Boeken
Kerstvlucht boven de Amersfoortse kei
Prof, dr. Fred. L. Polak, Hoopvolle Toekomst Perspectieven, W. de Haan N.V., Zeist 1957.
Alweer toegegeven: ik ben naief. In één van de vorige nummers van Tirade schreef ik over prof. dr. Fred. L. Polak, dat ik mijn vertrouwen in de wetenschap zou verliezen, indien iemand die zoveel onzin neerschrijft binnenkort niet in elk wetenschappelijk milieu is weggehoond. Op de dag dat genoemd nummer verscheen, meldden de bladen dat dezelfde prof. dr. Fred. L. Polak aan de Technische Hogeschool te Delft was benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de economie en sociologie. Konkluzie: de Delftse curatoren hebben gelijk. Prof. Polak is een bizonder knap man, die de cumulatie van hoogleraarsfunktics verdient. En wie heeft nog tijd om dikke boeken te lezen?
Vrijwel niemand, zal ook Polak hebben gedacht en hij heeft zich gehaast om nu eveneens het eenvoudige volkje van zijn geniale visie op heden en toekomst op de hoogte te stellen in een handzaam werkje van ditmaal slechts 155 pagina’s. Het betreft hier de tekst van een verzameling voordrachten, die het vorige jaar ter gelegenheid van een Kerstreünie in de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort zijn gehouden en ik mag nu wel even onthullen dat ook míjn kijk op de toekomst niet altijd mis blijkt te zijn. Door plaatsgebrek genoodzaakt mijn aanvankelijk breder opgezette polakkiade te bekorten, schrapte ik de voorspelling die ik destijds in verband met Jung, als ook met het floreren van diens Asconase Eranoskring en de daar rondcirkelende naar het hogere strevende vriendelijke dames, had neergeschreven, n.l. dat er
bij ons ook wel spoedig een Polak-kring zou komen, met hogere dames en al. Welnu, de combinatie van Amersfoortse School voor Wijsbegeerte (waar de konjunktuur der dierbaarheid al naar de leiding steeds hausse- en baissetoppen heeft vertoond), van Polak en van Kerstmis zegt genoeg. En het stichtelijke werkje met de hierboven vermelde titel zegt meer dan genoeg. Tenminste voor niet-curatoren.
Het heeft geen zin om op de Polakse hoge profetenborstzetterij en kwasigeleerde gewichtigdoenerij nog weer eens uitvoerig in te gaan, maar ik wil toch nog even signaleren met welk een handigheid de hoogleraar precies die registers van zijn toekomstorgel weet open te trekken, die bij de situatie passen. Had hij de vorige maal zijn banvloeken tegen ongeveer elk verschijnsel van onze tijd met de meest absolute uitspraken rondgeslingerd en zich als cultuurpessimist à outrance doen kennen, ditmaal is hij de bezadigde beschouwer, die zijn lezers toevertrouwt dat hij zich in ‘dit tijdperk van zwartgalligheid’ niet heeft mogen verzetten ‘tegen de zo verbreide behoefte ook eens van een vertrouwensvollere visie te mogen kennis nemen en zich op nieuwe positieve toekomstbeelden te kunnen instellen…’ Na een overspanningsperiode pleegt er een van sereniteit te volgen en het lijkt op Multatuli’s ijsbruggeman, die eerst het ijs onder de brug weghakte, om dan des te lukratiever het zelfaangelegde vlondertje over het zelfgemaakte wak te kunnen exploiteren.
De hoogleraar voorspelt zijn lezer tegelijk dat deze bij de lektuur van het opwekkende boek ‘het even onmisbare gevoel behoudt met beide voeten op aarde te blijven.’ Dit moet toch duiden op een gebrek aan zelfvertrouwen en een tekort aan meeslepend vermogen, want verderop heeft Polak onze managers en politici iets vreselijks te verwijten. ‘Zij trekken de soms krakende wagen moeizaam door het mulle zand. Niet zij echter plegen uit te vliegen over woeste rotsgebergten en verafliggende hoogvlakten naar het Beloofde Land.’
Die hoogvliegerij is dan de ideale norm van onze Kerstredenaar, die overigens in dit werkje poseert als de geleerde man, die het voor deze gelegenheid wat eenvoudiger wil zeggen en die voor nadere kennisname van zijn diepergravende ‘analises’ dan naar zijn dikke boek verwijst. We krijgen hier natuurlijk weer heel wat te horen over het toekomstbeeld, dat nu voor de afwisseling in plaats van springplank of sleutel ‘propeller en hijskraan voor de toekomstige geschiedenis’ heet. Een dergelijke konstruktieve geest is natuurlijk aan een Technische Hogeschool heel bruikbaar en het is alleen maar jammer dat de hoogleraar, die met zijn trends, ontwikkelingslijnen, omslagen, tegenbewegingen enz., aan een ware bewegingsmanie blijkt te lijden, geen leerstoel in de mechanica mag bezetten.
Maar goed, nadat ‘s professors linkerhand in zijn vorige boek de somberste ondergangstonen had laten klinken, tokkelt zijn rechterhand nu een optimistisch wijsje. Het is met onze westerse cultuur, die ‘volgens de deskundigen’ (!) met ondergang wordt bedreigd, toch weer niet zo erg gesteld. Het ‘existentieel pessimisme’, dat de moderne tijdgeest kenmerkt, deugt dan wel niet en onze kunst en wetenschap evenmin, maar de professor verwacht nu wel plotseling weer iets van de ‘existentialistische elite’, die best eens over het door hen gevreesde Niets zouden kunnen heenspringen, uit de potdichte kerker zouden kunnen ontsnappen en nog heel wat hoopvolle dingen meer kunnen doen. Zo’n uitspraak bevordert natuurlijk de Kerststemming en na wat met een hoogstgewichtige modeterminologie doorspekt georeer op het niveau van de borreltafel over zo ongeveer alles wat zich in de afgelopen jaren in de wereldpolitiek voordeed – men moet niet denken dat er ook maar iets is waar de professor geen oordeel over heeft – wordt het stichtelijke amen uitgesproken in de vorm van deze comble: ‘Het meest hoopvolle toekomst-perspectief voor de mens is hierin gelegen, dat hij zich willens en wetens inspant tot de doelbewuste uitwerking en meewerkende verwezenlijking van hoopvolle toekomst-perspectieven.’ Maar daar komt eerst nog wat mineralogisch boorwerk aan te pas, want we worden vooraf gewaarschuwd: ‘Om door te stoten tot hoopvolle toekomst-perspectieven zullen we ook nu wederom door verschillende harde lagen met een hoog gehalte aan pessimisme moeten heenboren.’ In elk geval is het ‘heden’ dan blijkbaar niet meer zo absoluut nulpunterig en zo tijdloos als het een paar jaar geleden was en mochten we nog een toekomst hebben, dan mag het Polak faecit niet achterwege blijven.
Zo hebben we dan weer een vertrouwenwekkender antwoord op zak op de ‘uitdaging’ van onze tijd. We moeten de spanning tussen realiteit en ideaalbeeld herstellen en dat ideale toekomstbeeld moet zowel kritisch als extatisch zijn, zoals dat van het voorbeeldige Israel het was. Zoiets wijst na het mollengraafwerk op een hoge professorale vlucht en er zal in Amersfoort wel vroom zijn geknikt. Met de beide voeten op aarde. Tenslotte is het maar een kwestie van proporties. Een met banale lucht opgeblazen ballon krijgt boven het vlakke land algauw de hoogte en de Amersfoortse Kei is ook van steen. En wie zegt dat de Leusder Hei niet het Beloofde Land is?
J.H.W. Veenstra