Litteraire tijdschriften in Frankrijk
door W. van Eeden
Wanneer men een blik werpt op de lange lijst van litteraire of litterair-politieke tijdschriften die in Frankrijk verschijnen, duizelt men even. Hoe deze materie te ordenen, vraagt men zich af. Iedere ordening heeft iets willekeurigs, brengt het gevaar van simplificering met zich mee. Men bemerkt echter al gauw dat hier belangrijke, internationaal bekende en min of meer obscure, in de provincie verschijnende bladen, zuiver litteraire en meer algemeen georiënteerde tijdschriften naast elkaar staan. En dat van de laatstgenoemde sommige een bepaalde filosofische achtergrond hebben, andere zonder specifieke richting zijn.
Het volgende overzicht bevat een keuze en is dus onvolledig. Dat een aantal niet of nauwelijks buiten Frankrijk bekende tijdschriften niet vermeld zijn, zal wel niemand mij kwalijk nemen. In enkele gevallen is dit wel te betreuren, zoals voor Planète, voortgekomen uit Le Matin des Magiciens-Introduction au réalisme fantastique van Jacques Bergier en Louis Pauwels, en voor La Brêche een pas door André Breton opgericht surrealistisch tijdschrift, waarvan ik op korte termijn geen afleveringen kon bemachtigen. Ook weekbladen zijn hier buiten beschouwing gelaten, daar deze over het algemeen voldoende bekend zijn. Ik hoop echter dat de keuze toch representatief is voor het Franse litteraire leven in de ruimste zin van het woord.
Ik zou willen beginnen de tijdschriften in twee groepen te verdelen, de algemeen georiënteerde en de meer litteraire. Van de eerste groep allereerst enkele die men ‘revues engagées’ kan noemen. Het door Jean-Paul Sartre geleide Temps Modemes is hiervan een van de bekendste. Dit blad van het Franse existentialisme en de spreekbuis van vele linkse intellectuelen, laat geen gelegenheid voorbijgaan positie te kiezen in het politieke leven en de Algerijnse kwestie stond dan ook lange tijd in het centrum van de belangstelling (texten en studies van o.a. de Algerijnen Franz Fanon en Kateb Yacine). Sartres door velen becritiseerde verguizen van de Europese cultuur en zijn grote bewondering voor enkele zeer anti-europese Afrikanen, komen vaak tot uiting in het blad, waaraan men een zekere dogmatische houding niet kan ontzeggen. Van tijd tot tijd heeft er een van die ruzies plaats, die kenmerkend zijn voor de verdeeldheid van de Franse linkerzijde, eindigend met de uitstoting van het zwarte schaap, zoals enige tijd geleden het geval was met de redactiesecretaris Marcel Péju, met wiens
opvattingen Sartre het niet eens was. Belangrijke artikelen verschenen er in van Claude Lévi-Strauss (april ’62) en verrassend genoeg van de linguist Roman Jakobson (jan. ’62). Interessant waren ook de speciale nummers van sept./okt. ’62 ‘Données et problèmes de la lutte ouvrière’ en van aug./sept. ’61 gewijd aan hun oud-medewerker, de filosoof Maurice Merleau-Ponty.
Niet minder belangrijk is het in 1932 door de filosoof Emmanuel Mounier opgerichte Esprit, ‘revue d’inspiration personnaliste en lutte contre le désordre établi’, zoals het zich noemt (huidige hoofdredacteur Jean-Marie Domenach). De artikelen in dit militante, links-katholieke maandblad behandelen de meest uiteenlopende onderwerpen, vooral op het gebied van politiek, sociologie, litteratuur vanuit een volstrekt ondogmatisch standpunt. Kronieken en commentaren over actuele gebeurtenissen (o.a. in de rubriek ‘Journal à plusieurs voix’) laten zien hoezeer het betrokken is bij de problemen van onze huidige maatschappij. Vele speciale nummers, waarvan ik onder meer noem het veel geciteerde, voortreffelijke ‘Le Nouveau Roman’ (juli/aug. ’58) en recenter ‘Une nouvelle conscience politique’ (maart ’62) en ‘Le français, langue vivante’ (nov. ’62) maken dit blad tot een der meest boeiende die in Frankrijk verschijnen.
Preuves, opgericht in 1951 onder auspiciën van het ‘Congrès pour la Liberté de la Culture’, waarvan Denis de Rougemont voorzitter is en Salvador de Madariaga, Karl Jaspers en Léopold Senghor onder meer erevoorzitters, is een onafhankelijk maandblad, te vergelijken met der Monat in Duitsland of Encounter in Engeland. Onder de medewerkers telt men, behalve de redactieleden François Bondy, Jacques Carat en Jean Bloch-Michel, veel buitenlanders (een aantal uitgeweken Oost-Europeanen) van verschillende richting, in het bijzonder linkse ex-communisten. Men kan er dan ook uitstekend gedocumenteerde artikelen in vinden over Oost-Europa en Cuba. Bij verschillende gelegenheden kant het zich tegen de groep van Temps Modemes (bijv. in het artikel ‘Sartre et Merleau-Ponty’, mei ’62). Maar ook in essais over litteratuur (Jean Starobinsky: ‘La complexité de La Rochefoucauld’, mei ’62, Jean Bloch-Michel: ‘Une littérature de l’ennui’, jan. ’62), in de kunstcritieken van Jean Grenier, in de filmrecensies van Bernard Pingaud handhaaft dit blad steeds hetzelfde hoge peil.
La Nef, dat sinds 1960 om de drie maanden verschijnt onder redactie van Lucie Faure, stelt zich ten doel een objectieve en brede voorlichting te geven over allerlei problemen waarmee Europa en het huidige Frankrijk in het bijzonder worstelt. Elk van zijn afleveringen is gewijd aan een apart onderwerp. Zo verschenen er in okt. 1960 en jan. 1961 twee series artikelen getiteld ‘La Française Aujourd’hui’, met bijdragen o.a. van Madeleine Chapsal, Roger Vailland, François Nourissier en een conclusie van Simone de Beauvoir: ‘La condition féminine’ Verder werd nog gepubliceerd ‘Les formes nouvelles de la démocratie’ (april ’61),
waarin bekende politici en economen als Mendès France, Maurice Duverger, Guy Mollet hun mening geven over het functioneren en de kansen van de Europese democratieën.
La Table Ronde (Revue européenne de Recherche Chrétienne) is het blad van en voor de meer conservatieve katholieken. (Redacteuren zijn onder meer de econoom Jean Fourastié en de filosoof Stanislas Fumet.) In de eerste plaats worden hier vraagstukken behandeld die betrekking hebben op de positie van de katholiek in de 20e-eeuwse samenleving. De sociale bewogenheid van een blad als Esprit is hier niet te vinden en de algemene toon is die van een idealistisch optimisme, zoals blijkt uit bijv. de speciale nummers ‘La société de demain’ (okt. ’62) en ‘Vocation de l’Europe’ (febr. ’63). Ik citeer verder nog artikelen van Daniel-Rops: ‘Une crise de l’esprit: le modernisme’ (nov. en dec. ’62), van Jacques Maritain, Paul Chauchard en andere. Litteratuurcritieken verzorgen R.M. Albérès en André Thérive.
Van veel minder belang zijn de Revue de Paris en de Revue des deux Mondes, de eerste conservatief in litterair zowel als in politiek opzicht, de tweede zelfs uitgesproken rechts. Voornamelijk komen hier leden van de Académie Française en de andere afdelingen van het Institut de France aan het woord. In de Revue de Paris verzorgt Thierry Maulnier de toneelrecensies en publiceren verder Jules Romains, André Maurois etc. Ook kan iemand als Henri Massis er zijn ‘Rencontres avec Salazar’ (mei ’61) in kwijt. Hoewel het blad een enkele maal zijn lezers op de hoogte wil stellen van nieuwe stromingen in de litteratuur, getuige het artikel van Robbe-Grillet over de ‘nouveau roman’ (sept. ’61), is de totaalindruk die van een weinig inspirerende middelmatigheid. Hetzelfde geldt in nog sterkere mate voor de Revue des deux Mondes.
Een aparte plaats nemen in de tijdschriften Diogène en Critique. Diogène, ‘revue internationale des sciences humaines’ verschijnt om de drie maanden in vier talen onder redactie van Roger Caillois en onder de auspiciën van de ‘Conseil international de la philosophie et des sciences humaines’. Het laat op een uitgestrekt terrein specialisten uit de gehele wereld aan het woord. Soms wordt een aflevering gewijd aan een speciaal onderwerp, zoals ‘Regards sur l’Afrique’ (jan. ’62) met artikelen over sociologie, negerlitteratuur etc. en het interessante aprilnummer van ’62 ‘Problèmes esthétiques d’hier et d’aujourd’hui’.
Critique (Revue générale des publications françaises et étrangères), opgericht en tot voor kort geleid door Georges Bataille, heeft als redacteuren de socioloog Jean Piel en Eric Weil. Er verschijnen van de hand van de meest vooraanstaande critici van het ogenblik, Roland Barthes, Gaétan Picon, Georges Poulet en vele andere, boekbesprekingen in op velerlei gebied, van de litteratuur in de eerste plaats, maar ook op filosofisch, esthetisch, sociologisch terrein. Daar deze besprekingen, meestal naar aanleiding van een pas
verschenen werk van een schrijver, tevens zijn gehele oeuvre of een belangrijk aspect daarvan in beschouwing nemen, bevat Critique iedere maand een aantal uiterst consciencieuze studies, die vaak een voortreffelijke bijdrage leveren tot de kennis van oudere en nieuwere auteurs Zo bijv. het artikel van Pierre Missac: ‘Réflexions sur la notion de durée dans le théâtre moderne’ (aug./sept. ’62), naar aanleiding van toneel van Arrabal, Pinter, Ionescu e.a. Dat men niet schroomt begane paden te verlaten, bewijzen studies over 18e-eeuwse litteratuur, Claude Crébillon (juli ’62), Raymond Jean: ‘Le sadisme de Diderot’ (jan. ’63). Ook krijgen aandacht moderne dichters als Frénaud, Ponge en Char, en buitenlandse litteratuur (bijv. Jean Pénard: ‘Nouvelle littérature en Turquie’, aug./sept. ’62).
Zeer te betreuren is het verdwijnen van Arguments, geredigeerd o.a. door Kostas Axelos, Roland Barthes, François Fejtö, dat door de veelzijdigheid van behandelende onderwerpen (‘Chine sans mythes’ 3e trim. ’61; ‘L’amour-problème’ le trim. ’61) en het uitmuntende peil van de artikelen, enkele jaren een bijzonder aantrekkelijk blad was. Het wordt in 1963 voortgezet in de vorm van een serie op ongeregelde tijden te verschijnen werken in dezelfde geest (collection ‘Arguments’).
Van de literair georiënteerde tijdschriften zijn allereerst enkele oudere te vermelden:
Mercure de France (hoofdredacteur Samuel de Sacy). Dit literair-esthetische blad geeft maandelijks gedichten, novellen van moderne Franse schrijvers, boekbesprekingen (o.a. door Nicole Védrès en Georges Piroué), toneel-, film- en muziekrecensies. In 1962 publiceerde het twee speciale nummers, gewijd aan de onlangs overleden dichters Reverdy (jan. ’62) en Blaise Cendrars (mei ’62).
La Nouvelle Revue Française (red. Jean Paulhan en Marcel Arland) is door zijn keur van litteraire texten een van de beste maandelijkse bloemlezingen van de Franse litteratuur. Jong en oud bevinden zich hier naast elkaar: Jouhandeau, Giono, Camus (van wie er de posthume Carnets in verschenen), Butor, Philippe Sollers, soms ook buitenlanders zoals Jorge Luis Borges. Verder bevat het critieken van Claude Roy (toneel), van Maurice Blanchot en filmrecensies van Claude Ollier.
Het tweemaandelijkse, te Marseille verschijnende Cahiers du Sud is het enige blad in de provincie, dat zich een voorname en blijvende plaats heeft kunnen veroveren in het nationale letterkundige leven Het houdt zich hoofdzakelijk met poëzie bezig (redacteuren zijn onder meer de dichters Jean Tortel, Toursky en Luc-André Marcel). Wat dit tijdschrift bijzonder interessant maakt, zijn niet alleen de vele nummers gewijd aan minder bekende Franse dichters (zoals Victor Segalen (1878-1919) in het nummer van okt./nov. ’62), maar ook die welke een schrijver uit een nog vrijwel onbekende litteratuur tot onderwerp hebben. In dit verband zijn te noemen nummers over de moderne Roemeense dich-
ter Tudor Arghezi (studies en vertalingen, nov. 1958), over de Bulgaarse volkspoëzie (dec. ’62/jan. ’63) e.a.
Een communistisch tijdschrift is het door Romain Rolland, Jean-Richard Bloch en enkele anderen opgerichte Europe, waarvan de huidige redactie bestaat uit o.a. Pierre Abraham, Aragon en Elsa Triolet. Ook hier is een grote belangstelling waar te nemen voor buitenlandse litteratuur, zoals blijkt uit de aangekondigde nummers over de Cubaanse en de Hongaarse letterkunde. Waarbij de keuze dan voor een groot deel bepaald wordt door ideologische motieven. Maar ook eigen schrijvers krijgen aandacht, ik noem hier bijv. het nummer gewijd aan Paul Eluard (nov,/dec. ’62), die tot de redactie behoorde en het recente nummer over Diderot (jan,/febr. ’63).
Onder de jongere tijdschriften valt allereerst op Les Lettres Nouvelles, dat in 1960 weer een maandblad is geworden in nieuwe gedaante (iedere maand een tijdschrift of een litterair werk). Het wordt geleid door Maurice Nadeau, de Antillaanse schrijver Edouard Glissant, de critici Bernard Pingaud, Olivier de Magny e.a. Hun voornaamste doel is het publiceren van werk van nog onbekende jonge schrijvers of het rehabiliteren van te weinig bekende oudere. Zo verschenen er nummers gewijd aan de Beatniks (no. 4), aan de ‘Jeunes Ecrivains Français’ (no. 7), aan jonge Zuid-Amerikaanse en de huidige Russische auteurs (resp. juli ’61 en mei ’62), alle uiterst nuttige en originele bloemlezingen. Uit de keuze van de werken zowel als uit de artikelen die deze nummers inleiden, blijkt duidelijk dat voor de groep van Lettres Nouvelles litteratuur-beoefening en critiek allerminst een zich opsluiten in een ivoren toren betekent, maar dat literator en criticus in een direct contact dienen te blijven met de politieke en sociale realiteit (zie bijv. de positie die zij kozen in de affaire van het ‘Manifest van de 121’).
Een geheel andere opvatting omtrent de plaats en de functie van de litteratuur heeft het in 1960 opgerichte Tel Quel, dat onder redactie staat van Philippe Sollers, wiens zeer geprezen roman Le Parc in 1961 de Prix Médicis ontving, Jean Thibaudeau, Boisrouvray e.a. Het is ontstaan uit reactie zowel tegen een pseudo-litteratuur als tegen hen die de litteratuur ondergeschikt hebben gemaakt aan morele en politieke doeleinden. Deze voor het grootste deel jonge auteurs willen de Kunst, de ‘Beauté littéraire’ weer op de hoge plaats zetten die haar volgens hen toekomt. Zonder veel overdrijving zou men dit een herleving van het ‘l’Art pour l’Art’ principe kunnen noemen. Beter nog dan uit hun beginselverklaring kan men hun meningen leren kennen uit de gepubliceerde interviews met bekende critici en schrijvers ‘La littérature aujourd’hui’ (o.a. met Roland Barthes, herfst ’61). De afleveringen bevatten litteraire texten (poëzie en proza) van onder meer Georges Bataille, Robbe-Grillet, Claude Simon, Michaux, boekbesprekingen en ‘analyses littéraires’.
Ondanks zijn tweejarig bestaan heeft het tijdschrift Médiations (‘Revue des expressions contemporaines’) nog niet de aandacht gekregen die het verdient. Zoals de redactie (o.a. Yves Berger, Lucien Goldmann, Alain Resnais) in haar voorwoord meedeelde: ‘L’ambition de notre revue est de restituer la clarté’. Een uitweg te zoeken uit de impasse waarin volgens hen de moderne litteratuur en kunst is geraakt, zonder terug te vallen op verouderde oplossingen, is de eerste taak van de hedendaagse kunstenaar. Het eerste nummer, getiteld ‘Structures et événements’ opende met een artikel over en een text van Georges Lukàcs, die daarmee zeer duidelijk de betekenis van een programma kregen. Men vindt in dit goed verzorgde blad verder texten van Nathalie Sarraute, Michel Butor, Sartre ea. en essais over litteratuur, schilderkunst en muziek. De rubriek ‘Cahiers permanents de la poésie’ neemt gedichten op van jonge Franse dichters.
Het driemaandelijkse Bizarre (dir. J.J. Pauvert) kreeg vooral bekendheid door het geruchtmakende nummer over Rimbaud, waarin Robert Faurisson, een totaal onbekende leraar uit de provincie, een sexuele interpretatie van het sonnet ‘Voyelles’ gaf en en passant enkele Rimbaud kenners voor gek zette. Ook in andere nummers schenkt men aandacht aan de ongewone aspecten van de kunst, waarbij men niet aarzelt zo nu en dan eens flink te choqueren. Zo verschenen in okt. ’62 ‘Le cinéma fantastique’, artikelen over griezelfilms, rijk geïllustreerd met foto’s, en in de nummers 13/14 en 15 series tekeningen ‘Dessins Inavouables’ van o.a. Siné en Chaval. Het is te hopen dat dit originele blad nog enige tijd kan blijven bestaan.
Het in Aix en Provence verschijnende tijdschrift, L’Arc (Cahiers Méditerranéens) houdt zich vooral bezig met litteratuur en kunst van de landen om de Middellandse zee. Medewerkers zijn voor namelijk mensen van linkse huize, die hier voor een ogenblik hun politieke preoccupaties willen vergeten. Het wordt geredigeerd door o.a. Stéphane Cordier, Pingaud, Jacques Bens en men vindt er in litteraire texten (waaronder veel werk van Italiaanse auteurs, Gadda, Pavese, Montale), essais, kunst- en filmcritieken. Opvallend is ook het aantrekkelijke uiterlijk: verzorgde typografie, illustraties.
Ten slotte noem ik nog de Cahiers Renaud-Barrault (tweemaandelijks), onder redactie van Jean-Louis Barrault, André Frank en Simone Benmussa, dat geheel aan toneel is gewijd. Het recente nummer ‘Ionesco dans le monde’ bevatte bijdragen uit verschillende landen, waarin opvoeringen van diens stukken werden besproken door o.a. Henri Miller en de Pool Jean Kott.