Koen Hilberdink
Tijdelijkheden
Als de zon schijnt
4 January, 2010 (22:35) | Koen Hilberdink
Gisteren hoorde ik op de regionale radio Noord-Holland het liedje ‘Als de zon schijnt’ van André van Duin. Het was aangevraagd door een mevrouw die een zieke vriendin met dit nummer een hart onder de riem wilde steken. Ze hoopte dat het de zieke was gegund ook eens op een andere manier naar het leven te kijken. Het liedje van Van Duin, waarvan hier het tweede couplet, zou haar daarbij kunnen helpen:
‘Als de zon schijnt’ deed me denken aan enkele woorden van de jonge Paul Rodenko (1920-1976), die eind jaren dertig van de vorige eeuw als gymnasiast in de ogen van zijn medescholieren vreemde gedichten in de schoolkrant publiceerde en tekeningen maakte die door hen niet werden begrepen. Hij schreef bijvoorbeeld:
En in zijn tekeningen was alles geel en blauw. Toen hem werd gevraagd waarom hij deze kleuren gebruikte, antwoordde hij: ‘Als je de zon op het trottoir ziet schijnen zie je immers ook paars.’ Als tekenaar keek hij anders naar de werkelijkheid, als dichter deed hij dat ook. En in beide praktijken speelt de zon een belangrijke rol.
De zon als vervormer van de werkelijkheid; bij Van Duin worden de vogels van zilver en is de buurvrouw opeens een mooie meid, bij Rodenko zijn de stoeptegels paars. Om te kunnen (over)leven moeten we de werkelijkheid vervormen, dat is van alle tijden en van alle mensen. Er zijn echter verschillen; de artiest Van Duin omarmt de wereld en maakt haar alleen maar mooier, de dichter Rodenko kijkt naar de werkelijkheid en maakt haar anders omdat hij er geen deel vanuit wil maken; hij wil afstand houden. Is dit een van de verschillen tussen wat wij noemen lage en hoge cultuur?
Als de zon schijnt (2)
6 January, 2010 (22:24) | Koen Hilberdink
In de nalatenschap van Paul Rodenko werden maar weinig ongepubliceerde gedichten aangetroffen. Uit twee titelloze gedichten uit de periode 1945-1950 – hij maakte toen volgens mij zijn beste gedichten – blijkt wederom zijn fascinatie voor de zon. Voor de liefhebber publiceer ik ze hier voor het eerst. Het eerste gedicht past in een serie korte gedichten die Rodenko in deze jaren maakte. Het tweede was voor Rodenko nog niet definitief. Hij twijfelde tussen ‘de zon ligt’ en ‘de zon hurkt’. Ik denk dat hij uiteindelijk vanwege het vervreemdende effect voor de laatste variant zou hebben gekozen.
‘De mens is een vrouw’
10 January, 2010 (17:19) | Koen Hilberdink
In het laatste nummer van 2009 van Sociologie Magazine bespreekt Ellie Smolenaars in de rubriek ‘Vergeten sociologie’ het boek De droom der rede. Het mensbeeld in de sociale wetenschappen. Een poging tot criminosofie van de in 2002 overleden Nijmeegse criminologe C.I. (Ronnie) Dessaur. Een boek dat bij verschijning in 1982 de gemoederen van sociale wetenschappers heeft beziggehouden, omdat Dessaur de stelling verkondigt dat de sociale wetenschappen nauwelijks vooruitgang boeken. De mens is voor haar vakgenoten louter materie ‘met wat psychische epifenomenen’, waardoor zij nauwelijks reflecteren over goed en kwaad en niet schrijven over sociale idealen. De menswetenschappen leken met hun adagium ‘meten is weten’ te veel op de natuurwetenschappen.
Dessaur deed daarentegen zelf wel uitspraken over Goed en Kwaad. Dit tot ergernis van haar vakgenoten, die moeite hadden met de onheilspellende toon van en het moralisme in haar werk. Grote woorden als Ziel en Wereldziel duiken daarin regelmatig op. Dessaur werd kortom met haar opvattingen en verwijzingen naar het mensbeeld van de psycholoog Jung voor haar collega’s een denker tegen de vooruitgang in. Dat werd alleen maar erger toen zij zich later verzette tegen bijvoorbeeld de liberalisering van abortus en euthanasie, die zij met nazipraktijken vergeleek.
Dessaur was met haar De droom der rede ook onderwerp van kritiek in literair Nederland. Carel Peeters schreef bijvoorbeeld in zijn boek Hollandse pretenties uit 1988 over haar werk: ‘Wie de wereld zo heeft ingedeeld in een schaduw- en lichtzijde is voortaan Savonarolisch op zoek naar verdorven-
heid, gewapend met een scherpe voorstelling van een rein en harmonisch leven. Het maakt Andreas Burnier tot een Staphorster intellectueel, iemand die lang in de wereld heeft verkeerd, veel slechtigheid heeft gezien, maar op haar dwalingen des weegs is teruggekeerd en als een “wetende” kan vertellen hoe vreselijk het allemaal is.’ Hij had het helemaal met haar gehad: ‘Wanneer begin ik mijn belangstelling voor een schrijver te verliezen? Op het moment dat hij zijn stellingen definitief heeft betrokken en niet meer “toevallig even stil staat” om een standpunt in te nemen.’
Voor Peeters was Dessaur in eerste instantie de schrijfster die onder het pseudoniem Andreas Burnier in 1965 had gedebuteerd met de roman Een tevreden lach, waarin openlijk wordt geschreven over een lesbische verhouding. Andere bekende boeken van haar zijn Het jongensuur en de Trein naar Tarascon. Met haar boeken over onderdrukte vrouwen en lesbische verhoudingen, was zij aanvankelijk het boegbeeld van progressief Nederland; zij werd gezien als wegbereider van het feminisme, al moest zij van de feministische beweging niet veel hebben. Zij had haar eigen feminisme, wat duidelijk wordt tijdens een interview in 1975 met Willy M. Roggeman. Over de keuze van een manlijk pseudoniem zegt zij bijvoorbeeld: ‘Volgens mij dragen alle thans als man op aarde geïncarneerde mensen een mannelijk pseudoniem, Willem. De mens is een vrouw. Met mijn mannelijk pseudoniem onderscheid ik mij dus niet van andere mannen. Er valt niets te verklaren.’ En over de het autobiografisch karakter van haar werk: ‘Mijn literaire boeken tot dusver spiegelen de gevoelens van onmacht, frustratie, woede die ik heb ervaren en ook mijn aanvankelijk probleem, of ik soms niet “eigenlijk” een man was. Een gedachte die toch waarschijnlijk alleen maar in een sexefascistische cultuur in je kan opkomen.’
Het werk van de onderzoeker Dessaur is niet meer actueel: ‘Vergeten sociologie’, zeggen haar vakgenoten nu. En haar romans? Op het idee gebracht door het artikel in Sociologie Magazine pakte ik Het jongensuur uit de boekenkast. Een flinterdunne roman, waarin het joodse meisje Simone, de ikfiguur, tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende adressen moet onderduiken. Ze wordt geconfronteerd met niet alleen de gescheiden wereld van joden en niet-joden, maar ook met die van mannen en vrouwen en doet haar best in droom en daad bij de jongens te horen. Over de gymnastiekles zegt ze bijvoorbeeld: ‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend.’ De hernieuwde kennismaking met Het jongensuur viel niet tegen. Het boek is sober, maar goed geschreven en de thematiek van uitsluiting is nog steeds
actueel. Ik neem me voor de komende tijd ook andere romans van Andreas Burnier te herlezen, maar dan wel losgezongen van haar ideeën over goed en kwaad.
Bloch
1 February, 2010 (20:58) | Koen Hilberdink
In de Volkskrant van vrijdag 29 januari jl. wijdde Hans Driessen een lovende recensie aan Stil de tijd. Een pleidooi voor een langzame toekomst van Joke Hermsen. Dit weekeinde las ik het boek en de recensent heeft gelijk. Hermsen heeft een helder boek geschreven over de geschiedenis van het denken over tijd in de Westerse wereld. Zij neemt bovendien op interessante wijze zelf stelling met het onderscheid dat zij aanbrengt tussen kloktijd en de niet te meten innerlijke tijd. Ook haar pleidooi voor de verveling is boeiend: ‘In de verveling leert de mens zijn grenzen te overschrijden, omdat hij zich ten overstaan van de leegte van zijn oude overtuigingen en meningen ontdoet, en zo tot een nieuw inzicht kan komen.’ Een rijk boek ook, omdat haar gedachtegang wordt opgehangen aan het werk van dichters, denkers en beeldende kunstenaars als Henri Bergson, Frederik van Eeden, Peter Sloterdijk, Marcel Proust en Mark Rothko.
Ik las met extra belangstelling Hermsens opstel over de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch (1885-1977), wiens werk ik twintig jaar geleden heb leren kennen via de essays van Paul Rodenko. Bloch schreef het magistrale Das Prinzip Hoffnung, waarin hij – ik volg nu Hermsen – de tijd niet behandelt als een gestaag toehollen op de dood, maar als het naderen van een nieuw begin: ‘Tijd schept ruimte om tot verandering, verbetering en vooral herinterpretatie van het reeds bestaande te komen’. De mens realiseert zich dat het Zijn nog niet af is, er moet nog iets komen en dat geeft hoop. Met andere woorden: het is de utopie die de mens doet verlangen te realiseren wat er nog niet is. Dat is toch een mooie gedachte.
Het is overigens opvallend dat Hermsen Paul Rodenko in haar boek niet noemt. De denkers die haar zo lief zijn, waren voor een groot deel ook zijn denkers. En wat zij opmerkt over verveling lezen we regelmatig in Rodenko’s beschouwingen over moderne poëzie. En ook hij vond in Bloch een intellectuele medestander. Hij was gefascineerd door wat hij noemde Blochs ‘zuigkracht van het Nieuwe, het nog- niet-bewuste’.
Hermsen pleit ervoor Blochs Das Prinzip Hoffnung in een Nederlandse
vertaling op de markt te brengen. Dat was trouwens al bijna gebeurd. Eind jaren zestig van de vorige eeuw startte Paul Rodenko samen met de psychiater en radencommunist Leo Hornstra de Manifesten-reeks, die door de Haagse uitgever Louk Boucher werd uitgegeven. In deze reeks zou het werk van een aantal belangrijke linkse denkers in vertaling worden uitgegeven. Op het verlanglijstje van Rodenko stond ook het boek van Bloch.
In de reeks verschenen vertalingen van het werk van bijvoorbeeld Karl Marx en Erich Fromm, maar het boek van Bloch kwam er door onenigheid niet. Hornstra verweet Boucher te traag te zijn met zijn uitgaven en zocht contact met de jonge uitgever Rob van Gennep. Die wilde de reeks wel uitgeven, maar daarin wilde hij niet een boek van Hornstra opnemen. Die had net een psychoanalytisch boek klaar, Het innerlijk gezicht, waarin hij zich tegen de libido- en agressietheorie van Sigmund Freud keerde en het begrip ‘jongerenverzorginsinstinct’ introduceerde, waarmee wordt bedoeld dat de vrouw de behoefte voelt een ‘eigen jong’ op te voeden. Het boek werd gelezen als een pleidooi voor het traditionele gezin. En met zo’n boek kon Van Gennep bij zijn verlichte lezers niet aankomen. Het betekende niet alleen het einde van de manifestenreeks, maar ook dat het Nederlandse publiek nog steeds niet in vertaling kennis kan nemen van een bijzonder werk uit de Duitse filosofie.