[p. 437]
K. Michel
Gedichten
Groet twee
Ik herinner me de plankenvloer
die kraakte, de eksters in de tuin
de ijsbloemen op het slaapkamerraam
dat je zei, in een vorig leven
was ik een aquarel, nee een witregel
dat het bizongras in de fles
zweefde als een zeepaardje
dat ik na het tellen tot honderd
ging zoeken, de laatste tree
miste in het donkere trappenhuis
dat de telefoonkaart vergeten
in de abri langs de weg bleef steken
dat in de hal van het vliegveld
de lucht plots massief werd
toen ik tegen een glazen wand op liep
Ja, het is reuze leuk om je te verstoppen
maar een ramp als je niet gevonden wordt
[p. 438]
Groet drie
Het geloken oog van de maan
Het oceaanhotel om vier uur ‘s ochtends
Hoe lang nog? en waarom ik?
malen – raam na raam –
de slapeloze monologen
als je tegen mij geen ja
ga dan maar misschien
alleen door hem om te hakken
kan de kersentuin worden gered
ga dan maar misschien
leer je dan geen nee
dé manier om iemand te binden
is door hem ‘t bos in te sturen
welnee elke succesagenda
weet dat niemand wint
waar je nu ook bent sterkte
met de tunnel die december heet
De oceaan, het blauwe oog van de maan
en de nacht een gestrande walvis
die wacht op de vloed van het ochtendlicht