Leon Gommers
De Ideale Bibliotheek: Kant & Klaar
Zo’n eerste boekenkast mag de naam niet verdienen, het heet een rekje en het werd aangeschaft met leggers in de gedekte basiskleuren rood, geel en blauw die van Piet Mondriaan af konden komen; het groen in het dingetje van Tomado staat bij de schilder buitenspel, de schilder houdt er opvattingen op na die te maken hebben met een ver doorgevoerde cultuur, hij heeft het niet op groen, de natuur, die is voor de legen en de verveelden.
Het rekje hing jarenlang op een zolderkamer en dan verdwijnt het ouderlijk huis en het hebbeding gaat naar verzamelaars met een voorliefde voor de zestiger jaren.
Zelfs zo’n rekje van vier ijzeren leggers in een behuizing van zwart ijzerdraad heeft een wonderlijke geschiedenis van omwentelingen; iedere maanduitgave van Het Beste van Readers Digest bevatte minstens één boek in samenvatting, ingedikte lezersvertering die later het lezertje en zijn leggers ontgroeid, tot maagzuur en opstoppingen leidde. De Tomado bevatte wel twee jaargangen met samenvattingen van onbesnutte kunne waar zelfs dit jongste lezertje bij fronste. Dit cultureeltje van meet af aan niet voor de natuur, hij was tegen de natuur, hij oefende zijn wenkbrauwen bij de overlevingsverhalen van schipbreukelingen in Micronesië maar hij bleef ze lezen bij gebrek aan iets anders, helden zwommen desnoods terug naar de Amerikaanse kolonie Hawaï, en de frontverslagen: de dappersten van Digest kwamen niet alleen met behoud van ledematen terug uit de loopgraven maar kregen ook nog eens doublé opgespeld. Ook waren daar de vliegtuigrampen in de Andes waarbij de helden op eenzame hoogte het ijle geheim van het leven ontdekken; maar de samengevatte overlevingstochten op de Zuidpool of de jacht op de Atlantische marlijn lazen anders dan de latere verwantschappen in De oude man en de zee: de held verliest het daar bijna van de reuzentonijn voordat de vangst naar de haaien gaat. Of Het stenen bruidsbed; de bommenwerper zelf komt in zijn dagelijkse nachtmerries vol tandbederf nooit meer af van zijn brandend Dresden; Nooit meer slapen, een woestenij van poolijs beschre-
ven in Readers Digest valt in het niet bij stenen en muggen.
Dat rekje van Tomado kon de weelde jarenlang maar nauwelijks aan, die uitgaven van Het Beste bleven er echter als vermeende boeken staan en hier zoemt een eerste wet van de boekenkast: een nest van gelijkgezinde en versmade werkjes mag traag de verkleuringsdood sterven.
Ondertussen: de nagenoeg volledige reeks van de twee paapse kobolden Wipneus en Pim die het bestaan van Knuppelmannetjes en prinsessen bewezen, zorgden voor de eerste bespiegelingen over de jongens en meisjes op het schoolplein, waar culturele lessen werden genoten: de prinsessen zagen het lezend jong als een paapse kobold waarbij toenadering laat staan een huwelijk uitgesloten bleek en knuppelmannetjes waren overal te vinden en lieten enkele culturele schijtlaarsjes alle hoeken van het hormonaal bestuurde speelveld zien.
Vooraan in het rekje stonden nog de afgedankte Pinkeltjes, maar het Tomadootje was niet vol en dus moet er een wonder gebeuren om de ergernis over de halflege legger op te heffen: de particuliere bibliothecaris mijnheer Mulder geeft zijn middelen van bestaan op want het dorp krijgt een heuse leeszaal. Drie levensgrote bergen boeken die in de Andes mee kunnen figureren worden overgedragen aan de knuppelmannetjes van de verkennerij en hop van de hand gedaan, in een loods aan de overkant van de straat. Drie boeken doen een dubbeltje.
Het werd tijd vaders kruiwagen in te zetten, een geval van voorlijk consumentisme, en er moest even later een Doe-doe-doe-doe-doe-doe Kant & Klaargeval van spaanplaat aan te pas komen, wiebelige zelfbouw afkomstig uit een catalogus bevattende de voorzaten van Gamma-gribus in de kleur beuken, nodig om de kruiwagens vol, vergaard in enkele weken tijd, te kunnen wegzetten. Hier schemert een volgende wet van de boekenkast, hij is te groot maar overnacht is hij te klein en er is geen tweede Tomado voor handen, opeens zijn er twee boekenkasten die niet bij elkaar passen maar toch één bibliotheek uitmaken.
In een van die bergen bevond zich Klein beginnen van Simon Carmiggelt en al snel moet Karl May er aan geloven, binnen de kortste keren spuugzat werd het lezertje Winnetoe en Old Shatterhand op de Lünebürger Heide in Deutschland die dienst deed als prairie, een groot wantrouwen bekroop het lezertje dat cowboys niet als Duitse veehoeders wilde zien. Treurig werd hij van de inhoud bij Arendsoog, van dat bij voortdurend uit en in de struiken kruipen van evenknie Witte Veder, cultuur was dit lezertje, geen groen, hoogstens, het kan nèt, als legger in een Tomadootje, geen natuur, niks te paarden temmen, adelaars vangen en van
hun staartveer ontdoen om hem in je haarband te steken en bij kampvuren coyotes horen huilen. Het lezertje leerde verder te bespiegelen: als je de indiaan was kreeg je klappen en als je de cowboy was kreeg je slaag, maar het kon ook andersom zijn. Er moet toen al een soort postmodern besef zijn ontstaan dat identiteiten inwisselbaar waren en opgeplakt konden worden, gezien de gevolgen van een enkele smeekbede van de moeder, ga toch eens fijn buiten spelen.
In de werkelijkheid was het raar toeven, deze lezer bleef vaak binnen en maar de gehamsterde levensvoorraad cowboyboeken bleef grotendeels ongeconsumeerd want een nieuwe reeks pockets deed opgang. Kopstukken, Narrenwijsheid en andere Bomansbundels brachten het cultureeltje weer terug bij de schepper van eerder verslonden Pollewoppen en haar pyjamaman met zijn pyjamagrappen; hier schemert een derde wet van de boekenkast: je kunt hem niet in één keer vol zetten en dan in geheel uitlezen, maar, gelukkig, er druppelen nieuwe boeken uit alle hoeken binnen die het ongelezen kastgebroed verdringen.
Van die plaatjesboeken, strips kwamen er ook. Lucky Luke, een flegmaticus met peuk, hond en paard, werd eenmaal ingezien en voorgoed in de kast geplaatst. Asterix & Obelix waren duizendmaal fijnzinniger, net als Simon Carmiggelt. Met de eerste klas atheneum kwamen Mulisch en Wolkers, Harry Homerus werd later trouwens verwijderd, uit een kamer met riet op de vloer en grijze, holle stenen waarop planken rustten. Het rekje bleef zoals gezegd thuis in het ouderlijk huis, net als het spaanplaat van Kant & Klaar.
De vierde wet van de boekenkast luidt: verhuizen is zo’n beetje de enige manier om hem echt op te ruimen, in veel gevallen haal je hem niet eens leeg, dat doen anderen wel; Jan Wolkers en zijn blauwtongige hond echter, gingen overal mee naar toe, de prinses heette Serpentina en droeg een petticoat, Kort bleek Amerikaans. Jan verdween natuurlijk toch weer tijdenlang uit beeld door het verschijnen van Gifsla, niet meer te verteren of gewoon een geval van volgegeten, maar kijk, daar kwamen Marquez, Vargas Llosa, Roa Bastos; plotseling kwamen daar Lier en Lancet en De glanzende kiemcel, een aanstaande autodidact ontdekte het essay en de biografie, Nabokov kwam inwonen, de al wat oudere Russische Bibliotheek van Van Oorschot moest het afleggen tegen de nieuwe Latino’s of Brazilianen, maar toch, ze kwamen, en plotsklaps, Brodsky komt met dichtwerk en verhandelingen op een buitenlandse plank: er moest een systeem komen dat nergens op leek, een vijfde wet van de boekenkast. Deze lezer kent een schrijver in België die zijn fraaie schrijnwerkerbestel-
ling indeelt op het verschijningsjaar van de boeken; hier begint een en ander ook omtrekken te krijgen, een systeem ja, chaos voor de buitenstaander, dat wel. Er zijn planken Engels, gedichten binnenlands. Russen en Latino’s in een kast. Essays in een andere. Filosofie en geschiedenis wonen samen apart, plaatboeken vanwege het formaat geheel beneden of geheel bovenop: schilderkunst, fotografie en zoiets als hors categorie. Wetje zes: met of zonder systeem, de boekenkast groeit wanneer de lezer alleen woont. Met een gemeentelijke lening een hat-eenheid inrichten, dat helpt, een solitaire huiskamerkeukenslaapkamerhut die de bewoonbare linnenkast in een herenhuis vervangt waarin vooral, net als in de kraakpanden, jarenlang een groot verdwijnen van de boeken werd gevierd. Het merendeel komt inmiddels uit de graaibakken van een warenhuis, een enkeling bevatte nog het inmiddels geheel verdwenen stickertje van de boekhandel, gouden ovaaltjes op een schutblad.
Na die jaren lezen en niet weten wat te doen met het leven, in een helder grijze ruimte met een beweegbare leeslamp komt het antwoord op al dat passieve en die fictie als een donderslag bij heldere hemel. In de kast staan namelijk ook de eigen dagboeken en er staat een Olivetti midden in de woonruimte, zwaarder dan een mud kolen en met een oversized wagen waar behang op gedraaid kan worden: het antwoord op de leeslamp is de schrijfmachine.
Eindelijk kan er nog gerichter ingekocht worden, Borges, zeker zijn essays. Met Eddie du Perron treedt een lang aangehouden gewoonte binnen. Die lang aangehouden gewoonte wordt halfslachtig ingezet; Du Perron gebruikte Oost-Indische inkt om lelijke passages zwart te penselen en alleen de gelukte delen van romans leesbaar te houden: het lezertje kon het niet over zijn hart verkrijgen, het betrof hier een gewoonte voorbestemd aan kasteelheren, heuse scribenten getooid met een witte hoed à la Scott Fitzgerald of het gezicht bestoken met een pijp, ernstige mannen uit Bergen aan Zee – meer biografieën kwamen op de planken. Wat Eddie du Perron deze lezer dus wél bijbracht was het zwart kaften van lievelingsboeken: omslag, rug en titel verdwenen. Dan verschijnen de gekende wonderbaarlijkheden als het feilloos pakken van de goede titel en het openslaan op de juiste bladzijde: dikte en hoogte van de boeken vergemakkelijken dat blind pakken, het hele werk van Jeroen Brouwers, dat van Vladimir Nabokov en Gabo, stijlmeesters bij uitstek, alles in een zwarte jas, samen met de Ilias en Metamorfosen. Waarom altijd de juiste bladzijde opengeslagen wordt is een raadsel dat voor een groot gedeelte door de waarheid wordt ontrafeld, de lezer slaat een boek open en blijft
soms inderdaad het verder zoeken bespaard, maar meer nog blijft hij gewoon op elke willekeurige bladzijde hangen, voor de zoveelste keer gevangen als de vis in de lichtbundel van de visser.
Voordien heeft wat mislukt samenwonen de boekenkast verder vermagerd, de jaren tachtig worden maar eens opgeruimd en psychocratische werken overboord gezet, vriendinnen laten een en ander achter over haar moeder en haarzelf of Mijn moeder en ik, Ik ben o.k., jij bent o.k, de wenkbrauwen hebben beurtelings overwerk, Wilhelm Reichs seksuele ontbolsteringswerken, Justine van De Sade, Shere Hite’s rapport, Germaine Greer, Emma Gold en Marguerite Duras, alleen die laatste bleef. In de kast van een zus prijkt al jarenlang een door deze lezer geschonken driekwart meter Doris Lessing, tijdens sporadische bezoekjes ziet deze lezer nog wel eens zijn oude boeken Martha Quest, het vierluik De stad met de vier poorten, Het zingende gras of De zomer voor het donker; zij waren onderdeel van een feministisch bedoelde opvoeding – als boeken geslaagd, in hun morele streven mislukt.
Het Tomadorekje werd losgeschroefd, verdwenen is het ding van Kant & Klaar, het ouderlijk huis in zijn geheel. De sinaasappelkistjes, betonnen stenen, planken en wandrekken in alle soorten en maten werden aan de straat gezet, deze veertiger leefde jarenlang als een stadsnomade.
Totdat.
Frans eiken is het gevolg van een ongedacht neerstrijken, een loodzware, buitenmaatse Art Decokast met glazen schuifdeuren op een onderkast – een letterlijke. Achter het glas Foucault, twee werken gelezen, twee half. Nietzsche, drie werken gelezen, Virilio, alles gelezen, en Sloterdijk, eenmaal wel en eenmaal blijven hangen in hoofdstuk twee, Plato, tweemaal wel, Aristoteles tweemaal wel, driemaal de Franse epicurist Onfray in vertalingen van Piet Meeuse – Piet Meeuse’s eigen verhandelingen in Doorkijkjes en Oud Nieuws staan ernaast, dat is pas een systeem; nog meer wijsbegeerte, vaak gelezen, soms helemaal niet, vooral meters middelleeuwen en geschiedenis: dit laatste helemaal gesoupeerd.
Deze fraaie kast staat in de woon-werkkamer. De zwartgekafte boeken staan in een verre kamer samen hen – veel veel romans – die de gewoonte van het hullen in hun eigen duisternis niet meer hoefden ondergaan, die zwarte kaft, alles in een achttal prefabjes van de Gamma. Soms lijken de boeken er niet meer te leven, ze schrikken op bij de komst van een nieuweling, zeker de romans voelen zich weggezet, bestaan wij voor jou nog, vragen ze zich af.
De boekenkast heeft daarnaast iets anders gedaan, de portretjes op het
achterplatjes van verhalenvertellers en hermeten of bannelingen in Parijs, ze plantten opvattingen en stijlvormen, maar zeker de levensverhalen van de schrijvers zelf. Hun gezichten in de fotoboeken hebben de kriebelaars en de wederwaardigheden van hun tijd deze werkkamer in gestuurd, alles aangevuld met anekdotes, al dan niet aangehaald uit zacht knetterende letteren, televisiedocumentaires, biografieën en autobiografieën.
Op de stoel van de profeet in deze woon- en werkkamer gaat soms zo maar een man in een wit pak bedoeld om te flaneren in New Orleans zitten, Truman Capote, of een vormelijke man in vooroorlogse tenniskleding, Vladimir Nabokov, of een andere vluchteling avant-la-lettre, Josef Brodsky, in een verblindend zilveren maatpak gezien tijdens een ontmoeting op Poetry, de man met het gesloten smoel die Beckett heet. Zij bezetten de stoel van de profeet omdat zeker is dat zij nooit meer uit hun eigen signatuur zullen wegkomen en ze voorspellen dat ze opnieuw ter hand worden genomen. Hun verhalen en verschijningen worden pas opgegeven bij opgave van dit lichaam.
Bij stijlvolle Art Deco en Frans eiken horen natuurlijk parafernalia, een volgende wet. Handschriften en tekeningen omlijsten de boekenkast, een gouden jongen, Jean Paul Franssens, schonk ooit een pentekening horend bij een verhaaldebuut in De Revisor, cadeau gedaan nadat hij begreep dat een jonge dichter voortdurend op zwart zaad zit; immens groot is een handschrift van Elma van Haren, spetterend van vorm, roodgloeiend van inhoud, vervoerd met zijn nieuwe bezitter op de bagagedrager van Wouter van Oorschot, net zo groot een handschrift van Rogi Wieg, wel mooi om te zien, een lauwe mededeling met een paar prachtige regels, dit klassieke sonnet. Deze nooit bewust gezochte parafernalia, pardoes aan komen waaien, vullen de gemeenplaats van een Frans eiken met rechte, bronzen grepen en een achttal verbannen prefabs aan, ze omtekenen het lezersbezit.
Dan de laatste wet: toch blijven vooral de ongelezen boeken de kast bij elkaar houden, de ontrouwe aanschaffer blijft leven in verwachting en wikken en wegen en het toch maar weer overslaan van een ongelezen werk jaagt de eigenaar naar de winkels, die van boeken, en mogelijkerwijs eentje vol Art Deco, als nodig zo’n wankel uit een bouwmarkt. Welke dan ook, allemaal blijven ze de nazaten van gekantelde sinaasappelkisten, losse stenen en losse planken tot voorover hangende wandrekken, alsof die iets zoeken op het marmoleum, het vastgelopen perpetuum van de omvallende boekenkast die overeind blijft, ze blijven allemaal de nazaat van Tomado aan de muur en Kant & Klaar op de vloer.