Kees ‘t Hart
De Ideale Bibliotheek: De geboorte van mijn bibliotheek
Ik kreeg nooit het idee dat mijn eerste boeken van mij waren. Ze waren er en ik las ze, meestal op een bank in de huiskamer. Waren ze echt van mij? Ik kan me niet herinneren dat ze mijn bezit waren of dat ik er zo over dacht. Ik had als kind geen bezittingen, kende voor zover ik me herinner niet het gevoel dat iets werkelijk van mij was, ook niet mijn eigen lichaam. Mijn moeder bezorgde me kleding, het bestek werd op tafel naast de borden gelegd, ik droeg ‘s nachts in bed een pyjama die mijn moeder voor me had uitgezocht. Iedere gedachte aan bezit ontbrak. Mijn moeder, schreef ik net, ik wist zeker dat ook mijn moeder niet mijn bezit was. Kinderen bezitten niets, ze lopen op straat langs stoeptegels en kijken tegen de hekjes van de voortuinen op. Misschien is alleen hun blik hun bezit, maar zelfs dat is niet waar. Ik bezat alleen een blik omdat mijn ouders allang voor me gekeken hadden en bepaald hadden dat ik er mocht zijn.
Mijn moeder las me voor uit de reeks ‘Daantje’ van Leonard Roggeveen, waarvan een eindeloze serie bestond met als ik het goed heb titels als: Daantje gaat wandelen, Daantje vindt een fiets, Daantje gaat naar school. Waar ze in huis stonden kan ik me niet herinneren, mijn moeder hield ze in haar hand en las me voor. Op de voorkant stond een mannetje met een rood petje op en een reusachtige witte baard. Ik heb de titels via Google nu opgezocht: De baard van Daantje (1931), Daantje gaat op reis (1936), Daantje koopt kippen (1942). Stonden ze in een kast in de huiskamer? Ik denk het niet, misschien lagen ze ergens boven. En omdat mijn moeder ze had uitgezocht en aan me voorlas, bezat ik ze niet. Kreeg ik ze later op mijn verjaardag? Of met Sinterklaas? Waren ze toen van mij? De verhalen die erin stonden behoorden wel tot mij, had ik het idee, al waren ze niet van mij, ik mocht ze blijkbaar wel tot mijn leven rekenen omdat mijn moeder ze graag aan me voorlas. Boeken en verhalen hoorden tot het domein van geschenken waar ik over mocht beschikken, ze waren een gift. Bestek en meubels hoorden tot het domein van de dingen. Ik geloof dat boeken en de kasten waar ze in stonden voor mij nooit tot de dingen zijn gaan behoren. Ik denk dat ik dankbaar over hun bestaan was.
Sartre beschrijft in zijn weergaloos geestige en ontroerende De Woorden hoe hij met de boeken van zijn grootvader kennismaakte. ‘In de werkkamer van mijn grootvader stonden er overal. Het was verboden ze af te stoffen behalve eens per jaar, in oktober, voor het begin van de lessen. Ik kon nog niet lezen, toen ik al eerbied koesterde voor die opstaande gesteenten, recht of schuin, als bakstenen tegen elkaar aangedrukt op de planken van de boekenkast of deftig uit elkaar staand als gaanderijen van menhirs.’ Eerbied had ik niet voor boeken, zeker niet wanneer ze bij elkaar in kasten stonden. Ze maakten me onzeker omdat ik niet zeker wist welke rol ze in mijn leven speelden. Ze hoorden niet tot de dingen die er altijd waren en die mijn bestaan omringden en me van zekerheid voorzagen. Ze waren niet altijd hetzelfde zoals de dingen dat wel waren, al hadden de dingen de neiging te veranderen wanneer je ze op andere plaatsen tegen kwam. Daantje was leuker wanneer mijn moeder eruit voorlas dan wanneer ik het zelf las, moeizaam spellend, de taal erin tot me nemend, als een kreupele vogel. Ook dit versterkte me in het idee dat boeken een geschenk waren, geen bezit, ik bleef daar lange tijd onzeker over. Dingen waren nooit een geschenk omdat ze ook zonder mijn moeder bestonden. Ik had het hier net al over.
Sartre ziet boeken overduidelijk als uitdrukking van zijn seksuele ontwikkeling, hij ziet in boeken symbolen van vrouwelijke geslachtsorganen: ‘Soms sloop ik dichterbij om eens goed te kijken naar die dozen, die als oesters open gingen en dan ontdekte ik de naaktheid van hun inwendige organen, bleke en muffe, lichtelijk bolstaande bladzijden, overdekt met zwarte adertjes die inkt dronken en naar paddestoelen roken.’ Zo heb ik er, voor zover ik weet, eerst nooit tegenaan gekeken. Boeken waren ook nooit speeltuig, ik trok ze als kleine peuter niet uit de kast om er vervolgens verwoed naar te staren of er pagina’s uit te scheuren, al weet ik dit niet zeker: ik kan het niet meer aan mijn moeder vragen. Toch sluit ik niet uit dat boeken ook voor mij een belangrijke rol in mijn seksuele ontwikkeling speelden. Is seksualiteit niet op te vatten als een geschenk dat tegelijkertijd een verplichting inhoudt om de menselijke soort in stand te houden? Boeken bleven lange tijd een geschenk en toch ook een plicht omdat mijn ouders het prettig vonden dat ik onnoemelijk veel las. Dat ze gemaakt werden door schrijvers kwam lange tijd niet in me op, dus bleven ze toch altijd ook een ding. Omdat dingen in mijn gedachtewereld niet gemaakt werden maar er altijd al waren, had ik er toen ik jong was moeite mee namen voor dingen van elkaar te onderscheiden. Mijn moeder vertelde me er later over, al bracht zij dit niet in verband met boeken en boekenkasten.
De boekenkast van mijn ouders stond beneden, later kwam er boven nog een kastje bij. Veel boeken hadden ze niet, niet meer dan tweehonderd al was mijn moeder een extreme veellezer. Mijn ouders beschikten niet over genoeg geld om boeken als bezit te beschouwen, mijn moeder leende ze in bibliotheken, vaak vijf of zes tegelijk die ze dan binnen vier dagen uitlas. Ik bezit nog een paar boeken van mijn ouders: Sprookjes van Andersen in een mooie uitgave met de tekeningen van Rie Cramer, Alle de Werken (eerste deel) van het dichtwerk van Jacob Cats, een editie uit 1880, Griekse en Romeinse Mythen en Sagen, de Gedichten van De Genestet, een bundeltje verzen van Guido Gezelle. Ik herinner me dat ze ook boeken van Graham Greene in de kast hadden staan, van Barend de Graaff, ook boeken met titels als Eeuwig zingen de Bossen. Zeker ook deeltjes uit de Merijntje Gijzencyclus van A.M. de Jong, die net als mijn ouders uit Delft kwam. Ook A. den Doolaard. Toon Kortooms niet want die was katholiek, wel Anton Coolen, ook christelijke Bildungsromans stonden er bij. Maar ook Also Sprach Zarathustra van Nietzsche in een vertaling (een zwart boek waar ik wel eens doorheen bladerde) en De Opstand der Horden van Ortega Y Gasset. En boeken over Delft en Nijmegen, in die laatste stad woonden we toen. Alles door elkaar gezet in een stevige kast waar ze schaapachtig stonden te wachten, deze boeken, gebruikloos, mijn moeder las nooit twee keer een boek en mijn vader las zelden. Boeken waren geen bezittingen maar uitstalkasten in een kamer. Ik was jaloers op de boekenkast van mijn ouders.
De eerste grote kast met boeken ontdekte ik bij mijn grootouders in Delft. Ik speelde er met mijn nichtjes. Wanneer je de trap op liep stonden in de gang op zolder honderden boeken op brede planken. Ik herinner me zelfs een titel: Het Begeren van Piet van Aken, een titel die me als tienjarige jongen al geweldig intrigeerde. Het was het eerste boek op de plank. Ik heb het tijdens onze bezoeken vaak in mijn handen vast gehouden, alsof ik het mee wilde nemen. Op de eerste pagina van mijn debuutverhaal uit 1984 beschrijf ik deze kast: ‘De dag na onze aankomst zwierf ik geluidloos van kamer naar kamer, van verdieping naar verdieping als een dier dat onbekend gebied verkent. Tegen de wanden op de zolder stonden hoge kasten die half schuilgingen achter versleten groene gordijnen. Op de planken waren boeken schots en scheef neergezet, ze stonden op het punt voorover te vallen al maakten sommige de indruk als vogels weg te willen vliegen.’ In dit verhaal worstelt een held met herinneringen die hem ernstig bedreigen, de bibliotheek is een metafoor van bedreiging: boeken die bijna vallen, schots en scheef staan, die weg willen vliegen. Bibliotheken en boekenkasten heb ik nooit helemaal vertrouwd.
De eerste echt grote bibliotheek die ik zag was een particuliere uitleenbibliotheek aan de Groenestraat in Nijmegen, Kantoorboekhandel Hendrickx. Deze winkel bestaat nog steeds, maar de bibliotheek is verdwenen, niets herinnert er nog aan. Daar haalden mijn moeder en ik boeken. Toen ik een jaar of twaalf was mocht ik er ook alleen heen. De boeken zagen er allemaal hetzelfde uit, ze waren voorzien van hard kartonnen, meestal zwarte kaften, zodat de lezers ze niet konden beschadigen. Ze stonden in rijen hoog opgetast langs de wanden van de bibliotheekafdeling van de winkel. Ze geurden als vochtige schapen, ze waren zwart als de dood. Ze bedreigden me, toen al, leken me toe te willen schreeuwen. Klanten mochten er niet zelf langs lopen, je kreeg een beduimelde lijst met titels en nummers, op een briefje schreef je het nummer en een vrouw zocht ze dan op. Hier heb ik ‘Arendsoog’, ‘Karl May’ en ‘Bob Evers’ geleend en eindeloze rijen boeken van Edward Multon. In mijn tweede roman beschrijf ik de resten van een dergelijke particuliere bibliotheek die vanaf 1910 tot ongeveer 1970 in alle Nederlandse steden en stadjes bestonden. Duizenden jongens hebben zwarte kaften in hun handen gehad. Kantoorboekhandel Hendrickx inspireerde me tot de volgende beschrijving: ‘Tegen de wanden hangen grote houten kastplanken met honderden boeken die allemaal gekaft zijn in zwartgemarmerd hard karton. Op hun ruggen staan cijfers gekalkt.’ De tweede nog veel grotere bibliotheek bevond zich vlakbij het Kronenburg Park in Nijmegen, de Openbare Bibliotheek. Daar heb ik vanaf mijn dertiende tot aan mijn zestiende boeken geleend. Je mocht er zelf tussen de kasten doorlopen en boeken uit de schappen pakken en even erin bladeren en lezen. De boeken hadden de oorspronkelijke kleurrijke kaften gehouden. Ik las vooral dierenboeken en boeken over geestesstromingen die ik niet begreep maar toch altijd weer mee naar huis nam. Ik had een bibliotheekkaart waarin de juffrouw stempels zette. Hier ontdekte ik dat boeken gemaakt zijn door schrijvers die een naam hadden. Boeken hadden niet alleen een titel maar ook een naam. Ik begon me voor die namen te interesseren: mijn eerste stap op weg naar volwassenheid. Bibliotheken bleven voor mijn gevoel altijd verbonden met seksualiteit. Je pakte boeken van een plank, bladerde erin en zette ze weer terug. Ze waren nutteloos, net als masturbatie, als je een boek uit had bracht je het terug en zette je het weer op een plank. Daarna moest je dezelfde handelingen opnieuw uitvoeren. Lezen, boeken en bibliotheken hoorden tot een ritueel dat mijn begeerte in stand hield. Ik masturbeerde bij opengeslagen boeken. Ik had lange tijd geen boekenkast omdat mijn seksualiteit nog geen vorm gekregen had.
Ik kocht mijn eerste romans toen ik in dienst zat, ik was officier bij de luchtmacht en had ineens geld. Boeken werden van mij en ik zag daar niet langer tegen op. Ze promoveerden van onzeker geschenk tot bezit. Ik woonde destijds nog bij mijn ouders en weet niet meer waar ik mijn eerste boeken neerzette. Ik glimlach bij de naïviteit van het woord ‘mijn’ van ‘mijn eerste boeken’ uit de vorige zin. Ze werden nu werkelijk van mij zoals mijn geslachtsdeel, naarmate ik ouder werd, ook steeds meer van mij werd. Vermoedelijk zette ik ze op een tomadorekje dat vlak bij mijn bed tegen de muur geklemd zat en waar ze een onrustig bestaan leidden. Ze stonden er op alfabet omdat ze zo het beste gekoesterd konden worden en ontdaan konden worden van hun toevalligheid. Er hoefde bij niemand twijfel over hun bezit te bestaan omdat ze in mijn kamer stonden. Mijn vriendin woonde in Amsterdam, ik bracht daar de weekenden door en kocht soms in beroemde boekwinkels twintig boeken tegelijk die ik allemaal mee terug nam in de trein, het kwam niet in me op ze bij haar achter te laten. Ik merkte dat in boekenzaken iedereen zweeg en dat de kasten daar een onverschillig te noemen houding ten opzichte van mij innamen. Het maakte winkelbedienden niet uit welke boeken ze verkochten. Wel glimlachten ze vaak naar mij, alsof wij een geheim deelden. Boeken in boekwinkels zijn geen bezit maar plicht. Ze worden pas thuis een bezit. Ik was er steeds meer van overtuigd dat boeken een beeld vormden van mijn seksuele organisatie en dat ik er daarom zo wonderlijk hulpeloos en verlangend over kon praten. Ik wilde ze me toeeigenen: ze van hun dingheid verlossen en bij mij in de kast zetten en ze daar liefdevol bewaren. Toen ik in Amsterdam bij mijn vriendin ging wonen, zette ik mijn boeken in onze kamer in lage kasten die ik zelf timmerde. Ik kan me niet herinneren dat ook zij boeken had, vermoedelijk zette ik die zonder overleg bij mij op de planken. Ineens waren het er honderden. Ik begon een boekenman te worden die op ieder gebied meetelde. Het bezit van boeken stond volkomen vast, niemand twijfelde eraan dat dit mijn boeken waren, ook ik niet. De letters op de kaften barstten uit hun voegen. De tijd van onzekerheid over boeken was allang voorbij. Ze waren van mij, bezoekers bekeken ze, begeerden ze, namen ze vluchtig ter hand maar zetten ze onmiddellijk weer terug, alsof ze mijn vriendin per ongeluk onzedelijk hadden betast. Ik bevestigde mijn bezit en verlangen ernaar iedere keer opnieuw door er nieuwe boeken bij te plaatsen die zich goedmoedig door mij lieten lezen. Ik maakte kennis met andere boekenbezitters die mijn boekenkast met nauwelijks verholen minachting, altijd staande, bestudeerden. Ik besefte dat ik hun concurrent was, dat iedere bibliotheek een bedreiging
vormde, omdat er altijd gaten in waren, tekortkomingen, ik besefte dat iedere bibliotheek een poging was de seksualiteit van een ander ter discussie te stellen. Waar een bibliotheek is, broeit en suist de begeerte. Ik mocht het geheim van mijn boekenkast niet verraden. Ik moest trouw blijven aan mijn bezit door het steeds opnieuw als mijn bezit te bevestigen en er verder zoveel mogelijk over te zwijgen. Ik begon andere boekbezitters met heel andere ogen te zien. Mijn hele lichaam begon naar mijn boeken te staan, ik kreeg het gevoel dat ik steeds meer met mijn boekverzameling begon samen te vallen.
Op een dag kwam ik thuis en had mijn vriendin mijn boeken op kleur gerangschikt. Ik herinner me dat ik daarom geschaterd heb, heel lang, we kusten elkaar, ik besefte ineens dat ze van me hield, veel meer dan ik ooit gedacht had. Ze demonstreerde dat ze mij mijn bezit gunde, maar ook dat ze mij met deze reorganisatie opriep me meer voor haar open te stellen, ook al bezat ze weinig boeken. Haar nieuwe rangschikking markeerde een nieuwe fase in onze relatie. Haar rangschikking was een bevestiging. Daarna kocht ik boeken zonder me nog langer over het bezit ervan te verbazen. Duizenden boeken bezit ik nu, ze staan in hoge zwarte kasten, ze bevreemden me niet meer. Ze staan op alfabet gerangschikt, rommelig, schots en scheef, als vogels die bij het minste onraad van hun tak weg willen vliegen.