[p. 144]
Liefde
Toradjalanden
Liefdespoëzie in kajorivorm
Ga jij liggen op het uiteinde van de landtong,
dan leg ik mij op de punt der zandbank.
Als er dan een koude wind waait,
leggen we onze hoofden op één kussen.
Wij zijn man en vrouw,
en moeten niet met elkaar twisten.
Als de Posso aan het golven raakt,
dan gaan wij tezamen weg.
Wij zijn elkanders broeders.
Laat ons elkaar geen kwaad doen.
Als de aarde aan het golven raakt,
dan gaan wij tezamen naar het Land van Beloften.
Wij zijn elkanders broers en zusters.
Laat ons elkaar niet verlaten.
Als de zee aan het golven raakt,
dan gaan wij tezamen heen.
Wij vormen tezamen één meer,
aan mijn zijde is het geheel kalm.
Alleen als gij u afscheidt,
dan zou het woelig kunnen worden.
[p. 145]
Weggaan kan hij niet,
daarvoor is hij teveel gebonden.
Weggaan kan hij niet,
de kist zit met vier spijkers vast.
Scheiden kan hij niet,
met acht spijkers zit de kist vast.
Hij kan niet scheiden,
zes spijkers zitten er op de kist.
Al slaat de wereld uit zijn baan,
herinneringen houden hem vast.
Al zou de wereld uit zijn baan drijven,
Herinneringen binden hem.
Vroeger heb je me gezegd,
dat je hart standvastig was.
Nu is nog geen jaar om,
en de kalkkoker is reeds gebroken.
De bloemen zijn verwelkt,
en mijn liefde is ten einde.
Niet dat ik boos ben,
maar ik voel mij diep gegriefd.
Kleine Sunda-eilanden
Liefdespoëzie uit Bima
Als je komt, zal ik blijven wachten.
Dan geef ik je mijn kleed als deken
en mijn haar bied ik als hoofdkussen aan.
Hoe ver de weg ook is, ik zal bij je blijven.
[p. 146]
Als het water ondiep is, zal ik je dragen,
aan mijn hangend haar kun je me grijpen.
Al zou alles verdorren en vergaan,
al zou alles verdrogen en verbranden,
het wordt weer zoet door de streling van je hand.
Deze liefde houdt mij gans gevangen.
Mijn verlangen is als het dichte weefsel,
dat het geluk voor eeuwig overdekken wil.
Zuid-Celebes
Het versmade meisje:
Als het zeewier afdrijft,
vindt het een zandbank,
maar ik, ik volg slechts
waar de stroom mij heenvoert.
Denk eens aan mij.
Eens als ik dood zal zijn,
denk dan aan wat iedereen van mij weet,
mijn geringheid.
Al begeef ik mij onder de mensen,
toch ben ik daar als doorschijnend.
Er is niets
om mijn geringheid te bedekken.
Helaas, wij geringe mensen,
al is het helaas iets bitters,
wij worden er door verzoet,
wij nemen het mee als wij heengaan.
[p. 147]
Buru
Ingafuka
Selele! een kinarbloem valt, drijft weg, draait,
draait heen en weer, zo maar, spottend, lachend.
Lachend wacht een kuskus op het land,
alang-alang toppen, een draaiend hart, vol verlangen.
Zuid-Celebes
Welkom aan de bruidegom
Gelukkig, gelukkig.
Daar komt nu eindelijk
de bruidegom
die ik zo lang verwacht heb,
op wiens komst ik zo lang gehoopt heb.
Nu je gekomen bent,
aan de uiterste punt,
aan de grens van mijn land,
geef ik je mijn liefste gedachten
en mijn liefde.
Nu ik weet dat je gekomen bent,
dat je werkelijk aangekomen bent,
neem ik je tot me
als een bloem die nooit verwelken zal.
Ik maak je tot een sarung
die steeds gedragen wordt.
Een sarung kan los gaan,
maar jij blijft.
Ik wens dat je gelukkig zult zijn,
dat het je werkelijk goed mag gaan.
Lang is de draad van hier naar Java,
[p. 148]
maar langer zal je blijven leven.
Wijd is de zee,
maar wijder zijn je gedachten.
Hoog is de berg de Bawakaraëng,
maar hoger is je geluk.
Je bedhemel is reeds opgehangen,
het bedgordijn is al gespannen.
De hemel is met gouden loveren versierd,
het gordijn is van drie stroken voorzien.
Je gezichtspoeder is al vochtig gemaakt,
je hoofdwassing is gereed voor gebruik.
De pot met haarolie is voor jou bestemd,
gereed voor gebruik.
Je gaat een kamertje binnen dat pikdonker is
en dat een draaikolk gelijkt.
Je tast aan de rand van de opening,
je dringt een lichaam binnen.
De bloemen in het bed
verspreiden hun geur.
Jelui zult samen oud worden
en samen blijven leven
tot je elkaar een steunstok toereikt,
en een pinangstamper toegooit.
Pas als alles rustig geworden is,
als de wind is gaan liggen,
zullen jelui gescheiden worden
door de dood.