Lennard van Rij
Austin
Ik heette Holland in die dagen. Europeanen waren zeldzaam in New Mexico, en om de zaken simpel te houden werden we genoemd naar ons land van herkomst. Er was op de campus een golfer die Scotland heette, en de ster van het vrouwen-basketbal heette Bosnia. Ook zij die afkomstig waren uit verafgelegen staten, zoals Alaska en Hawaii, ondergingen bij aankomst in Hobbs een naamsverandering, maar niemand werd zo gastvrij ontvangen als wij, die met al onze eigenaardigheden het verre Europa belichaamden.
Onze komst naar het opgedroogde oliestadje Hobbs had alles te maken met het feit dat het New Mexico Junior College de goedkoopste hogeschool van Amerika was. Sinds de energieprijzen midden jaren ’90 waren ingestort, liep de werkgelegenheid op de olievelden sterk terug, en Hobbs was een halve spookstad geworden. Maar aan de geografische rand van de leegstand, langs de North Lovington Highway, had de aanvoer van jonge studenten een bruisende campus gebracht, waar nieuwe banen en omscholingsmogelijkheden ontstonden. Veel meer viel er, op het langsrollende tumbleweed na, niet te beleven in Hobbs. Afgezien van de overgebleven olievelden, met hun dag en nacht werkende ja-knikkers, bestond het landschap uit vlakke en rossige zandgronden, slechts begroeid met geel prairiegras en mesquitebosjes. Een enkelvoudige spoorlijn liep parallel aan twee rijen houten elektriciteitspalen, daartussen stonden lage huizen en trailers ver uiteen, en huizenhoge zandwolken waaiden over uitgestrekte, lege parkeerterreinen, ook al was de lucht erboven vaak zo donker, dat je zou zweren dat het ieder moment ging regenen.
Als achttienjarige uitwisselingsstudent had ik me op de eerste schooldag moeten melden bij de decaan van het Junior College, die mij eraan herinnerde dat het mij verboden was om alcohol te drinken, op straffe van deportatie naar mijn geboorteland. Gezagsgetrouw als ik in de dagen was, legde ik me hierbij neer en zocht naar andere vormen van vermaak. Overdag, na de lessen, liet ik me door
medestudenten naar de enorme supermarkt rijden, of naar het winkelcentrum. ‘s Avonds ging ik met een belangstellend meisje een film zien in een nagenoeg lege filmzaal, of bleef in de dorms, waar ik onschuldige bordspellen speelde met de student-zaalwachten. Soms maakte ik het laat, dan lag ik pas om half één in bed.
Op de derde of vierde donderdagavond van het semester, dit moet eind september geweest zijn, of begin oktober, liep een groepje meisjes langs mijn tafel in de recreatiezaal. Een van hen draaide zich naar mij om en zei: ‘Je bent Holland, toch? Ga je mee naar het feest?’ ‘Natuurlijk’, antwoordde ik, ‘maar ik heb geen auto.’ Het meisje stelde zich terloops voor, ze heette Candice. Ze had geen uitgesproken mooi gezicht, maar ze had diepe bruine ogen, zoals je zou willen dat de moeder van je toekomstige kinderen die had. Ik zie nog de ‘keychain’ om haar pols. Verder herinner ik me vooral haar benen, onder een spijkerrokje, en het feit dat haar blonde haar stijl was tot aan haar oren, en daar ineens begon te krullen, zonder dat dit onnatuurlijk leek.
In de pick-up truck vroegen de meisjes of ik mijn sokken wilde laten zien. ‘Het is waar!’, lachten ze, ‘Europeanen hebben zwarte sokken in hun sportschoenen!’ Ik lachte mee en vroeg, terwijl ik het meisje aankeek dat me uitgenodigd had: ‘Heeft iemand weleens met een Europeaan gezoend?’ Ik kreeg een korte tongkus los van een vriendin van haar, Tara, die omgedraaid naast de bestuurster zat. Ze zei dat het lekker was, maar ruwer dan een Amerikaanse kus.
‘Hoezo?’, vroeg Candice, ‘Ik ken niemand die zo ruw kust als Cody, en ik vind het heerlijk!’ Hierna veranderde ze het onderwerp.
We parkeerden in een straatje vol lage huisjes die ik tot dan toe alleen uit stripverhalen kende: geverfde houten planken, vermolmde trapjes die naar de hor van de deur voerde, gaas als erfscheiding, aangelijnde honden in de zanderige voortuintjes, en diverse puntdaken, hoewel elk huis of hutje maar één verdieping had. Bij het huisje waar we uitstapten, stond een tiental pick-ups en auto’s geparkeerd. Naast de deur hing een plaatje met Cody’s naam.
De nacht die volgde, was de eerste in een reeks studentikoze donderdagavonden vol bier, sigaretten en cocktails. ‘Shindigs’, noemden wij ze. Ons gezelschap was zo gevarieerd, dat het gemakkelijk was, zeker in het begin, om te integreren, des te meer daar ik de tover van mijn naam haar werk deed doen. Natuurlijk, het bleef altijd zaak om in de gesp van de Bible Belt onderwerpen als abortus en euthanasie uit de weg te gaan, maar de meeste cowboys, kapsters en automonteurs, hoe devoot ook, waren te beleefd om mij het vuur na aan de schenen te leggen. Zij die een academische graad op het oog hadden, waren meestal zelfs ruimdenkender dan ik, te ruimdenkend in elk geval om de wetten van mijn vaderland te bekriti-
seren. En omdat ik in die woestijngemeenschap maar zeer zelden een gesprekspartner ontmoette die in Amsterdam geweest was, stond het mij vrij mezelf populair te maken met wilde verhalen over seks in openbare straten, wietverkoop in draaiende windmolens, en blonde hoeren die van deur tot deur gingen. Dat Hollandse vrouwen nooit hun oksels schoren, sprak ik tegen.
Ik bleef dicht bij Candice, op die eerste avond, tussen de grootouderlijke meubelen in de voorste kamer: een houten salontafeltje, een bank waarvan de voering op meerdere plaatsen naar buiten kwam, een dikbeklede rode stoel met sleetse armleuningen, waarin zich het stof van jaren had opgehoopt. De kamer liep direct over in de keuken, waar een aluminium biervat stond met een brandslang eraan, en een tafel vol rode plastic bekers. De slaapkamer, rechts van de woonkamer, was gereserveerd voor hen, die van hun stokje gingen.
We waren met een man of dertig, verspreid over de drie kamers van het huisje. Drie latinos uit Albuquerque, van wie er één later gearresteerd zou worden in verband met een drive-by shooting, en er twee in de loop van het semester verslaafd zouden raken aan speed, hadden gefituurde kip meegebracht. Bosnia vertelde hun over de oorlog. Candice vroeg of ik iets wilde drinken. Ik zei ja.
‘Dan moeten we naar Cody!’
Cody stond in de keuken. Hij was twee koppen groter dan ik en hij kleedde zich als een cowboy: puntige laarzen onder een veel te strakke spijkerbroek, een riem met een joekel van een gesp, en erboven een imposante, uitpuilende buik in een ingestopt wit, vlekkerig T-shirt. Zijn donkerblonde hoofdhaar was kort en vettig van de hoed die hij buitenshuis droeg. Candice stelde ons voor en Cody begon een welkomstcocktail voor me te mixen – een fluorescerend gelegenheidsdrankje, dat hij een ‘Blue Holland’ doopte. Candice vertelde me dat Cody twee jaar in Texas had gewoond, waar hij, die zes jaar ouder was dan wij, en volgens de wet de enige meerderjarige op dit feest, een blauwe maandag als barkeeper had gewerkt. ‘En al die tijd hebben we elkaar bijna niet gezien’, voegde ze er trots aan toe, ‘maar we zijn toch bij elkaar gebleven!’
Ik rookte toen nog niet, maar om niet voor de anderen onder te doen, nam ik links en rechts sigaretten aan. Van de zwarte sigaretten, die verboden waren, werd je een beetje stoned. Alaska, een bleek meisje met een tongpiercing, deed lapdances tot ze er letterlijk bij neerviel. Of beter gezegd: tot ze zo vaak van iemands schoot gevallen was, dat de gasten haar weerhielden van verder gedans. Jason (‘Blue Eyes’) ging door Cody’s CD-collectie. Het hoogtepunt van die eerste nacht was het moment dat we allemaal, Amerikanen, Europeanen en de rest, hetzelfde nummer van de Red Hot Chilly Peppers meezongen.
Diep in de nacht. Sommigen van ons waren stomdronken naar huis gereden, anderen sliepen op het bed of in de woonkamer. In de keuken zaten Candice, Cody, ik en twee of drie andere gasten. Ik had een cd van de Eagles opgezet, maar bij het nummer Wasted Time had Cody de stoffige stereo uitgedraaid. ‘Sentimentele shit’, was zijn oordeel. Nu zaten we om de tafel, vulden met de brandslang onze bekers bij met slap bier, en ik begon mijn project van het voorzichtig uit elkaar drijven van Candice en haar vriend. Waarom ze Cody zo leuk vond, vroeg ik haar. Ze lachte meisjesachtig, pakte boven tafel Cody’s hand en zei: ‘Hij heeft een prachtige penis.’
‘Zo, toe maar’, zei ik, terwijl ik de triomfantelijke Cody aankeek.
‘Maar is een groot geslachtsdeel dan zo belangrijk in een relatie?
‘Ik heb niet gezegd dat ie groot is’, antwoordde Candice, ‘hij is práchtig. En nee, dat is niet het belangrijkste.’
‘Wat is belangrijk?’, vroeg ik, terwijl ik pakte wat ik dacht dat een zak chips was en die zelfverzekerd begon leeg te eten.
‘Vertrouwen is belangrijk’, zei ze. ‘Cody en ik zijn twee jaar niet bij elkaar geweest, toen hij in Texas woonde, en we zijn elkaar trouw gebleven. Niets kan onze relatie kapotmaken.’
Cody staarde met een domme glimlach voor zich, wachtte een tijdje en zei tegen me: ‘Je zit een zak cornflakes leeg te eten.’
Voortaan bracht Candice me iedere donderdag naar Cody’s houten woning. Ik rookte, dronk Cody’s cocktails (de meest verraderlijke was de ‘Black Holland’, waarvan droplikeur en het alcoholrijke Everclear de hoofdingrediënten waren) en probeerde Candice te isoleren van het feest. Maar zelfs als we samen in het achtertuintje stonden, bleef ze fysiek op een afstand, hoewel haar blik en toon intiem waren. Ik stelde me tevreden met andere meisjes op de feestjes, Alaska en Tara, en sloot vriendschap met Cody. Alaska en ik leenden diep in de nacht eens Cody’s pickup, zonder dat hij het wist, reden ermee tussen de immense oliepompen op de modderige velden, en we probeerden op de pompen te klimmen. Na de wilde rit wasten we de truck in het geheim bij een bezinestation, om drie uur ‘s nachts. Inmiddels was ik eraan gewend, op donderdag hoogstens vijf uur te slapen. Soms sliep ik helemaal niet, maar lag duizelig op mijn bed nadat ik gekotst had op het besproeide gras achter de dorms.
Een toevoeging aan ons gezelschap, de bezegeling ervan, zou je kunnen zeggen, was een jong, roodharig katje. Het pasgeboren beestje was op Candice’s verjaardag meegebracht door Paul, een verlegen student wiskunde. Cody had eerst niets van de kitten willen weten, want hij was allergisch voor huisdieren, maar de meisjes in onze groep waren zo vertederd door de grote ogen van het diertje,
de oogbollen waarvan niet wit waren maar zachtroze, zodat ze in zijn vacht leken over te lopen, dat hij uiteindelijk toch blijven mocht. Candice gaf hem de naam ‘Austin’. Het was de naam van de plaats in Texas, waar Cody twee jaar had gewoond.
Vanaf nu waren we een besloten club, met onze eigen mascotte. In de rokerige kamers struinde Austin rond, en dronken meisjes kropen over de vloer tot ze het rossige katje onder de bank vonden, of onder een stapel jassen, en ze gierden het uit van het lachen. Vooral de negerin Bermuda had een aanstekelijke lach en we hielden ervan haar dronken te voeren, Austin te verstoppen en Bermuda te laten tijgeren tot ze hem gevonden had. Ook hield één van ons Austin op schoot als er nieuwe bezoekers kwamen, we lieten Austin meebeslissen of deze personen lid mochten worden van onze vereniging. Eenmaal, toen Austin speels de polsen van een gast aanviel en de jongen venijnig terugsloeg, stuurden we de jongen weg, te voet.
Alleen Cody bleef uit Austins buurt. Hij kreeg een loopneus als hij het diertje zag en het enige contact dat hij ermee had, bestond het het door de kamer gooien van een voorwerp dat door Austin nagejaagd moest worden. Als Austin te dicht bij Cody had gelegen, kon Cody de hele avond door vloekend niezen.
De enige keer dat Cody zijn katje op schoot nam, was toen twee politieagenten het donderdagse feest op kwamen breken. We waren allemaal, op Cody na, voor de wet minderjarig, en grote paniek brak uit toen de politieauto in de straat gesignaleerd werd. Degenen die konden ontsnappen, deden het, de rest zat in de val. Vijftien van ons verstopten zich in de slaapkamer, Candice en ik zaten op de vloer in de keukenkast. Toen de agenten binnenkwamen, troffen ze een verbaasde Cody op zijn luie stoel, met op zijn schoot de kat. Het biervat namen ze in beslag en de flessen spoelden ze door de gootsteen. Alleen een fles Crown Royal mocht Cody houden. ‘’t Zou zonde zijn’, zei één van de agenten. ‘Als we over vijf minuten terugkomen, is deze fles verdwenen, okee?’ Candice en ik hoorden de agent langs de kastdeur lopen, ik durfde haar hand niet te pakken.
Na deze avond hielden we ons een tijdje koest. Toen we enkele weken later de draad weer oppakten en met een kleine groep naar Cody reden, was Candice niet aanwezig. In de weken erop zagen we haar af en toe, maar meestal kwam ze maar kort en sprak ze nauwelijks. Austin was flink gegroeid, maar had nog steeds de grote ogen die haar ontroerd deden glimlachen, en ze aaide het buikje van het beest, terwijl het over de planken van de vloer rolde, of nam het in haar armen als een baby’tje. ‘Je zult een goede moeder zijn’, zei ik eens in een dronken bui en ze bedankte me hartelijk, maar al snel verliet ze het feest weer en stapte in een auto
die ik slechts één keer eerder had gezien, op haar verjaardag.
‘Ze is met Paul’, hoorde ik van Tara. ‘Ze twijfelt aan haar relatie met Cody’, zei een ander.
‘Ze heeft tijd nodig’, was de algemene conclusie.
Op een zaterdagavond liep ik langs de North Lovington Highway vanaf de dorms naar de Holiday Inn, waar Alaska een baan als receptioniste had gekregen. Hoewel Alaska niet mijn eerste keus was geweest, stelde ze me nooit teleur, en ze had de sleutel van de voorraadkast. Onderweg kwam ik langs het Green Meadows Lake, een visvijver tussen karig gras en kale boompjes. Ik herkende Candice’s pickup en zag haar tussen een nieuwe vriendengroep staan, met een dekentje om haar schouders. Paul zag ik niet.
Ik groette, ze vroeg hoe het ging.
‘We missen je’, zei ik op de onschuldige, Amerikaanse manier. Ze antwoordde niet. ‘Zullen we wandelen?’, vroeg ze.
‘Ben je nu met Paul?’, vroeg ik, toen we een eindje van de anderen verwijderd waren.
‘Ik weet het niet. Ik word altijd verliefd op de verkeerde.’
‘Ik ook’, zei ik, en hoopte dat ze de dubbele bodem in mijn woorden zou ontdekken.
Toen stond ze stil, bij een bosje waar niemand ons kon horen.
‘Geloof jij in de hel?’
Ik legde mijn hand op haar schouder en zei: ‘Nee.’
‘Weet je’, vervolgde ze, ‘ik heb iets vreselijks gedaan. Twee jaar geleden.’
‘Zo erg zal het niet zijn.’ Mijn vingers gingen door haar krullen.
‘Jawel.’ Ze begon te huilen. Heftige snikken, en ik liet haar los.
‘We zouden een kind krijgen.’
Ik zweeg een tijdje, wist daarna niets anders te zeggen dan haar naam, die ik twee of drie keer fluisterde. Candice veegde met de deken de tranen bij haar ogen weg.
‘Cody woonde in Texas en ik bleef slapen. We zouden niets doen, alleen uitkleden.’
‘Candice, het geeft niet wat…’
‘Ik wist het meteen erna, ik voelde het.’
‘Wist Cody het?’
‘Ja. En we wilden het ook, maar hij woonde helemaal in Texas. En toen ik thuis was, heb ik…’
Ze barstte opnieuw in huilen uit.
‘Het was niet jouw schuld, Candice, je was zo jong.’ Ik pakte haar hand, en het lukte haar ten slotte om weer te praten.
‘We hadden samen een naam bedacht: Austin.’
Een week later, het was maandag, belde Alaska me op. ‘Cody gaat zichzelf iets aandoen.’ Alaska haalde me op in haar tweedehands Buick, Tara zat al op de achterbank.
In Cody’s hut troffen we een enorme ravage. De houten planken waren van de muur getrokken en de keukentafel lag op zijn kant. Fotolijstjes waren stukgeslagen. Het was toen dat ik me realiseerde dat Cody niet alleen op donderdagavonden dronk: de voorraad die na de feestjes overbleef, werd zijn rantsoen tot aan de volgende donderdag, als hij van ons ingezamelde geld nieuwe flessen en vaten kocht. Cody’s polsen zaten onder de korsten. ‘Van de kat’, mompelde hij.
Tara droeg me op om Cody met ‘mannenpraat’ zoet te houden, terwijl Alaska en zij de flessen in beslag namen en afvoerden met de Buick. Toen Cody erachter kwam dat zijn drank op was, stapte hij in zijn truck en reed naar een vriend, die ongetwijfeld nog wodka zou hebben. Ik zat naast hem in de pick-up, we scheurden over een pikdonkere landweg en ik hield de handgreep boven de deur vast, zeker wetend dat we ieder moment een doodklap zouden maken.
Toen we met een fles wodka terugkwamen, namen Tara en Alaska de bewaking van me over. Ik maakte een lange wandeling door de buurt, Tara gaf me Cody’s revolver mee. ‘Gooi je beker weg als je politie ziet’, gaf ze nog als advies.
Met een beker wodka in de hand en een pistool in de riem van mijn spijkerbroek, die met de dag strakker werd, liep ik door de vervallen buurt, waar honden blaften en lichten aangingen als ik niet midden op de straat bleef lopen. Bij een betonnen gebouw van twee verdiepingen bleef ik staan en keek naar de sterren. Er viel natte sneeuw. Ik bad, voor het eerst sinds lange tijd. ‘O God’, mompelde ik, ‘laat deze tijd duren, dat ik iedere seconde voel, nu ik jong ben. Verder zal ik nooit iets vragen.’
Vroeg in de ochtend gingen we terug naar de dorms. Het werd licht, er was geen sneeuw blijven liggen. Cody leek gekalmeerd en ik gaf hem zijn revolver terug, die hij in een keukenla legde. Zo zag ik hem voor het laatst. Hij zat op zijn luie stoel in de voorkamer en luisterde naar het nummer dat hij nu hele dagen draaide: Wasted Time van de Eagles. Hij snotterde en niesde, de kat lag op zijn schoot.