Leo Vroman
Brooklyn, 2 sept. 1974
Brave Geert,
Eindelijk hoor ik eens iets van je, gelukkig in de vertrouwde en warme sombere toon. Hou je werkelijk op met Tirade, of begrijp ik dat verkeerd? Het zou wel zonde zijn, maar aan de andere kant, na 200 nummers kan je toch wel zeggen dat je iets in de wereld achter laat.
Wat mijn bijdrage betreft: hieronder is iets van een soort dat ik ook eens voor Avenue (geloof ik; Renate Rubinstein n.l.) heb gedaan; daarvan heb ik de publicatie nooit gezien, maar voor de zekerheid zijn dit nieuwe. Het zijn zoals je ziet heel korte dialogen, die daardoor en door de korte zinnen misschien verdacht veel op gedichten lijken soms, maar ja.
1.
‘Mijnheer? U bent aan de beurt?’
‘Ja. Ik wou graag, uh, koekjes, uh…’
‘Nou?’
‘Ik weet het niet meer, want U, je bent zo, wil je met me?’
‘O ja, o kijk niet zo, ik krijg er een… au!! een meisje van…’
‘Van twaalf al, twintig…’
‘Ach, of ik ons kleinkind nog zal zien?’
‘Ja hoor, niet doodgaan, hoe kan ik…’
‘Vaarwel…’
‘O hoe kan ik nou alleen, hoe bitter, bitter, ah, bitterkoekjes, die waren het, bitterkoekjes moest ik hebben, ik wil bitterkoekjes’.
2.
‘Loop ik te langzaam?’
‘Nee… loop ik te hard?’
‘Wel een beetje. Waar gaan we toch heen?’
‘Dat weet ik nog niet.’
‘Waarom dan zo’n haast?’
‘Omdat ik het gauw wil weten.’
‘Merk je intussen waar je allemaal langs loopt?’
‘Nee.’
‘Langs Hupmedoedel, en De Korfballer, en Eeterij Drie…’
‘Hou op!’
‘En de Viervraat, en Broeken-Broeken, en dertig andere winkels…’
‘Hou op!’
‘Nee en toen Hupmedoedel, en De Korfballer…’
‘O’
3.
‘Kijk, kijk die dolfijnen toch’
‘Ja, we zijn al ver van het land.’
‘Kijk toch eens! Ze zijn zo gelukkig!’
‘Weet je waarom? Omdat ze vroeger op het land de technologie beheersten om een atoombom te maken.’
‘Wat zeg je nou weer voor geks.’
‘Ja. En toen ze dat merkten, zijn ze terug gegaan, het water in, en gaven hun handen op.’
‘En daarom wil jij ook?’
‘Ja. Dag dus, voor het laatst.’
‘Maar wat moet ik dan met deze boot doen?’
4.
‘De vallei des doods dus. Prachtig uitzicht, het lijkt meer op een heuvel he.’
‘Zijn lippen bewegen geloof ik.’
‘Hoe kan ik anders praten? Ik hoop dat iemand dit opschrijft. Links…’
‘Zijn ogen bewegen ook nog; nystagmus.’
‘…de glijdende lichten van het verlaten strandhotel.’
‘Nou, we kunnen de papieren wel vast invullen.’
‘Waar een kamer aan zee, met hoge glazen deuren.’
‘We laten de doodsoorzaak gewoon nog open.’
‘en een zacht bed wacht.’
5.
‘Hoe kan je toch zo lopen, met je voeten van de grond?’
‘Door naar voren te willen, zo bijvoorbeeld, en zo de hoek om.’
‘Niet zo hard, ik kan je haast niet bijhouden, en iedereen kijkt.’
‘Is het niet heerlijk?’
‘Ja maar zo griezelig, het kan niet, we dromen dit zeker he?’
‘Ik wel ja.’
‘En ik dan?’
‘Jij wordt gedroomd.’
Heb je hier iets aan? Of hou je er niet van?
Allerhartelijkste groeten,