[Tirade december 2013]
Lieke Marsman
Ode aan de twijfel
Afgelopen nummer was een jubileumnummer, en je zou kunnen denken dat met het verschijnen van zo’n jubileumnummer een nieuw tijdperk aanbreekt. Dit nummer, 451, is immers de eerste Tirade op weg naar Tirade 500. Gaat er iets veranderen? Ik zou deze vraag natuurlijk niet stellen als het antwoord niet ‘ja’ was. Allereerst dient vermeld te worden dat Simone van Saarloos per 1 november de redactie verlaten heeft. Per 1 januari 2014 zullen Menno Hartman en Merijn de Boer bovendien hetzelfde doen: met deze editie van Tirade, hun laatste, bereiken zij het bewonderenswaardige aantal van 30 nummers waar ze aan meewerkten. Een groot dankwoord aan hen dus, alsook een evenzo groot welkom aan Marko van der Wal, die vooralsnog in zijn eentje hun plaats zal innemen.
Tot zover de veranderingen. Zelf zou ik Tirade misschien nog wel meer willen veranderen, maar tegelijkertijd boezemt verandering mij doorgaans angst in. Het is al zo lastig om dingen die hetzelfde blijven bij te benen – laat staan dingen die het over een andere boeg gooien. Ik vond het dan ook erg prettig er onlangs bij toeval achter te komen dat toenmalig redacteur Tomas Lieske in het redactioneel van een Tirade uit 1987 het volgende schreef:
(…) Inmiddels ben ik met de uitgevers druk aan het zoeken naar een geschikte vervanger voor Dick, maar Tirade moet verder. Ik wil Tirade veranderen, maar ik vrees dat deze verandering langzaam gaat.
Alsook:
‘De tijden zijn slecht, de literaire bladen hebben het moeilijk’: alom geweeklaag. Het zal wel, maar het artikel dat uit de doeken doet hoe slecht de tijden zijn en waarom de belangstelling voor literaire bladen afneemt, wil ik in Tirade.
Bijna 27 jaar later moeten wij concluderen dat er dus eigenlijk niets veranderd is. De tijden zijn nog steeds slecht, de literaire bladen hebben het nog altijd moeilijk en het artikel dat uit de doeken doet hoe slecht de tijden precies zijn, willen wij nog steeds in Tirade (dit is een oproep!). Of zijn de tijden toch niet zo slecht?
Ook deze vraag stelde Lieske zich destijds, en het feit dat in verschillende tijden dezelfde vragen spelen stelt mij op de een of andere manier gerust: we leven toch niet zo gefragmenteerd als we soms denken. Tegelijkertijd gaat literatuur per definitie samen met verandering, anders is er simpelweg niets te benoemen – maar dit benoemen kan wel pas achteraf gebeuren. Om het bij het begin van een nieuw tijdperk al meteen over verandering te hebben, vind ik dan ook dom. Een nieuw tijdperk moet beginnen met twijfel. Je wil immers niet op dag één al de verkeerde weg inslaan.
Maar kan in een tijdschrift dat zichzelf Tirade noemt wel plaats zijn voor twijfel?
Maar kan in een tijdschrift dat zichzelf Tirade noemt wel plaats zijn voor twijfel? Een tirade is nu eenmaal een tekst die zich bij uitstek zelfverzekerd presenteert. Een tekst die bovendien doorgaans een monoloog is. Zelden hoor je iemand zeggen: ‘Nou, en toen hebben wij met z’n vijven toch zo’n lekkere tirade gehouden.’ Want een tekst die in directe relatie staat tot het individuele gevoel van de schrijver laat zich maar moeilijk unisono door vijf monden aan de wereld geven. Maar juist in die combinatie zit een mogelijkheid. Eerst houd je in je eentje een overtuigend betoog, daarna ga je in gesprek met de rest van de wereld. Die het niet met je eens zal zijn. Want is er een grotere bron van vertwijfeling dan contact met andere mensen? Ik dacht het niet. Uit die vertwijfeling zal vervolgens goede literatuur voortvloeien.
Ondertussen kan Tirade dan gewoon verdergaan waar ze gebleven was. In dit nummer doen wij dat onder andere met een essay over vriendschap van Elisabeth van Nimwegen, korte verhalen van Jan van Mersbergen en Jaap Ferwerda, poëzie van Hannah van Wieringen, die in dit nummer haar poëziedebuut maakt en van Leo Vroman, die in dit nummer niet zijn poëziedebuut maakt. Verder is er aandacht voor het overlijden van de schrijfster D. Hooijer en zijn er vertalingen van buitenlandse poëzie en verhalen. Een prachtig nummer dus. Daar ben ik van overtuigd.