K. Schippers
Patrijspoorten
Op een morgen in het vroege voorjaar rinkelt de telefoon zo hard dat het lijkt of iemand een zeer belangrijke mededeling wil doen. En dat nog wel om drie minuten voor twaalf, een krachteloos tijdstip waarop anders niet veel te verwachten valt.
Maakt de Palermo altijd zoveel lawaai? Misschien ben ik nog niet aan zijn eigenaardigheden gewend. Het is een nieuw model dat pas een paar weken in huis staat. De draaischijf is door toetsen vervangen. Het ding heeft zelfs een geheugen waarin tien nummers kunnen worden opgeslagen. Het is nog niet gevuld. Ik heb het wel geprobeerd, maar dat mislukte en toen heb ik het voorlopig blank gelaten.
Die harde klank, je kunt het niet eens gerinkel noemen. Het is een ritmisch gezoem, twee korte stoten na elkaar, daarna vijf seconden stilte alsof degene die je iets wil zeggen de moed heeft opgegeven en dan toch weer twee korte stoten, hij is er nog.
Ik loop naar het toestel met in m’n lendenen een verlangen naar geld, erotiek en achterklap, die drie in een onbestemde mengeling, zoals voor ieder komend telefoongesprek, het sterkst in het ogenblik net voor je de hoorn opneemt.
Nadat ik mijn naam heb genoemd hoor ik in die paar seconden voor het antwoord al de buitengewone helderheid die de Palermo elke spreker schenkt. De schemer van de oude telefoon is verdwenen, heeft plaats gemaakt voor een ruimte waarin zelfs de zachtste medeklinker zich onderscheidt.
Een vrouw noemt haar naam, wacht even tot die goed tot mij is doorgedrongen en zegt dan pas bij welke culturele instelling ze werkt. In de klank van het bedrijf zit een lichte ironie, alsof ze wil laten horen dat ze haar naam niet altijd in verband brengt met haar werk. Maar ik kan me vergissen, om zo iets zeker te weten heb ik haar nog te kort gehoord.
Ze vraagt me of ik mee wil werken aan een boek dat over een jaar zal verschijnen. De instelling bestaat veertig jaar en dat moet worden gevierd.
Ze noemt de medewerkers die al hebben toegezegd en geeft toe dat ze het verzoek ook schriftelijk had kunnen doen, maar dan had ik het pas over een paar dagen gekregen. Nu weet ik het vlugger en kan zij ook eerder antwoord verwachten.
Weer zegt ze dit met nauwelijks verholen spot. Het lijkt haast of ze het eenvoudige verzoek met knap aangelegde omwegen wat langer maakt om de indruk te wekken dat het echt om iets heel bijzonders gaat.
Terwijl ze doorpraat let ik niet alleen op de dubbele bodem in haar mededelingen, maar ook op haar stem. Daar is alle tijd voor. Van mij wordt niet meer verlangd dan een korte bevestiging, het ja-woord in verschillende intonaties of iets dat daar nog onder zit, een instemmende zucht als het geruststellende geluidsbewijs dat je bestaat en er nog steeds bent, het gesproken evenbeeld van een knik met het hoofd.
Haar stem is donker, iets hoger dan een alt en schiet soms door naar welluidende boventonen. Geen zweem van verlegenheid, maar een aangename zelfverzekerdheid, ze kent de mogelijkheden van haar stem, gebruikt alle tegenstellingen in het register.
Ze is bij het honorarium aangekomen. Ik zeg nog niet toe en vraag haar naar de avond waarop het boek ten doop zal worden gehouden. Ze geeft een schets van de feestelijke voorstelling, nu kan ik haar nog langer horen.
Mijn vingertoppen strijken over de toetsen van de Palermo. Ik steek een sigaret op, laat een hand op het toetsenbord rusten en dat had ik beter niet kunnen doen: de stem is verdwenen. Toch is de verbinding niet verbroken. Ik hoor de telefoon in een andere kamer overgaan.
Dan moet ik cijfer twee hebben ingedrukt. De Palermo is aangesloten op de Homevox-centrale die niet alleen het externe telefoonverkeer regelt. Het is ook mogelijk een gesprek op een ander toestel over te zetten. Om het weer op het oorspronkelijke toestel terug te krijgen moet je een bepaalde toets indrukken, maar ik weet niet welke.
Ik leg de hoorn neer en ren naar de andere kamer. De telefoon zoemt nog steeds, twee stoten achter elkaar, rust, dan weer twee stoten. De Palermo kan ook als wekker worden gebruikt, als babyfoon, zelfs ruggespraak met een huisgenoot of drie- en vierlinggesprekken horen tot zijn talent. En ik beheers het toestel nog zo slecht dat ik er dit gesprek mee dreig te verspelen.
In de andere kamer grijp ik de hoorn. Ze is er nog. Het zakelijke gesprek is nu in zoveel alledaagsheid terechtgekomen dat ik daar wel iets over moet zeggen. Ik schets de kunsten van de Palermo en de Homevox die ik me nog
niet eigen heb gemaakt. Ze heeft zelf een rinkeltelefoon en denkt er niet aan op de micro-electronica over te gaan.
Ook een antwoordapparaat heeft ze niet. Als iemand haar werkelijk nodig heeft dan belt hij nog wel een keer. Of anders schrijft hij maar een brief Misschien komt een uitvinder in de komende eeuw wel op het idee om al die antwoordapparaten weer af te schaffen. Wat een rust. Haar stem is hetzelfde gebleven, is niet van een officiële toon naar spreektaal geduikeld, zo praat ze altijd.
Ik ga zitten met mijn hand ver van het toetsenbord en vraag haar of ze die kleurenfoto van een bizon in de krant heeft zien staan. Het dier is op de muur van een grot getekend, hoog boven de zeespiegel, tussen Cassis en Marseille. Ik had ook een ander onderwerp kunnen kiezen, maar dit knipsel ligt vlak naast me op tafel.
Ze kent de foto niet. Wel heeft ze net gelezen dat de vader van John Major een goochelaar was. Hij heette eigenlijk Ball en noemde zich Major Ball, een artiestennaam, de majoor.
Maar ga ‘ns door, zegt ze. Haar stem klinkt ernstig. Bezwaar tegen de gewijzigde koers van het gesprek heeft ze niet.
– Er zijn ook paarden, herten en geiten bij. Ze zijn met houtskool en mangaan-oxyde op kalk geschetst, heel hoog, een mens kan ze niet aanraken.
– Die grot ligt vlak bij zee?
– Hij is van buiten onzichtbaar.
– Hoe zijn ze er dan gekomen?
– Diepzeeduikers ontdekten onder water een tunnel in de rotsen. Die zijn ze door gezwommen. De tunnel kwam uit op een grot die deels onder en deels boven de zeespiegel lag.
– En toen ze boven water kwamen zagen ze die dieren op de muur staan?
– Met hun zoeklichten konden ze de wanden bekijken.
– Wanneer waren die tekeningen gemaakt?
– Zo’n dertienduizend jaar geleden. De zeespiegel was toen veel lager. Vanaf een droge vlakte konden de Cro Magnon mensen in de tunnel stappen en doorlopen naar die droge grot.
Het doet haar denken aan een luchtfoto van de woestijn in het zuiden van Saoedie-Arabië. Drie strepen vormen een driehoek. Ze zijn iets donkerder dan de rest van het zand. Het bleek de vaste route van een karavaan te zijn. Er werd vooral wierook vervoerd. De weg is op de foto nog heel goed te zien. Archeologen gingen graven op de zuidelijke punt van de
driehoek. En ze vonden de toppen, de daken van een in de woestijn verzonken stad.
Haar stem schittert als ze het zegt, de spot is overwonnen, klankrijker kan een verdwenen stad niet tot leven worden gewekt. Terwijl ze verder praat over de kleuren, kamers en edelstenen onder het zand begin ik me af te vragen hoe ze eruitziet.
Welk gezicht past bij deze stem? Ik zie een toneelspeelster voor me, haar stem komt het dichtst bij die van mijn gespreksgenote. Ze heeft hoge geëpileerde wenkbrauwen en uit het gezicht gekamd zwart haar. Dat zegt natuurlijk niets. En zelfs de stem van de actrice vertoont maar een oppervlakkige gelijkenis met wat ik nu hoor. Als een van de twee achter me iets zei zou ik me niet kunnen vergissen.
Ze spreekt nu langzamer, heeft het over een filmopname van de Titanic. Een camera zweefde door het wrak langs een licht bewegende kroonluchter met z’n nog gave kristallen kegels. Alle kleuren waren op de bodem van de oceaan helder gebleven. Het bruin van het stuurwiel, het blanke hout van een dekstoel tegen het plafond, de vloer van blauwwitte ruiten, zelfs door het glas van een patrijspoort kon nog worden gekeken, boven het fonteintje in de hut hing een kleine spiegel.
Het doet me denken aan het werk van de Amerikaanse Barbara Bloom. Zij heeft bij de NASA de lijsten gekregen van alle dingen die van ruimteschepen zijn los geraakt, van alles wat nu door de ruimte beweegt. Die heeft ze tegenover de inventarislijsten van vergane schepen gezet, het diepste en het hoogste waardoor we zijn omgeven.
Dat kan mooi zijn, zegt ze. Ik was al tevreden met wat ik laatst op een kijkdag van Sotheby in het Hilton zag. Honderden borden en schalen uit een fregat. Eeuwen hadden ze op de bodem van de oceaan gelegen. Glazen, bokalen, keurig stonden ze zij aan zij op tafels. Van de meeste was geen scherfje afgebroken. Iets stils zien en dan weten wat er mee gebeurd is, de door zee bedekte bekers waaruit zolang niet is gedronken en dat zal na de verkoop nog niet gebeuren, ze komen vast veilig op een plank te staan. Nou, ik hoor nog wel of je het doet, pas goed op de Homevox en de Palermo, ik moet nu verder of hoe zeg je dat, dag.
Er gaan weken voorbij. Het gesprek met al die zijwegen is nog vaak in mijn gedachten, van een onderwatergrot naar het uitspansel. De opdracht laat ik op z’n beloop. Ze zal me wel een keer bellen en dan kan ik altijd nog zien. Of verwacht ze van mij een reactie? Dat is onbeslist gebleven.
Na een paar maanden bel ik de instelling toch maar eens op. Wie weet in welke verhalen we het gesprek nu weer kunnen laten ontsporen. Ik heb me zelfs enigszins voorbereid met iets over het geheugen als een speels bewijs dat ik de opdracht niet ben vergeten.
De Engelsman Tom Morton kent een heel telefoonboek uit z’n hoofd. Aan elk paar cijfers koppelt hij een beeld. 57 staat voor een fles Heinz met al die variëteiten, 49 is de leeftijd van zijn moeder, 00 is een fiets. Bij 574900 denkt hij aan zijn moeder met een flesje Heinz op de fiets.
Een collega zegt dat ze er niet is. Ik vraag of ze me terug kan bellen. Dat gebeurt niet. Ze heeft, toen ik zolang niets van me liet horen, vast gedacht dat ik van de opdracht afzag.
Het kan ook zijn dat ze dit meteen al dacht, na het eerste gesprek. Ze heeft me van haar lijst geschrapt. Jammer, die stem hoor ik nog steeds langs de zeebodem en de woestijn gaan. En ook de nieuwsgierigheid naar dat onbekende gezicht is niet verdwenen.
Ruim vier maanden na het gesprek zoemt de Palermo z’n inmiddels vertrouwde lied. Een man noemt de naam van de instelling en vraagt of ik die tekst voor dat boek nog schrijf. Hij moet het nu wel weten, ik heb nog een maand, dan wordt de kopij gezet.
Voorzichtig begin ik over de vrouw die mij de opdracht wilde geven. Kan ik haar niet spreken? Zij weet er meer van. Of heeft ze binnen het bedrijf soms een andere functie gekregen? Terwijl ik het vraag denk ik aan de laatste berichten over de onderwatergrot. Steeds worden er nieuwe vondsten gedaan. Er zijn nu zelfs afdrukken van open handen ontdekt die achtduizend jaar ouder dan de tekeningen op de muur moeten zijn.
– Ze is ziek, zegt hij.
– Ernstig?
– Ze is thuis.
Een week later loop ik naar het gebouw waar ze werkte, een neo-classicistisch huis aan de rand van het park. Ik ga een marmeren trap op en maak dan deel uit van een rij die zich tegen de wand naast een openstaande deur heeft opgesteld. Met schokken kom ik vooruit op de vloer waar ze dagelijks liep, steeds worden vijf, zes mensen binnengelaten, daarna moet er weer even worden gewacht.
De mannen en vrouwen voor en achter mij kennen elkaar niet. Zo lijkt
het tenminste, ze spreken niet met elkaar. Misschien komt het door haar werk dat de vrienden en bekenden, jong en oud, geen hechte groep vormen, overal vandaan komen.
Ze stellen zich wel van de anderen op de hoogte, monsteren met een vlugge blik een gezicht of een kledingstuk om de onbekende band, de verhouding te schatten die de bezoeker met haar heeft.
Veel hoge hakken, zijden kousen, een bewust versleten spijkerbroek met een rafelig gat naast een costuum, antraciet met een krijtstreepje. Zwarte schoenen met veters, laarsjes, gymnastiekschoenen.
De onvermijdelijke lichte aanrakingen, een mouw schampt langs m’n arm, twee verschillende soorten parfum vermengen zich, een schoenpunt raakt mijn hiel, trekt zich terug.
De deur is bereikt, een jongeman gaat naar binnen, ik kijk naar de drempel en de vloer. Dan hef ik mijn hoofd op. Het is een grote zaal, de stoelen zijn aan de kant gezet. Mensen zitten of staan met elkaar te praten, drinken koffie, zachte gesprekken, niet te verstaan.
Op een verhoging met een kleed torent de kist boven de hoofden van de bezoekers uit. Hier heeft ze vergaderd, denk ik. En nog hoger, veel hoger hangt een foto aan de muur, schuin boven de kist. Drie bij vier, vier bij vijf, ik kan de grootte niet meer onder controle krijgen.
Het is een foto in kleur, een kiekje, nooit is iets groter afgedrukt. Het terloopse van de pose, iets wat heel snel gebeurt, voor eeuwig betrapt.
Of ze altijd op het punt staat door te lopen.
Ze staat op een landweg, een landweggetje dat doezelig naar de horizon vertrekt – te midden van de weilanden.
Mooi weer, heel mooi weer zelfs.
Frankrijk?
Buiten de rand van de foto zou best eens een auto kunnen staan. Zo stop je even, om niets, omdat hier juist niets gebeurt.
Om daarna weer verder te kunnen rijden.
Een kraagloos hemd, ronde hals, korte mouwen, zoals iedereen dat draagt. Donkerblauw.
Het donkere haar verspringt aan weerszijden van het gezicht. Ogen ook donker? Een beetje toegeknepen tegen de zon.
Een lach van nergens aan mee te hoeven doen.
Vrijheid, sproeten.
Ik beheers de Palermo nu helemaal, kan tijdens een gesprek op de buitenlijn ruggespraak met iemand anders houden. Een lijn doorverbinden naar een ander toestel, het gaat me gedachteloos af. Het verkort kiezen van de belangrijkste nummers, geen enkele moeite, het geheugen is gevuld. De wachtstand en het driegesprek, de hernieuwde oproep en de vergadertoets en de grootste troef van de Homevox: de wekker.
Die kan een periode van 25,5 uur met een nauwkeurigheid van vijf minuten overbruggen. Voor het uitrekenen van de tijdcode moet je weten hoeveel uren en minuten er zitten tussen het ogenblik waarop je de wekker programmeert en het tijdstip waarop je gewekt wilt worden.
De Homevox is een kleine kast die op een onopvallende plaats, bij voorbeeld in de kelder of de werkkast, aan de wand wordt bevestigd en die het volledige in- en externe telefoonverkeer regelt.