[p. 86]
Kasper Peters
De polder
Na het brood het zonlicht,
laarzen in een polder.
De overvloed heeft een land,
de drank het onweer.
Haal de was binnen,
breng het suikerwater naar
de bijenkasten.
Wolken vullen het landschap.
Niets dan goeds over de herfst.
De dominee, handelaar in politiek,
wandelt over een dijk, zijn preekstoel.
De seizoenen verzorgen onze raven.
Alleen de braakliggende velden
worden dit jaar met rust gelaten.
Wat er eerst is, wat laatst. Stolling na het vocht, het is er het seizoen voor. Alles rustig nu. Tijd om te vergelen. We fluisteren kalmte van de kansel, dalen in. Nog even en de vorst gaat hangen aan het kwik. Een hele winter zwijgen, niet bij kou alleen gedijt de poëzie.