Kreunen
Mary Dorna
‘Komt U maar binnen’, hoorde ik de opgewekte stem van het meisje. En binnen kwam mijnheer Speelman met al zijn vreemde rimpels en zijn argwanendheid. Hij leek mij een ongelukkig mens, bang voor de dood, bang voor het leven en eigenlijk bang voor alles. Zijn gezicht zat vol verkeerde plooien en vlakken en het was enigszins rood gekleurd. Zijn eerste vraag aan mij was: ‘Zie je haar nog wel eens?’ Met haar bedoelde hij zijn vrouw, een dame met een te lang bovenlijf en een harde uitdrukking in de ogen. Hij vervolgde: ‘Ik schenk me maar vast een borrel in, dat is het enige, wat me nog op de been houdt, ‘t Is geen jenever, maar een uitstekende beaujolais, een artikel, dat veel genomen wordt tegenwoordig.’ Hij was n.l. reiziger in wijnen en aanverwante artikelen. ‘Haal voor jezelf ook maar een glas: wijn drinken kun je niet vroeg genoeg leren.’ Ik haalde een groot glas, om maar vlug genoeg wijn te leren kennen.
‘Komt je vader nog niet thuis?’ zei hij ongeduldig. Toen ik een paar flinke slokken genomen had, hoorde ik de deur gaan. Mijn vader kwam binnen en begroette mijnheer Speelman op een voor zijn doen uitbundige manier. ‘Zo, kerel, hoe maak je het?’ zei hij tegen mijnheer Speelman. Deze zei, na een lange teug genomen te hebben: ‘Hou op, zelfs ‘s nachts laat ze me niet rustig slapen. De hele dag een oneindig gezeur. En wat denk je, dat ze vannacht uitspookte? Ik dommelde juist een beetje plezierig in of ze stootte me aan en zei: “Kun je me wat geld geven, ik heb drie pannen nodig!” Het was drie uur in de nacht. Ik heb op m’n horloge gekeken. Het was precies drie uur. Van slaap geen sprake meer.’
‘En wat dee jij toen?’ vroeg mijn vader enigszins nieuwsgierig. ‘Morgen is het toch ook nog vroeg genoeg!’ zei ik.
‘Moet ze je daarvoor wakker maken?’ ‘t Is wel kras, hoor ik mijn vader
zeggen, ‘Wat heb je gedaan?’
‘Ik heb zoiets gezegd van: morgenochtend. Zij snurkte direct weer in, want snurken doet ze ook, maar ik kon niet meer inslapen. Ik heb tot de ochtend wakker gelegen en haar toen het geld voor de pannen gegeven. Maar reken maar, dat ik haar verwenst heb!’
Ik nam een grote teug beaujolais, wat mijn vader helemaal niet opmerkte en maakte mij klein in mijn stoel. Het verhaal van de heer Speelman begon me te interesseren.
Hij liep bijna blauw aan. ‘Wil je wel geloven, dat ik haar wel eens een pak op haar donder zou willen geven?’
Mijn vader schudde nee en zei: ‘Aan zoiets moet je nooit beginnen. Waarom heb je haar eigenlijk getrouwd?’ vroeg hij toen duister.
‘Ach kerel, het was een louter toeval en ik had genoeg van alle hospita’s. Weet je, vervolgde de heer Speelman, ze kon niets waarderen wat ik deed. In het begin bracht ik voor haar wel een flesje parfum of een ander cadeautje mee. Denk je, dat ze dat op prijs stelde? Ze bedankte me niet eens en zei dan: Ik heb een mooie nertzstola gezien. Een in die tijd niet te betalen cadeau voor iemand, die met wijn en aanverwante artikelen zijn geld moest verdienen. ‘Waar moet ik een nertzstola van betalen?’, zei de heer Spelman zijn hoofd schuddend. Ik ben hard aan een nieuw pak toe. In mijn vak willen ze, dat ik keurig tevoorschijn kom. Mensen, die wijn en borrels drinken, zijn het meestal goed gewend en letten er degelijk op, hoe je gekleed bent. Intussen was mijn moeder vrolijk binnengekomen. Mijn vader lichtte haar in: ‘Hij heeft weer moeilijkheden met zijn vrouw.’
De heer Speelman vervolgde zijn duistere relaas: ‘Ze laat me geen uur rustig slapen. Waar dat mens ‘s nachts aan denkt, is niet te geloven en altijd midden in de nacht.’
Ik hoorde mijn vader zacht kreunen.
De sombere mijnheer Speelman vervolgde: ‘De ene keer is het weer een Japans trekpotje en dan weer een bedelarmband.’
Ik was me meer en meer voor het gesprek gaan interesseren. Zo jong als ik was, was mij de slaap ook iets heiligs en had ik het gedaan gekregen, op de zolder een kamertje te krijgen omdat mijn zusje helaas snurkte. Ik begon over het geval van de heer Speelman diep na te denken.
‘Waarom laat je haar niet stikken?’, vroeg ik. Want mevrouw Speel-
man was me niet sympathiek. Ze stookte mijn moeder op en had op alles aan- en opmerkingen.
‘Ja, zei mijn vader. Slapen moet je. Ik zou het niet verdragen. Ga naar België of Frankrijk zonder een woord te zeggen. Ik zal je wel het nodige lenen tot je daar ook in wijn kan gaan doen. Daar wordt nog veel meer gedronken dan hier. Je kunt daar dan een ander leven beginnen.’
Na dit toch aanlokkelijke voorstel begon mijnheer Speelman over zijn hele lichaam te beven en antwoordde: ‘O, een ander land, een andere stad, een ander huis, ik kan er niet aan wennen. Bij de gedachte daaraan al, word ik zenuwziek. Ik ben een man van vaste gewoonten. Je kunt op mijn leeftijd geen andere weg meer inslaan, hoewel een advocaat, die ik ook als klant heb, mij gezegd heeft – en dat was vanochtend -: ‘Pannen vragen is geen reden tot echtscheiding, zelfs niet midden in de nacht.’
Wij zaten met ons drieën, mijn vader, moeder en ik, een ogenblik roerloos, terwijl mijnheer Speelman een grote zakdoek uit zijn zak haalde en begon te snikken.
Totdat ik met mijn raad kwam opdagen.
‘Probeer het eens met kreunen, adviseerde ik. Misschien denkt ze dan, dat je erg ziek bent en krijg je wel een ander kamertje om te slapen. Je moet zeggen, dat je het aan je maag hebt en hoofdpijn. Je moet er een beetje vroeg mee beginnen, direct na het eten.’
De heer Speelman was een en al aandacht. ‘Kreunen, zei hij, dat kan ik gemakkelijk doen. Ik heb wel trek om eeuwig te kreunen.’
Ik deed het hem voor. Ik zei: ‘Je begint het langzaam te doen en zacht, om dan naar je slaapkamertje te gaan, daar breed-uit in je bed te gaan liggen en nog een paar harde geluiden vàn je te geven. Laat zij dan zoveel snurken als ze wil, ik denk, dat ze je dan niet meer lastig valt in de nacht en niet meer om huiselijke artikelen zal vragen.’
Mijn vader stemde in. ‘Ze is niet zo dom, als ze wel eens denken, zei hij, op mij wijzend, ‘t Is altijd te proberen.’
De heer Speelman had mijn vader en zich nog een glas wijn ingeschonken en de sfeer werd zorgelozer.
Een week later vertelde mijn moeder, dat mevrouw Speelman bij haar geweest was en bezorgd had verteld, dat Free – voor het eerst
hoorde ik zijn voornaam – het niet 20 goed maakte en aan een slepende kwaal scheen te lijden.
‘Ik weet niet wat het is, zei de nu voor zijn leven bevreesde dame. Hij spreekt overdag geen woord meer tegen me en zit maar voor zich uit te suffen om na het eten met gekreun en gezucht naar bed te gaan. Ik begin al lekkere kostjes voor hem te maken, ‘t Kost wel duur hoor, maar je moet er wat voor over hebben. Hij houdt nu eenmaal niet van runderlapjes.’ Wat ik me best voorstellen kon. Die werden bij ons op dagen van grote schoonmaak gegeten, waarom weet ik niet. Met ongeduld verwachtte ik het volgende bezoek van de heer Speelman. Het leek of hij een ander mens geworden was. Zijn gezicht was niet meer zo rood en opgezet.
‘Kerel, zei hij tegen mijn vader, op mij wijzend, Zij heeft een lumineus idee gehad. Mijn vrouw maakt de fijnste kostjes voor me tegenwoordig. ‘t Is een scheiding en toch geen scheiding. Ik slaap hele nachten door en voel mij als nieuw geboren.’
Free Speelman, zo zal ik hem nu maar noemen, keek mij goedkeurend aan. ‘Je hebt me een uitstekende raad gegeven, ‘t Kreunen gaat me zo gemakkelijk af, dat ik voorzichtig moet zijn en er ook niet op de dag mee moet beginnen. Je houdt zo van lezen: je mag een mooi boek van me kopen’, zei hij tot mij.
Trots op de goede raad, die ik gegeven had, zei ik tevreden: ‘Uw vrouw maakt zich bezorgd over U. Ze schijnt toch nog wel een beetje van U te houden.’
Zelfs een mijnheer Speelman kan op zijn tijd iets zijn, waar men zich aan vastklampt.