Boeken
Klein pleidooi voor roem
Enige jaren geleden vertelde een meisje in grote verbazing mij het volgende: Ik zag op straat een moeder met een kind van ongeveer vijf jaar. De moeder zei tegen het kind: ‘nu gaan we een Doris Day-album kopen’ en het kind keek zo tevreden alsof het een ijsje aangeboden kreeg. Ik deelde haar verbazing over dit extreme geval van roem.
Het zou komisch zijn als het zo ver ook nog eens kwam met Françoise Sagan. Het boek ‘Bonjour Françoise’ van Gohier-Marnier (ik weet niet of dat één of twee personen zijn (is)), is niet ver van een foto-album. Wat mij betreft was het dat helemaal, dan misten we tenminste de lamentabele tekst, en Françoise Sagan heeft een goed gezicht en men kan, zo blijkt, ook best toonbare badpak-foto’s van haar maken, dus waarom niet. Overigens zal dit nog wel bij meer jeugdige schrijfsters het geval zijn, maar dat is nog niet zo publiekelijk geprobeerd.
Dat een ‘litterair’ persoon dermate den volke vertoond wordt, heeft ongetwijfeld invloed op vele potentiële lezers. Het wekt nieuwsgierigheid en ook domweg de kif. Het geval wil namelijk dat behalve enige aesthetelingen en die lang niet altijd, en enige psychologasters, die de vreemde illusie koesteren dat het vervaardigen van een letterwerk een soort nimmerfalende en bovendien nog goedkope psycho-analyse is, niemand schrijvers benijdt. Ze hebben niet de reputatie rijk, knap van uiterlijk, helden of sportlieden te zijn, integendeel, iedereen vindt dat ze maar bleek op zolderkamertjes behoren te schrijven of samen te hokken in groezelige café’s. Als ze rijk zijn, moeten ze tenminste oud en invalide wezen.
Nu hoort men van een meisje dat tonnen verdient, drie auto’s bezit en dat als ze een publiek établissement te Parijs of aan de Rivièra bezoekt, journalisterhand gefotografeerd wordt. Kortom, haar overkomt wat de meesten graag willen en de meesten worden boos; want dit alles gebeurt alleen omdat zij boeken heeft geschreven. Welk een onbeschaamdheid voor een auteur, het geeft geen pas, aan haar en dus aan haar boeken is iets heel verkeerds! Wat, dient men dus uit te vissen en de boeken worden verkocht.
Zoals men kan merken heb ik het hier over de invloed van Françoise’s roem op degenen die men publiek noemt, maar meestal journalisten zijn, terwijl het de gewoonte is het wijze hoofd te schudden en zich ernstig bezorgd te maken over wat al die roem wel voor ravages zal aanrichten bij ‘zo’n jong meisje’, men is toch immers zelf zo voortreffelijk en zo weinig beroemd. Als zij dan ook een auto-ongeluk krijgt wordt er massaal doch binnensmonds gejuicht.
Wat de invloed van de roem op Françoise is weet ik niet, maar ik heb het gevoel dat zij er zelf beter tegen kan dan de meeste krantenschrijvers en -lezers. Ik weet ook niet wat haar beroemd gemaakt heeft. Ondanks de ijverige prognosticaties en vaak geheide theorieën van uitgevers of hun adviseurs, werden vele best-sellers dit tegen de verwachtingen van zowel auteur als uitgever in.
Laat Françoise beroemd en rijk zijn, ik zou het ook wel willen zijn, om welke al dan niet prestatie ook, al houd ik niet zo van auto’s (wel van paarden). Zij is m.i. beslist een schrijfster van formaat, één die de vaardigheid, de jeugdigheid en de ‘wijsheid’ tegelijk deelachtig is geworden. Bonjour Tristesse was een typisch jeugdig verhaal, de hoofdpersoon lag overhoop met de wereld der volwassenen, zoals wij allen gedaan hebben (of nog doen). De ‘vondst’ hierbij was evenwel dat Cécile, die de kans gehad heeft, althans enige facetten van de volwassenenwereld beter te leren kennen dan men doorgaans op die leeftijd doet, niet gewoon en effectloos révolteert, maar ingrijpt. Zij bestrijdt de volwassenen met hun eigen middelen, maar de ‘perspectiefloosheid’ waarmee zij haar eigen machinaties ziet zou men weer kinderlijk kunnen noemen. Het zwakke punt in deze roman lijkt mij de gemakkelijkheid waarmee haar intrigue slaagt, maar belangrijk is dat niet, tenslotte gebeurt alles. Wat ik evenwel van iets meer belang acht, is dat Bonjour Tristesse, zoals de titel al aanduidt, een roman vol berouw is. Dat is vrij algemeen niet opgemerkt, het berouw wordt er ook niet onder jammerklachten aan de grote klok gehangen, maar op bescheiden wijze gesuggereerd. Mischien hebben sommigen het ook expres genegeerd, omdat het het maken van een schandaal zo zou bemoeilijken.
Dit laatste zeg ik echter in grote twijfel, want waarschijnlijk is het schandaal minstens een even onberekenbare factor als het succes. Als men de moeite neemt om behalve van schandaalmakende ook van niet-schandaalmakende kunstwerken kennis te nemen, zal men zeer vaak zien dat de geschandaliseerden zich vaak de juist volgens hun eigen criteria vetste kluifjes laten ontgaan.
Aan het schandaal hebben sommigen ook wel verdiend, o.a. een meisje dat geadverteerd is als ‘America’s challenge to Françoise Sagan’, wier boek ‘Chocolates for Breakfast’ goed verkocht en vertaald is. Het publicitair gekoppeld worden van een onbekende aan een bekende naam is meestal een veeg teken voor de drager van de eerste. Zo ook hier, want behalve dat dit boek in geen enkel opzicht op één van Françoise Sagan lijkt, is het ook niet goed. Het doet mij het meeste denken aan de achtergrond van een detectiveverhaal van Raymond Chandler (die ook wat beter schrijft, maar niet amusant is), zonder detective en ‘plot’. Toch geloof ik niet dat hier doortrapte handigheid in het spel is van de kant van de schrijfster, ik geloof eerder onmacht, onwetendheid en misschien de beste bedoelingen, dus ook haar gun ik het succes.
Het onwaarschijnlijke gebeurde, dat er inderdaad een tweede roman van Françoise Sagan verscheen. Hierin was alles meer volwassen en gefixeerd en daarom ook conventioneler. In ‘Un Certain Sourire’ is een meisje verliefd op een ‘interessante’ oudere man, iets wat in de een of andere vorm dagelijks voorkomt. Men zou kunnen opmerken dat in het eerste boek Cécile zeer op haar vader gesteld is en op de een of andere manier zal tussen die twee gevoelens wel enige verwantschap bestaan. Niettemin zijn het voor degenen die ze meemaken twee zeer verschillende gevoelens. In ieder geval, alles verloopt hier meer programmatisch, het avontuur, de kater, minder berouw, behalve degene die de hoofdpersoon ondervindt als zij met veel sympathie bejegend wordt door de vrouw van haar minnaar. Van deze vrouw zou men gaarne meer willen weten en dit is m.i. een symptoom van het iets minder zijn van deze roman dan het debuut. Françoise Sagan heeft hier haar deugd, de bescheidenheid, te ver gevoerd, zodat het geheel iets te vaag blijft. Dat de oudere minnaar vaag is, kan op geslaagde wijze ironisch zijn, maar over andere personen zou men, zoals gezegd, meer willen weten. Vooral is het mij niet duidelijk uit wat de ik-figuur aan het eind de moed put voor haar ‘certain sourire’.
Het is nu gebleken dat het Françoise Sagan met het schrijven wel degelijk menens is. Een dun boekje, zeggen sommigen met een zekere verachting. Ik kan dat niet erg vinden. Er worden al zoveel dikke boeken geschreven en het doet mij ook genoegen dat deze succesvolle schrijfster niet aan het Simenoneren is geslagen. Verheugender is het echter, dat ‘Dans un Mois, dans un An’, verschillend is van de twee vroegere verhalen. Toen ik eraan begon, was mijn indruk, vreemd genoeg, met een ouderwets boek te doen te hebben. Mensen zagen mensen in huizen van weer andere mensen en hadden daarnaast amoureuze avonturen. Een dergelijke indruk is meestal ongunstig, want het begrip ouderwets is er practisch altijd een van qualiteit en niet van tijd zonder meer, het oude van goede kwaliteit frappeert niet als ouderwets. Ik kreeg even de somberste vermoedens; n.l. ten eerste dat Françoise geprobeerd had zich op te werpen als epigoon van Louise de Vilmorin, die met groot talent en aanmerkelijke ironie het bestaan heeft weer eens enige ‘society’romans te schrijven. Ten tweede, daar het boek in Parijs speelt, onder mensen die meestal iets met de litteratuur hebben te maken, moest ik denken aan Yeats die in zijn autobiografisch geschrift ‘The Tragic Generation’ (dat ik toevallig net in huis had) vertelt hoe hij Synge in Parijs ontmoette, hij schrijft o.a. ‘I urged him to go to the Aran Islands and find a life that had never been expressed in literature, instead of a life where all had been expressed.’ Nu vind ik Yeats een groot dichter, maar geen licht op het pad der letteren. Zijn raad is een deel van een patriotisch programma, als men zijn Aran Islands niet in zich draagt kan men evengoed thuisblijven en als men ze in zich draagt kan men het zich veroorloven thuis te blijven, maar, met deze restrictie, ‘er zit iets in’.
Min of meer jonge en min of meer intellectuele personen onmoeten elkaar bij een echtpaar Malligrasse; ‘on disait des Malligrasse avec sympathie, qu’ils aimaient la jeunesse et cette sympathie était pour une fois justifiée.’ Een uitgangspunt voor een verhaal vol nobel streven. Evenwel, een paar regels verder staat: ‘Je goût de la jeunesse s’accompagnant toujours d’une naturelle tendresse pour la chair fraîche.’ Hier is een uitgangspunt voor een doodgewone comedie de boulevard. Natuurlijk wordt het geen van beide. Als men het boek zou moeten karakteriseren, kan ik alleen zeggen, het is er een van hopeloosheid, een simpele expositie van de fundamentele en onontkoombare menselijke neiging om zijn eigen ruiten in te gooien. Litteratuursnoepers op zoek naar blijmoedigheid en ‘positieve waarden’ (die ze zelf niet hebben), zouden zich hier natuurlijk op moeten storten met kreten van: ‘somber, uitzichtloos, negatief’ (dat zijn misschien volgens hen scheldwoorden), maar ze hebben het nog niet gedaan, omdat deze intelligentsia zich niet kan voorstellen dat iemand somber en negatief kan zijn met drie auto’s, boosaardig wél.
Om tot het uitgangspunt terug te gaan. Wij worden enige tijd in de waan gehouden van een ingewikkelde liefdesaffaire in de betere bohèmestand. Het spelletje gaat nog wat door tot er, langzaamaan en zonder lawaai en ook zonder dat men het onverwacht noemen mag, de bodem uitvalt. Dit is een afschuwelijke beeldspraak, maar anticipeert de conventionele uitdrukking in de volgende zin. De mooie en nog niet bekende actrice, bemind door jong en oud en Béatrice genaamd, blijkt van een bodemloze domheid te zijn. Zij heeft wel minnaars en een man, uit een vage conventie, maar ze prefereert de slaap. Uit louter sufheid is zij bijzonder wreed en twee mannen worden in deze roman ongelukkig van de slaperigheid van Béatrice. Toch is hier geen sprake van alleen maar satire, integendeel, de schrijfster is mild voor haar personages. Wij voelen tenslotte nog mee met Béatrice, die aan het eind een succes als actrice wordt, maar lijdt onder het min of meer officiële toneel-liason met een toneelfiguur, een onaangenaam soort van verleider, eigenlijk even leeg als zij, maar met meer fantasie. Deze twee personen zijn min of meer de extremen van het boek, de anderen zijn eigenlijk allen brave lieden, maar ze slaan voor zichzelf geen fraai figuur en men kan het ze niet verwijten. Er is in dit boek geen ik-figuur en ik geloof ook niet dat Françoise Sagan zich aan een van hen heeft gehecht. Enigszins die indruk krijgt men van Josée, een meisje met een auto en een misschien brave minnaar, een hardwerkend student in de medicijnen. Hun liefde komt nog met de minste kleerscheuren het boek door, maar tenslotte is de medicus een te ongeschakeerde figuur, ook voor Josée en het is waarschijnlijk dat ook zij uit elkaar zullen gaan uit gebrek aan gemeenschappelijke interesse.
Het is verleidelijk om te veronderstellen, dat deze roman als een soort afrekening met de roem bedoeld is. Inderdaad is hier waarschijnlijk een milieu getekend, waarmee Françoise sinds zij beroemd is, mee in aanraking kwam, maar nergens vindt men de goedkope hoogmoed, waarmee satiren worden gemaakt. De personen worden bekeken zonder illusies, maar niet zonder sympathie. Niemand heeft conclusies. Als aan het eind de trieste, mislukte romancier Bernard een opmerking maakt over de uitzichtloosheid van alles, zegt Josée (en wel ‘tendrement’): ‘Il ne faut pas commencer à penser de cette manière, c’est à devenir fou.’ Geen grote opmerking, maar men kan er niet veel tegen inbrengen, misschien dat het juist nog triester is, ‘qu’on ne devient pas fou.’
Niemand in deze met zoveel talent en bescheidenheid geschreven, heldere en weemoedige roman, zou meer kunnen zeggen, zonder dat het nodig is dat Françoise Sagan het zelf zegt. Het is vermakelijk te zien hoe zij, zowel als haar boeken ontsnappen aan de generalisaties (verveling, liefdeloosheid etc.), die men er bijna dagelijks over lezen kan. Dat op zichzelf is al een teken van grootheid.
L.TH. LEHMANN