Kroniek van de roman
Carel Peeters
Stilistische brille, en weinig meer
Het is vreemd dat geen enkele Nederlandse schrijver op het idee is gekomen om een roman over Deshima te schrijven. Tenslotte waren het de Nederlanders van de Verenigde Oost Indische Compagnie die op dit eiland (120 meter lang, 75 meter breed) in de baai van Nagasaki tot 1854 als enige het voorrecht hadden om van daaruit handel te mogen drijven met Japan. Op dat eilandje, door een brug verbonden met het Japanse moederland, moet zich toch het nodige hebben afgespeeld, gegeven de Japanse geslotenheid en de Hollandse vrijmoedigheid. Het was een eiland in een heel andere, half vergrendelde cultuur. Maar Nederlanders zijn niet zulke indrukwekkende schrijvers van historische romans. Als ze al geschreven worden gebeurt het doorgaans door oninteressante auteurs.
Dat de Engelse schrijver David Mitchell zich voor zijn roman De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet wel in de wereld van Deshima ging verdiepen had dan ook een speciale achtergrond: hij is met een Japanse getrouwd en heeft acht jaar in Japan gewoond. Daar moet hij over dat curieuze eiland gehoord hebben. En hij raakte op de hoogte van de details in het leven van Hendrik Doeff, iemand die lang op de handelspost had gewerkt. Van weer een andere kant kreeg hij inzage in de archieven, speciaal de Dagregisters van Deshima van rond 1800, de tijd waarin Mitchell de roman laat spelen. Een bezoek aan een voc-huis in Middelburg leverde daarna de geloofsgetrouwe hoofdpersoon Jacob de Zoet op.
De Nederlandse titel van de roman verschilt nogal van de Engelse: The Thousand Autumns of Jacob de Zoet. Veel maakt het niet uit, want allebei de titels zijn verre van adequaat. De duizend herfsten van de Engelse titel, zo heeft Mitchell in een interview met nrc Handelsblad gezegd, ‘slaan op de omschrijving die Japan in de oudheid van zichzelf gaf als het land van de Duizend Herfsten’. Dat zou dan een mooi bruggetje slaan naar Jacob de Zoet, de klerk die vanuit Zeeland naar Deshima gaat om daar de verwaarloosde en door corruptie in de war geraakte boekhouding te fatsoeneren.
Dat brengt hem in aanvaring met de Hollandse bewindvoerders op het eiland, die zelf corrupt blijken. Na die confrontatie, en door een onbeantwoorde liefde voor een Japanse, zou De Zoet, volgens Mitchell, ‘al heel jong in de herfst van zijn leven’ terecht zijn gekomen.
Dit is wel een heel erg dunne verklaring van de Engelse titel. Door de tegenwerking die De Zoet van de bewindvoeders ondervindt gaat het hem weliswaar niet echt voor de wind op het eiland Deshima, maar hij houdt zich juist wonderlijk goed staande in zijn belangrijke functie, wat hem ook de nodige lof oplevert van de Japanners. Die hebben snel door dat hij iemand is die het niet kan helpen dat hij zo eerlijk als goud is.
Maar van innerlijke herfst is bij De Zoet niet veel te merken. De Zoet is wel een vrome christen, die zelfs tegen de regels van Japan in een psalmboek in zijn kamer verbergt. Maar hij is helemaal niet zo’n bidder, zoals de ‘niet verhoorde gebeden’ in Nederlandse titel willen suggereren. De Zoet heeft helemaal geen hoge verwachtingen die door bidden ingelost willen worden. Hij dacht in het begin van zijn verblijf hoogstens dat hij na een tijdje terug naar Nederland kon gaan als een bemiddeld man, omdat hij dan flink gespaard had en nog wat gehandeld zou hebben. Zijn vrij plotselinge verliefdheid aan het begin op de Japanse vroedvrouw Orito is wel even hevig, maar bedrukt hem daarna niet erg wanneer het niet doorgaat. Hij neemt uiteindelijk zonder veel schuldgevoel een concubine, niet helemaal zeker wetend of zijn verloofde Anna in het verre Zeeland nog wel op hem wacht.
Deze inadequate titels dekken een onmiskenbaar goed en inventief geschreven roman: veel strakke dialoog, weinig beschrijvingen, en veel handeling. Mitchell is een componist van sfeer, dat bewees hij al eerder in enkele van zijn vorige romans, in het bijzonder Cloud Atlas. Je ziet de geschetste situaties levendig voor je omdat het is alsof Mitchell er zelf van een afstandje naar kijkt. Hij doet niet zuinig met echte karakters: kleurrijk wat de Hollanders en Engelsen betreft, en blijvend schimmig als het om de Japanse magistraten, Shoguns, tolken en bedienden gaat. De Hollandse zeelieden krijgen van Mitchell en van de Nederlandse vertalers Harm Damsma en Niek Miedema een prachtig ongeciviliseerd taaltje te spreken, op het onverstaanbare af, maar wel suggestief authentiek. De zeelieden, van matrozen tot de kapitein, worden van karakteristieke eigenaardigheden voorzien, tot en met de opspelende jicht van de kapitein van het Engelse schip dat de Hollanders op het eiland begint te bestoken.
Mitchell bedient zich daarnaast van een aantal stilistische noviteiten.
De weergegeven gesprekken lardeert hij bijvoorbeeld met cursief gedrukt commentaar, meestal van De Zoet. Het zijn de binnengedachten, zijn innerlijke monologen die de werkelijke verhoudingen weergeven tijdens de gesprekken. Dat is een risicovolle maar in dit geval vernuftige ingreep, omdat ze de handeling of het gesprek niet doorbreken, maar als het ware van een onderschrift voorziet. De situatie wordt er driedimensionaal van. En het zorgt voor spanning, omdat De Zoet vaak iets anders denkt dan hij op hetzelfde moment zegt, of juist niet zegt. Wanneer De Zoet bij de Nederlandse opperhoofden van Deshima zit en het gesprek een lichtelijk intimiderend karakter krijgt wordt de lezer op de hoogte gesteld van wat Jacob op dat moment denkt: ‘Zij willen mij op de proef stellen om te zien of ik bereid ben vuile handen te maken.’
Deze binnengedachte geeft de situatie goed weer, en laat zien hoe Jacob de Zoet op zijn hoede is. Dat moet hij vanaf het begin ook zijn, want de sociale controle op Deshima is groot. Er is een legertje tolken op het eiland, van verschillende rangen en standen, die elkaar en de Hollanders veelal zwijgend in de gaten houden. Mitchell is er goed in om zijn personages voortdurend in de rol van argwanige te brengen, zodat je langzamerhand verzeild raakt in een vage sfeer van paranoia. Er worden voortdurend blikken geworpen, er wordt stilzwijgend geobserveerd, of er komt iemand plotseling uit een zijstraatje die daar al heel lang op de uitkijk blijkt te hebben gestaan.
De Zoets al genoemde psalmboek, een erfstuk dat ongeschonden weer in de familie moet terugkeren, speelt in deze lichte paranoia een speciale rol. Het is een soort contrabande omdat de Japanners geen enkele uiting van het christendom op het eiland willen zien. Ogawa, de belangrijkste tolk en Jacobs rivaal in de liefde voor Orito, weet dat Jacob het boek onder de vloer van zijn kamer verborgen heeft. Er hangt De Zoet voortdurend de mogelijkheid van chantage met het boek boven het hoofd.
Een ander sfeer bepalend gereedschap van Mitchell is het niet-storende intermezzo in de vorm van een paar zinnen die weinig of niets met de gesprekken te maken hebben, maar de sfeer van het moment kleuren. Het heeft wel iets van een foefje, bedoeld om de dialogen niet te breed uit te spinnen, maar het is effectief. Plotseling wordt de aandacht verplaatst, zoals wanneer een gezelschap Hollanders en Japanners een gesprek voeren dat zwanger is van wat allemaal niet hardop gezegd mag worden. Dan staat er ineens: ‘De schaduw van een vermetele rat glijdt over het oliepapieren venster.’
Het verhaal van de roman wordt aanvankelijk beheerst door De Zoets op handen zijnde rapport over de corruptie die de afgelopen jaren heeft geheerst. Dat wordt wel geaccepteerd, maar ook met een korrel zout genomen. Tegelijk moet de voc een bepaalde hoeveelheid koper los zien te krijgen van de Japanners en het blijft lang onzeker of er wel iets komt. Wanneer het voc-schip uiteindelijk uitvaart op weg naar Batavia krijgt Deshima ongewenst bezoek van een Engels schip dat zich met veel kanongebulder toegang tot het eiland probeert te verschaffen, maar uiteindelijk afdruipt, zonder dat iemand weet waarom. De Zoet blijft tijdens die aanval als plaatsvervangend Opperhoofd manmoedig op zijn post in de wachttoren.
Dit Engelse avontuur heeft wel alles met Deshima te maken, maar slechts zijdelings met Jacob de Zoet. Dat geldt ook voor wat zich langdurig op de helft van de roman afspeelt: dan verplaatst de handeling zich naar een geheimzinnig klooster waar Orito gevangen is gezet na de dood van haar vader. De beschrijving van het leven daar en Orito’s pogingen om te ontvluchten gaan een heel eigen leven leiden en zingen zich enige tijd los van de roman. In het bizarre klooster moeten vrouwen kinderen baren die na de geboorte bij hen weggehaald worden. Gezegd wordt dat ze bij pleeggezinnen worden ondergebracht, maar in werkelijkheid worden ze gedood. De verantwoordelijke achter dit klooster is een halfreligieuze geleerde en Shogun die aan het slot van de roman zijn verdiende loon krijgt. Die kloosterepisode is in de roman vooral een bizar zijpad in de griezelsfeer.
Wanneer Jacob de Zoet als de hoofdpersoon na de kloosterepisode weer terugkeert in de roman ben je opgelucht. Tenslotte draait het om hem. Toch begin je je dan ook af te vragen waar het in De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet eigenlijk om gaat. Wat stond er op het spel voor Mitchell? Waar moest de roman over gaan? Bij die vragen duiken de vage Engelse en Nederlandse titels weer op: die titels maken duidelijk dat Mitchell eigenlijk niet goed wist wat de kern van de roman is. De roman heeft geen kern.
Jacob de Zoet is zo rechtlijnig betrouwbaar dat hij als personage niet veel teweeg brengt, ook al is het aardig om te lezen hoe hij met vanzelfsprekende eerlijkheid tegenover de door en door bedorven andere Hollanders staat. Maar dat is bijna een passieve daad die hem geen bijzondere morele status geeft. Mitchell brengt De Zoet niet in het nauw. Hij had hem heel goed in een moreel conflictueuze situatie kunnen brengen, waardoor zijn christendom en zijn eerlijkheid op de proef zouden worden gesteld. Nu blijft hij te eendimensionaal. Er staan wel twee culturen en culturele temperamenten
tegenover elkaar, maar dat is niet genoeg omdat de Japanners zich in hun mysterie blijven hullen, ze krijgen nauwelijks een gezicht.
De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet moet het hebben van Mitchells stilistische vernuft. Maar elke roman heeft ook een morele en psychologische dimensie nodig wil hij compleet zijn. Dat wil niet zeggen dat hij een ‘moraal’ zou moeten hebben, of een uitgesproken betekenis. Het morele gehalte van een roman moet verweven en verstopt zijn in de karakters, de situaties, de strijd, de tegenstellingen waar de personages mee te maken krijgen. Maar zo denkt Mitchell er niet over. ‘Schep je personages, vertel je verhaal, dan komt de betekenis vanzelf,’ zegt hij. Dat blijkt in deze roman niet genoeg, die betekenis verschijnt niet. Wat is de betekenis van Jacob de Zoet? Waar staat hij voor? Hij staat voor een eendimensionale christelijke Hollander wiens rechtlijnige deugdzaamheid in een exotische omgeving nauwelijks uitgedaagd wordt.