[p. 130]
Koos Geerds
Sonata in e grote terts, K 531
(Aan Vittoria Colonna)
Het zijn de wijde stilten om de korte bloei,
die jij graag overschouwt en duren laat,
maar die ternauwernood te dragen zijn door mij,
tenzij hun kwellingen in melodie vergaan.
Vanochtend, doña, zag ik de Madonna staan
in haar kapel, als steeds omringd door witte rozen;
in hun gewijde schikking kunnen zij slechts
uit de hand van een volkomen dienaar zijn.
Mij zag zij niet; ze scheen te luisteren,
en ik, de meester, stond verstomd en doof.
Vergeef me, met je schoon genegen hoofd
leek, gisteren, tijdens de soirée, zozeer
jouw beeld op dat van haar, dat in het staren
van haar ogen jij roerloos mijn gezicht ontgleed.
Of schonk je mij – door Haar – uit goddelijke sferen
klanken, die ik, ondankbare, aan deze klacht verspeel?