Kroniek van de roman
Carel Peeters
Mefisto en de scheppende schizo
Mefisto, de duivelse figuur die altijd ‘nee’ zegt, is een vertrouwde verschijning in het werk van Gerrit Komrij, speciaal in zijn romans. Hij verschijnt daarin onder een doodgewone naam. Hij treedt tevoorschijn alsof hij heeft staan wachten tot Komrij het moment rijp vond om hem zijn werk te laten doen. Hij wordt met zijn cynisme tegenover iemand gezet die nog gelooft in een wereld van zuiverheid, onschuld en vertrouwen. De prooi van Mefisto is meestal een jonge man. Vaak heeft die nog overmoedige voorstellingen van een betere wereld. De levensfase van arcadische onschuld wordt hem wel gegund door Komrij, maar niet te lang. Mefisto, die niet altijd een menselijke gedaante hoeft aan te nemen, het kan ook het kwaad in het algemeen zijn, komt hem de harde werkelijkheid voorhouden.
In De loopjongen duikt Mefisto onder de naam Samuel op in het tweede deel van de roman. De jonge hoofdpersoon Arend is als student theologie in het Amsterdam van de jaren zestig beland. Daar wordt hij gegrepen door de atmosfeer van protest, vergaderingen, demonstraties en ideeën over een te veroveren betere wereld. Samuel, de cynicus, heeft het niet op wereldverbeteraars. In het eerste deel hebben we Arend leren kennen als een sensitieve jongen. Hij woont alleen met zijn moeder in een groot huis in een provinciestad. Zijn moeder is dominee, zijn vader is overleden. Het huis van Arend en zijn moeder kijkt uit op het gebouw van een ambachtschool. Dat zorgt voor een exotisch uitzicht: hij ziet er als gymnasiast het soort jongens waar hij nooit mee in aanraking komt. Ze komen uit een andere, armere buurt, en zijn gekleed in overalls, terwijl hij een blauwe blazer draagt. Wanneer hij naar ze kijkt, hangend uit het raam van zijn kamer, fantaseert hij over het hebben van een vriend.
Hij wil geen gewone jongensvriendschap, hij wil iets speciaals. Hij wil zich voor een vriend kunnen opofferen. Hij wil behulpzaam zijn. Hij is niet alleen serieus over de vriendschap, maar over de hele wereld: ‘Hij wil iemands zorgen dragen, iemands vertrouwen, iemands geheimen… hoe moet hij het noemen? Hij wil dragen wat de ander draagt, opgaan in iemand en iemand in zich laten opgaan.
Hij wil niet alleen zijn. Hij voelt dat hij iets mist, en dat “iets” heeft te maken met vriendschap, maar ook heel veel met alle leed in de wereld.’
Deze hang naar een vriend behoort tot de mythologie in Komrijs werk: ‘de vriend’ vertolkt de band met het leven, weg van het isolement. Het is ook een verzoening met het leven, hoe ingewikkeld, tegenstrijdig en teleurstellend dat ook is. ‘De vriendschap’ wordt noodzakelijk geïdealiseerd, in het geval van Arend als een soort compensatie voor zijn ongeloof. Het is ook een onderdeel van zijn idealisme. Maar het loopt bij Komrij met het idealisme en de vriendschap vroeg of laat altijd uit op een teleurstelling.
Deze hang naar een vriend behoort tot de mythologie in Komrijs werk
Ook in Komrijs eerdere roman De klopgeest ging het daarmee mis. Daarin raakt de dandy en spiritist Hector aan het eind van de negentiende eeuw in Amsterdam bevriend met de socialist George. Hij heeft hem nodig omdat George in een betere wereld gelooft, iets waar hij, tot zijn spijt, helemaal geen zintuig voor heeft. Hij heeft George nodig als compensatie voor zijn slechte geweten. Door zijn vriendschap met George heeft hij toch een beetje deel aan de klassenstrijd. Dat slechte geweten van Hector is opgebouwd uit zijn zorgeloosheid, estheticisme en het bedrog dat hij pleegt tijdens de seances in de huizen van de gegoede stand.
Op het moment dat Hector besluit te stoppen met zijn praktijk als medium, ontdekt hij dat de zo zuiver in de leer zijnde socialist George hun vriendschap heeft gebruikt om thuis te raken in het spiritisme. Hij gaat ermee aan de haal. Hij gaat met zijn kameraden het spiritisme gebruiken om de kapitalisten een toontje lager te laten zingen: ‘Hij de revolutionair, sprak over hypnose en over de willoosheid waartoe de heersende klasse gebracht kon worden.’ Het was een nieuw wapen in de strijd. Dat het middel niet deugde, deed er niet toe, het ging George om het doel.
De manier waarop Komrij denkt (op de illusie volgt onontkoombaar de desillusie) schrijft voor dat ook aan het Arcadië van deze vriendschap een einde komt. ‘Alleen het begin van een vriendschap, het allereerste begin, heeft nog iets aantrekkelijks.’ Maar de vriendschap is er wel geweest.
In De loopjongen raakt Arend bevriend met de communist Bob. Het duurt tot het laatste hoofdstuk voor hij zijn vriendschap met de activistische Bob in het juiste licht krijgt te zien. Omdat de illusie voor Komrij ook zijn goede kanten heeft, laat hij hem als ‘loopjongen van de goede zaak’ zo lang mogelijk in de illusie van de vriendschap en zijn idealisme geloven. De goede kanten van het idealisme
moeten bij Komrij de ruimte krijgen. Ook in De klopgeest ontnam hij het klassieke socialisme allerminst zijn noodzaak en allure. Hector gelooft zelf niet in een betere wereld, maar we moeten ‘op zijn minst van een mooiere en betere wereld kunnen dromen’.
Dat Samuel de rol van een duivelse Mefisto in De loopjongen speelt, blijkt wanneer Arend tijdens een gesprek in een café een ‘visioen’ van deze ‘zwartkijker’ krijgt: Samuel verdwijnt daarin ‘met een boksvoet en een lus in zijn staart in een donkere steeg.’ Dat zijn duidelijk de attributen van de duivel. Samuel speelt de rol van cynische waarschuwer aan wie Arend zich echter niet wil storen. Hij gaat hem zien als ‘de antipode’ van zijn idealisme. Samuel is de neezegger die niet gelooft in ‘goeie, welwillende mensen’ en evenmin in ‘een nieuwe maatschappij’. ‘Idealisme’, zegt hij tegen Arend, ‘is niet levensvatbaar. Jij denkt dat er iets gloort en ziet je al bij de wieg van een nieuwe wereld staan. Mmm, wiegen genoeg. Wiegen zijn er altijd wel. Er ligt een dood kindje in je wieg, jongen’. Arend is zich volgens Samuel veel te weinig bewust van de kwade kanten van de mens en van het leven. Alleen als je daarvan weet hebt kun je ze ‘er onder houden’.
De helden van Komrij zijn altijd gespleten, ze zijn nooit eenduidig, hij is tenslotte de schrijver van De gelukkige schizo. Die schizo is gewend om over ‘één en hetzelfde meerdere, vaak tegengestelde opinies’ te hebben’. Vandaar dat Arend Samuel niet alleen maar ‘onuitstaanbaar’ vindt, maar tegelijk ‘sympathiek’.
Door zijn vriendschap met Bob komt Arend met zijn communistische idealisme in heel Europa, zelfs in China. Hij bezoekt met Bob in het derde deel van de roman zelfs het Albanië van dictator Enver Hoxha. En uiteindelijk komt hij in Zuid-Amerika terecht, waar hij in een junglekamp van een guerrillabeweging aan het werk wordt gezet. Daar moet hij in zijn eentje voor op sterven liggende gewonden zorgen, zonder te kunnen beschikken over verband en medicijnen. Hij is dan geworden wat hij wilde: de behulpzame. Hij is door iedereen verlaten. Bob is in geen velden of wegen meer te bekennen.
In dit derde deel kruipt Komrij in het hoofd van Arend. We komen dan dicht op de stroom van zijn gedachten en gevoelens te zitten, wat de roman doet opleven. In de twee eerste delen was Komrij wel erg veel van buitenaf aan het vertellen en liet hij te weinig zien (veel telling, weinig showing).
In het ‘Addendum’ van de roman blijkt dat Arend heelhuids is thuisgekomen van zijn jungleavontuur. Hij is aan de universiteit gaan werken. Daar worden hem zijn laatste illusies over vriendschap ontnomen. Wanneer iemand op een dag een opengeslagen krant op zijn bureau legt, leert hij dat Bob al die jaren dat ze samen waren een infiltrant van de bvd is geweest. De vriend was alleen zogenaamd een vriend.
Komrij bedient zich in De loopjongen als verteller van een stijlmiddel dat hij al eerder gebruikte voor zijn andere romans Verwoest Arcadië, Over de bergen, Dubbelster en Hercules. Als in een kinder- of jeugdboek worden de hoofdpersonen daarin met hun voornaam aangesproken: ‘Jacob hield zich graag en intens bezig met het bedenken van ongelukken’ (Verwoest Arcadië). ‘Otto had een dichterlijke aanleg’ (Dubbelster). ‘Pedro liep de tuin in’ (Over de bergen). ‘Dan treedt Tim uit het gat naar voren’ (Hercules). ‘Arend voelt de kracht van Kurt als hij naast hem loopt. Hij wil gerust Kurts schooltas dragen’ (De loopjongen). De bedrieglijk naïeve toon die dit oplevert staat in prikkelend contrast met de inhoud, die bepaald volwassen is en alles behalve naïef. Dit is de ‘arcadische’ toon van Komrijs romans. Hij staat voor de oorspronkelijke onschuld.
Het Arcadië van Komrij mag al lang geleden verwoest zijn, er zijn nog onmiskenbaar resten van aanwezig in zijn werk
Het Arcadië van Komrij mag al lang geleden verwoest zijn, er zijn nog onmiskenbaar resten van aanwezig in zijn werk, zoals in deze prominent aanwezige toon. Het Arcadië is het verloren paradijs waaruit hij is verdreven, door zichzelf, door het leven, of omdat het pure paradijs onverdraaglijk is. Maar de resten van dat Arcadië bevinden zich in ‘het eerste begin van een vriendschap’, zoals tussen Hector en George in De klopgeest. En in Hectors overtuiging dat er in ieder geval over een betere wereld gedroomd moet kunnen worden. Of in de figuur van Endymion, de onschuldig slapende droomjongen die in Komrijs poëzie voorkomt. Of in de ‘simpelheid’ waarvan Komrij de lof zingt in De lof der simpelheid. Of in ‘de kleine binnentuin van de kunstenaar’ zoals hij die beschrijft in de Huizingalezing Over de noodzaak van tuinieren. Die tuin voldoet aan een behoefte aan ‘een zekere emblematische ordening, aan een ordening die ons verzoent met het leven.’
Dat het altijd in mineur afloopt in Komrijs romans wil niet zeggen dat de strekking van de romans honderd procent mefistofelisch pessimistisch is. Zoals Willem Frederik Hermans een ‘scheppend nihilist’ was, zo is Komrij een ‘scheppende schizo’. Komrij is op een creatieve manier hopeloos gespleten. De mens is afwisselend iets om te bewonderen en te honen. In De klopgeest verdedigt hij de dandy en de socialist, terwijl hij ze ook allebei afvalt: de dandy doet alleen maar aan moraal in zijn vrije tijd, de socialist is ook een profiteur en opportunist. Volgens Hector moet er gedroomd kunnen worden over een betere wereld, maar hij zou gek zijn als hij er zelf in geloofde. In De loopjongen krijgt het idealisme van Arend alle ruimte. Het sarcasme van de Mefisto Samuel wordt door Arend sympathiek gevonden.
Op de achtergrond van die scheppende gespletenheid bevindt zich het Arcadië, dat nauwelijks bestaat. Het is iets waar naar verlangd mag worden, maar ook weer niet te hevig. Het is het tegendeel van het leven, ‘die ellendige rondedans, die opwindende rondedans’.