mensen vragen me soms waarom ik er ben gaan wonen. Waarom die niet zo spectaculaire buurt, met al die grauw- en lamheid die op de gezichten van de mensen op straat is te lezen? Helemaal ongelijk hebben ze niet. De professionele drinkers om de hoek bij de goedkope supermarkten. De woonkazernes die verderop in de straat beginnen. Alles rechttoe, rechtaan. Alles kleurloos en zo strak georganiseerd, zonder fantasie. Het leven een herhalingsoefening. Toch neemt de grauwheid niet echt bezit van me. Er staat iets tegenover. Er is veel ruimte hier, de stad toont zich wijds en open. En er heerst hier een evenwicht op straat dat deugt. Een manier van leven en laten leven.
Vanuit mijn werkkamer zie ik de vliegtuigen binnenkomen, in de verte dalend over de wijk Pankow om dan, aan de andere kant van de Muur, als die er nog zou staan, op Tegel te landen. Over een paar jaar zal het anders zijn, als de internationale luchthaven Berlin Brandenburg klaar is, daar waar het nu nog Schönefeld heet, van oudsher de oostelijke luchthaven. Beide vliegvelden functioneren nog, Schönefeld in het Oosten, Tegel in het westen. Zoals ook operahuizen naast elkaar bestaan. De Staatsoper aan Unter den Linden. De Deutsche Oper aan de Bismarckstrasse in het westen. Dingen blijven verdeeld, of inmiddels beter gezegd: verdubbeld naast elkaar bestaan.
Denkend over Oost en West krijgt de lange, onopvallende straat waarin ik woon toch enige betekenis. Het wordt een grens tussen twee werelden, tussen oud en nieuw. Het punt tot waar de Muur is teruggedrongen. Rechtsaf richting centrum vind je het nieuwe Berlijn, de vermenging van Oost en West, het Berlijn van na de Koude Oorlog, de stad als wereldstad. Daar zie je de resultaten van de stadsvernieuwing die na de Wende plaatsvond met de verandering in bevolking die dat met zich bracht. Linksaf ga je het oude Oosten in, richting Plattenbau en voorsteden, richting Frankfurt Oder en Polen. Daar is zoveel nog niet veranderd of althans, daar zijn de sporen van het verleden nog te vinden, daar zijn de bewoners niet verjaagd door de
stijgende huren. De renovaties nog maar deels op gang gekomen. Daar zijn nog brokkelige, grauwbruine gevels te vinden. ‘Daar zitten de mensen nog niet met hun zelfbewustzijn in het raam te roken,’ zo vat een oudere dame uit Pankow het bondig samen.
Das Leben der Anderen heeft veel van een klassieke publieksfilm, met een meeslepend verhaal dat je als toeschouwer in toenemende mate de adem beneemt. Een film die wil imponeren en die daarvoor de benodigde middelen niet schuwt. Een film over goed en kwaad die met elkaar strijden. Het is de wending die de film interessant maakt. Het moment waarop goed en kwaad niet meer netjes te scheiden zijn, maar gelijktijdig oprukken. Het moment van verwarring. Langzaam wordt de dader sympathiek, menselijk: iemand om je mee te identificeren, van wie je wilt weten wat er in zijn hoofd omgaat. Langzaam ook wordt heel het arsenaal aan mogelijkheden wakker dat een mens zich kan voorstellen als hij van zijn vrijheid wordt beroofd. Als hij geacht wordt dingen te doen waar hij niet achter staat. Plotseling, in het verstikkende systeem van een Überwachungsstaat, waar ieder zijn plaats krijgt toegemeten en de macht eruit bestaat weer anderen de plaats te kunnen wijzen, plotseling breekt daar het individu door dat zijn vrijheid zoekt, zijn speelruimte. Een vonkje hoop, iemand wordt door de kunst geraakt. Is het niet geweldig dat de kunst daartoe in staat is? Er gaat iets bewegen in het hoofd van de hardlijnige Stasi-beambte. Deze man, die professioneel een milieu van dichters en kunstenaars moet bespioneren, wordt geraakt door wat hij beluistert. Hij verliest zijn distantie, voelt zich betrokken in het verhaal dat hij afluistert. En hij trekt daar ook consequenties uit, hij gaat – achter de schermen – meespelen in het verhaal. Probeert het lot iets bij te sturen, zonder zelf door de mand te vallen. Hij begint te balanceren.
Het is prachtig, dit balanceren, maar volgens Christoph Tannert is het ook precies dat wat de film ongeloofwaardig maakt. Hij noemt het een Hollywoodingreep en wijst de film daarmee op beschaafde, maar resolute wijze zijn plaats. Als vermaak. Wil je de ddr begrijpen, dan moet je weten dat zo’n Stasi-man juist niet door de bocht ging, zegt Tannert. Dat was nu precies het punt. Die was niet te vermurwen. Geen illusies daarover.
De werkelijkheid was geen film.
Balanceren tussen soevereiniteit van het individu en gehoorzaamheid aan het systeem, zo moet het geweest zijn, destijds in de ddr. Zo hebben de mensen geleefd die nu mijn buren zijn, of althans de ouderen onder hen. Je had een tweede hart, zegt een van hen, een extra zintuig. Altijd peilend in welke realiteit je verkeerde. Het was een staat waarin het privédomein
alleen in het hart van mensen bestond. En in dit prikkeldraderig parcours konden vrienden vijanden zijn. Kon je vrouw een verrader zijn. Kon je kind opeens verdwenen zijn, de Muur over, zonder ooit iets van een hint te hebben gegeven. Wat een stilte achterlatend.
Das Leben der Anderen werkt ook als een spiegel. Ik zie terug in wat voor clichébeelden ik denk over de ddr en de mensen die daar woonden. De anderen, die altijd in een paar zinnen samengevat lijken te kunnen worden, vooral als ze ver weg zijn, over de grens, een groep. Duitsers, communisten, Stasi’s, Polen, Russen. Tot ze naast je staan in de tram. Tot ze naast je wonen in hetzelfde huis. Tot er weer een schot uit je hoofd wordt weggehaald. In dit geval was er een kunstwerk voor nodig, een film, om uit zo’n clichébeeld te stappen. Dankzij fictie kon ik iets van de werkelijkheid zien zoals die zich destijds achter de Muur had afgespeeld, ook al was die dan geromantiseerd.
Het verhaal van Tannert blijft door mijn hoofd spoken. Ondanks zijn scepsis over het plot van de film lijkt er in zijn leven iets vergelijkbaars te zijn gebeurd: een verandering die door het contact met kunstenaars werd ingeluid. Tannert was geen Stasi-beambte, hij werkte in openbare dienst en dat maakt een belangrijk verschil. Als representant van de staat onderhield hij contact met de kunstenaars in de ddr. En langzaam, door die contacten, werd hij zich bewust hoe de ddr functioneerde, voor welk systeem hij werkte. Als jongeman van voor in de twintig, net afgestudeerd in de kunstgeschiedenis, had hij dat nog allemaal niet in de gaten. Maar de kunstenaars bij wie hij op bezoek ging, wel. ‘Das ist doch alles Scheiße,’ hielden die hem voor. En daar drong langzaam een besef tot hem door. Na verloop van tijd werd Tannert van een representant van het systeem een dissident; aangestoken door de kunst opende zich een andere wereld voor hem, waar hij deel van wilde zijn. Hij verloor zelfs zijn baan, werd op zeker moment gearresteerd omdat men hem ervan verdacht voor het Westen te spioneren. Hij kwam terecht in de ondergrondse kunstenaarskringen in het Oosten. Aangestoken door de kunst.
Kijken naar het leven van anderen. Sinds ik in Berlijn ben doe ik weinig anders. Het doet ook denken aan die andere filmklassieker Der Himmel über Berlin van Wim Wenders uit de jaren tachtig. Daar zijn het geen informanten, maar engelen die het leven van anderen bekijken en in kaart brengen. Zij kunnen gedachten lezen, gevoelens peilen, meekijken over de schouder van de mensen die in Berlijn leven. Ze kunnen zelfs over de Muur vliegen.
Wat een vrijheid! Maar het zijn dan ook engelen, gezanten van het goddelijke, en die mogen dat. Ze zijn niet in dienst van de geheime dienst. Ze kijken belangeloos naar het leven van anderen.
Onderweg in de metro valt me in waarom Wenders deze film juist in Berlijn heeft gemaakt. Ik zie overal lezende mensen. Op het perron, in de treinstellen, bij tramhaltes. Dat is een andere kant van het zwijgen. Het is concentratie, verbeelding die zich hier thuis voelt op straat en in het openbaar vervoer. Binnenwerelden die zich focussen. Een stad waar wacht- en reistijd wordt ingevuld met literatuur en gedegen krantlectuur. Met overdenkingen die zichtbaar maar geruisloos plaatsvinden. De onzingesprekken met telefoons ontbreken hier nagenoeg. Natuurlijk maakte Wenders deze film in Berlijn, kwam hij hier op het idee. Hij wilde over schouders kijken, meelezen in dat boek, in de gedachten van peinzende reizigers kruipen. Horen welke levens ondergronds werden overdacht.