Lieneke Frerichs
Bij het duel
Toen Bij nader inzien in 1963 verscheen, was dat voor de vroegere studievrienden van Voskuil een complete verrassing: ze hadden er niet het flauwste vermoeden van gehad dat alles wat ze deden en zeiden door iemand uit hun midden waargenomen en genoteerd was. De buitenwereld begreep al spoedig dat het hier om een sleutelroman ging en dat de sleutel te vinden was bij een groepje neerlandici: dat Paul en Rosalie Dehoes, bijvoorbeeld, gemodelleerd waren naar Jaap en Suus Oversteegen, en dat Enno Endt was geportretteerd als David Grobben. En zo kon Enno zichzelf beschreven zien als een nu eens grinnikende en dan weer glunderende student, bepaald geen hoogvlieger, als corpslid een buitenbeentje in de groep, smullend van lekkere hapjes zoals een boterham met pindakaas of ‘’n harinkie’. Ook op erotisch gebied wordt hij als genotzuchtig afgebeeld, zozeer zelfs, dat De Groene afkeurend sprak over de ‘schandelijk promiscue David’ (althans, volgens Enno; ik heb het niet nagekeken. Het was een woord dat we steeds kwijt waren: ‘wat zei Otto de Vaal ook al weer dat je was? Oversexed? Nee. Erotomaan? Ook niet. Overspelig?’). Maar vanwege zijn authenticiteit is David toch een van het innemendste personages in het boek. Enno herkende zichzelf wel in deze David, en ik herken hem natuurlijk ook, en met plezier, maar het is duidelijk dat al die op zichzelf juiste observaties door de schrijver zijn uitvergroot en enigszins tot een karikatuur gemaakt; het gebruikelijke procedé in de boeken van Voskuil. Eigenlijk vond Enno alleen de naam ‘David Grobben’ onplezierig: hij had daarbij de associatie met ‘grofjanus’, en grof kon hij zichzelf toch bepaald niet vinden. Maar reageren of protesteren was niet aan de orde, want contact met Voskuil was er allang niet meer. Bovendien had hij die studententijd al tien jaar achter zich; hij was getrouwd, had een gezin, werkte als leraar Nederlands, hield zich bezig met onderzoek naar Herman Gorter. Hij las met interesse de passages waar hijzelf in voorkwam, en dat was dat.
In het voorjaar van 1991 gaf Enno mij vanaf zijn ziekenhuisbed een stapeltje met potlood beschreven kladblokvelletjes: een brief aan Han Voskuil.
Die opende abrupt met het Nijhoff-citaat ‘Wij konden ons niet bij elkaar verschuilen’, als ik mij goed herinner. Die aanhef, de povere papiertjes en de hele situatie kwamen mij nogal pathetisch voor, zodat ik nog een dagje wachtte met de postbezorging (‘is het werkelijk je bedoeling dat ik dit verstuur?’ Jazeker, dat was de bedoeling). En zo kwam het contact weer tot stand. Elk jaar fietste Han naar Edam om een nieuw deel van Het Bureau te brengen, en dan haalde Enno daar soms ‘’n harinkie’ bij. Het echtpaar Voskuil kwam met enige regelmaat eten bij het echtpaar Endt, en omgekeerd. Toen Enno in het vu-ziekenhuis lag werd daar deel zes afgeleverd; ik herinner me dat Han nogal verbijsterd was geweest door het op het bed neergelegde briefje: ‘Maarten! Ben spoedig terug. Ga maar plaatjes kijken. – E.’ (een bericht dat niet voor hem bedoeld was, maar voor Enno’s broer Maarten).
Hoe kwam het eigenlijk, dat het contact tussen hen verbroken was geraakt? Een verklaring is te vinden in de onlangs postuum verschenen roman Binnen de huid. Daarin komt op p. 289-295 een korte scène voor waarin Maarten Koning en David Grobben met elkaar op de vuist gaan. Toen Enno mij over zijn ‘duel’ met Voskuil vertelde, vond ik het zo’n bizar verhaal dat ik het eerst niet kon geloven. Maar het was echt zo gebeurd, verzekerde Enno me, en hij wist nog steeds niet wat Voskuil toen bezielde. We hebben van alles overwogen, zelfs een mogelijke verliefdheid – maar daar schoot onze verbeelding bij tekort. Niet lang voor zijn dood vroeg ik hem om zijn herinnering eraan op te schrijven (‘het is zo’n prachtig verhaal en straks ben je er ineens niet meer en dan weet ik het niet meer precies’ – ja, dat zeggen mensen in hun onwetendheid tegen elkaar). Vandaar dat het een ruwe versie is gebleven, met varianten bij de dingen waarvan Enno na zoveel jaren niet meer zeker was. Toen hij onverwacht stierf, op 21 april 2007, lagen de blaadjes nog op zijn bureau.
Het is nu dus mogelijk om de visies van de twee deelnemers aan dit absurde ‘toneelstuk’ met elkaar te vergelijken. Ze verschillen in essentie niet van elkaar, behalve dat de een zich het woord ‘duelleren’ herinnert, waar de ander het heeft over ‘op je smoel slaan’. Maar het woord ‘secondanten’ wijst wel weer op de notie ‘duel’. Het zou Enno genoegen hebben gedaan om de omstandigheden rondom dat duel nu opgehelderd te zien. Of ze er ooit nog over gesproken hebben, weet ik niet. Ik denk het niet; er was zoveel anders om over te praten. Voor de een was het een ‘pittoresk incident’ uit het verleden geworden. Of dat voor de ander ook zo was?