Liu Xiaobo
Ik heb geen vijanden – Mijn slotverklaring
Vertaling Daan Bronkhorst
Op 8 december 2008 werd Liu Xiaobo thuis opgehaald, omdat hij medeopsteller was geweest van het manifest Charta 08. Lange tijd wist niemand waar hij was. Pas zeven maanden later, in juni 2009, erkende de politie van Peking Liu’s gevangenschap. Op 10 december 2009, werd hij formeel aangeklaagd wegens het ‘aanzetten tot omverwerping van de staat’. Medewerkers van allerlei ambassades wilden zijn proces bijwonen, maar niemand mocht naar binnen. Op 25 december werd hij veroordeeld tot elf jaar gevangenisstraf. Het proces duurde twee uur en Liu’s advocaten kregen in totaal niet meer dan veertien minuten om zijn belang te bepleiten. Op de zittingsdag twee dagen vóór het vonnis sprak Liu deze verklaring uit.
In de halve eeuw die ik nu achter me heb, was 6 juni 1989 het belangrijkste keerpunt van mijn leven.
Ik was een student van de eerste lichting (in 1977) die na de Culturele Revolutie weer mocht studeren. Mijn studie verliep voorspoedig van begin tot einde, en na mijn promotie ben ik in Peking gebleven als docent aan de universitaire lerarenopleiding. In de collegezaal was ik een docent die door zijn studenten werd gewaardeerd. Tegelijkertijd was ik ook een intellectueel in de publieke arena en auteur van artikelen en essays die in de jaren tachtig van de vorige eeuw voor de nodige opschudding zorgden. Ik werd continu vanuit het hele land uitgenodigd als spreker en ik verbleef als visiting scholar in de Verenigde Staten en Europa. De eis die ik mezelf al die tijd oplegde was: als mens en als schrijver oprecht, verantwoordelijk en waardig te zijn.
Twee dagen na de 4e juni 1989 werd ik in de gevangenis gegooid voor het misdrijf van ‘het aanwakkeren van contrarevolutionaire propaganda’
Ik was in april 1989 uit Amerika teruggekeerd om me aan te sluiten bij de demonstraties op het Plein van de Hemelse Vrede. Twee dagen na de 4e juni 1989 werd ik in de gevangenis gegooid voor het misdrijf van ‘het aanwakkeren
van contrarevolutionaire propaganda’. Ik verloor het docentschap dat me zo aan het hart ging en kon me in China niet meer uiten in artikelen of lezingen.
Enkel en alleen omdat zijn meningen niet strookten met de officiële lijn en omdat hij zich had gevoegd bij een vreedzame democratische beweging, verloor een docent zijn katheder, een schrijver zijn recht zich te uiten en een intellectueel zijn mogelijkheden om in het openbaar te spreken. En dat was niet alleen pijnlijk voor mij als individu, het was dat ook voor China dat nu al dertig jaar doende is zich te hervormen en open te stellen.
Terugkijkend, constateer ik tot mijn verbazing dat mijn meest dramatische ervaringen sinds 4 juni 1989 allemaal verband hielden met rechtbanken. De twee gelegenheden die ik had om in het openbaar te spreken, werden me beide vergund door het arrondissementsrechtbank van Peking: de eerste keer op 1 januari 1991, de tweede keer nu. En ook al verschilt het misdrijf waarvoor ik de eerste keer terechtstond in naam van dat waarvoor ik hier nu sta, in wezen zijn ze hetzelfde: het misdrijf van spreken.
Twintig jaar zijn voorbij gegaan, maar de ‘geesten van hen die in onrecht stierven’ hebben hun ogen nog niet in vrede gesloten. Door het psychisch complex dat ik opdeed op de 4 juni 1989 werd ik het pad van dissidente denkbeelden op gedreven. Nadat ik in 1991 uit de Qincheng-gevangenis [de Pekingse gevangenis voor politieke gevangenen] was ontslagen, had ik in eigen land niet meer het recht in het openbaar te spreken en kon ik me alleen nog maar via de buitenlandse media manifesteren. Dat bleek reden om me het hele jaar door onder toezicht te stellen. Van mei 1995 tot januari 1996 stond ik onder een vorm van huisarrest, daarna kwam ik in een kamp voor heropvoeding, van oktober 1996 tot oktober 1999. Nu is het opnieuw het vijandsdenken van de regering dat me naar de beklaagdenbank brengt.
Maar ik blijf zeggen tegen de regering die me van mijn vrijheid berooft, dat ik vasthoud aan de overtuiging die ik twintig jaar geleden uitte in mijn ‘Hongerstakingsverklaring van 2 juni’: Ik heb geen vijanden en ik voel geen haat. De politie die me onder toezicht hield, oppakte en verhoorde, de aanklagers die me voorgeleidden, de rechters die me vonnisten, geen van hen is mijn vijand. Hoewel ik op geen enkele manier uw toezicht, aanhouding, aanklachten en vonnissen aanvaard, heb ik respect voor uw professionaliteit en uw persoonlijke integriteit. Ook die van de twee officieren van justitie, Zhang Rongge en Pan Xueqin; tijdens de verhoren op 3 december kon ik uw beider respect en oprechtheid ervaren.
Haat vreet aan ‘s mensen verstand en geweten. Het vijanddenken vergiftigt de geest van de natie en wakkert een wrede strijd aan waarin de een overleeft en
de ander het onderspit delft. Ze vernietigt de tolerantie en menselijkheid van de samenleving, ze blokkeert de ontwikkeling naar een vrije democratie. Daarom hoop ik dat ikzelf, over mijn eigen bittere ervaringen heen, oog kan hebben voor de ontwikkeling van staat en maatschappij. Dat ik met opperste welwillendheid zal weten te reageren op de vijandschap van de regering. Dat ik met liefde de haat kan keren.
Het vijanddenken vergiftigt de geest van de natie en wakkert een wrede strijd aan waarin de een overleeft en de ander het onderspit delft
Iedereen weet dat het de ‘hervorming en opening’ waren die de staatsontwikkeling en de maatschappelijke verandering mogelijk maakten. In mijn visie zijn die hervorming en opening begonnen toen we het beleid van het regime van Mao Zedong, dat met ‘de klassenstrijd als leidraad’, achter ons konden laten. Het nieuwe beleid werd er een van economische ontwikkeling en maatschappelijke harmonie. Het proces waarin we die ‘filosofie van de strijd’ verwierpen is een proces geweest van geleidelijke transformatie van het vijanddenken, van het uitbannen van de psychologie van de haat en het uitknijpen van de ‘wolvenmelk’, het gif dat onze geesten is binnengedrongen. Het was precies dit proces dat met z’n onspanning een gunstig klimaat schiep voor hervorming en opening, in eigen land en in onze internationale betrekkingen. Het droeg bij aan het herstel van de genegenheid die mensen voor elkaar voelen. Het was de humane voedingsbodem voor vreedzame co-existentie van verscheiden belangen en verscheiden waarden. Vandaar werd het de impuls voor de creatieve ontwikkeling onder de mensen van ons land en voor het herstel van de liefde, op een wijze die eigen is aan de menselijke natuur.
Je kunt zeggen dat toen we buitenslands het ‘anti-imperialisme en anti-revisionisme’ en binnenlands de ‘klassenstrijd’ verwierpen, we de voorwaarden schiepen zodat de hervorming en opening van China tot op heden door konden gaan. De economie ging richting de markt, de cultuur werd divers, de maatschappelijke orde kwam geleidelijk onder het gezag van de wet, allemaal dankzij de afkalving van het vijanddenken. Zelfs in de meest verhitte arena, die van de politiek, heeft dat terugtredend vijanddenken mogelijk gemaakt dat het regime toenemend tolerant is geworden voor de diversificatie van de samenleving, dat de onderdrukking van dissidenten substantieel is afgenomen en ook dat de betiteling van de beweging van 1989 is veranderd van ‘rellen en opstanden’ naar ‘politieke beroering’. De verzwakking van het vijanddenken maakte mogelijk dat het regime geleidelijk de universaliteit van de mensenrechten is gaan accepteren. In 1998 zette de Chinese regering de eerste stap tot bekrachtiging van de twee grote
mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties, daarmee uitdrukking gevend aan China’s erkenning van universele mensenrechten normen. In 2004 besloot het Nationale Volkscongres tot een herziening van de grondwet, door daarin voor het eerst de ‘nationale naleving en garanties van de mensenrechten’ op te nemen. Het Volkscongres erkende aldus dat de mensenrechten inmiddels een van de fundamentele principes van de Chinese rechtsstaat zijn geworden. Evenzo heeft het huidige regime ‘de mens als basis’ en ‘het creëren van een harmonieuze samenleving’ naar voren geschoven, aldus blijk gevend van vooruitgang in de visie die de Chinese Communistische Partij heeft op het uitoefenen van de macht.
Die vooruitgang op macroniveau heb ik ook kunnen voelen in mijn persoonlijke ervaringen sinds mijn laatste arrestatie.
Ik blijf ervan overtuigd dat ik onschuldig ben en dat de aanklachten tegen mij ongrondwettelijk zijn. Feit is dat ik in deze periode van ruim een jaar sinds ik mijn vrijheid kwijtraakte, geconfronteerd ben geweest met twee gevangenissen, vier officieren die mijn proces voorbereidden, drie aanklagers en twee rechters. De behandeling van mijn zaak verliep echter niet zonder respect, er werden geen wettelijke termijnen overschreden, er was geen sprake van dwang om een bekentenis af te leggen. Men was beheerst en redelijk, meermalen waren er blijken van tegemoetkoming. Op 23 juni werd ik overgebracht van de plaats waar ik onder toezicht stond naar Pekings 1e Detentiecentrum van het Bureau van Openbare Veiligheid, kortweg Beikan genoemd. In het halfjaar dat ik daar doorbracht kon ik constateren welke vooruitgang het gevangenisregime had doorgemaakt. Want in 1996 zat ik een tijdlang vast in het oude Beikan. Vergeleken met de situatie van meer dan een decennium geleden is het huidige Beikan aanmerkelijk beter, zowel in de ‘hardware’ van de faciliteiten als in de ‘software’ van het beheer. Het meer humane gevangenisregime dat voor het eerst in Beikan op proef is doorgevoerd en dat gebaseerd is op respect voor de rechten en de integriteit van de gedetineerden, toont zich inderdaad menselijker: in het doen en laten van het ‘correctief personeel’ van het centrum, in de radiouitzendingen die het comfort moeten verhogen, in het daar uitgedeelde tijdschrift met de titel ‘Berouw’, en in de muziek die wordt gedraaid tijdens de maaltijden, het opstaan en het naar bed gaan, Dit gevangenisregime maakt dat de gedetineerden respect en menselijke warmte ervaren. Het stimuleert het zelfbewustzijn dat hen helpt in de gevangenis de orde te bewaren en zich te weer te stellen tegen brute medegevangenen. Niet alleen de leefomgeving is nu humaner, ook voelen de gedetineerden zich mentaal sterker, uiten ze hun klachten eerder. Met mijn ‘correctieofficier’ Liu Zheng, die mij in de gevangenis was toegewezen, had ik nauw contact. Zijn respect voor en zorg om de gedetineerden bleek uit alles wat hij deed, uit zijn houding en zijn woorden, zijn vriendelijkheid. Dat ik deze oprechte, eerlijke, verant-
woordelijke en attente correctieofficier trof, mag ik wel rekenen tot mijn gunstig lot in Beikan.[…]
Als het mij vergund is, wil ik verder zeggen dat mijn meest fortuinlijke ervaring van deze laatste twintig jaar de onzelfzuchtige liefde van mijn vrouw Liu Xia is geweest. Vandaag kon mijn vrouw niet als toehoorder in de rechtbank zijn, maar ik wil toch tegen je zeggen, mijn lief, dat mijn geloof in jouw liefde nu zo sterk is als altijd. In de jaren dat ik niet in vrijheid leefde kende onze liefde veel bitterheid die ons door de omstandigheden was opgelegd, maar daaraan is ze niet ten onder gegaan. Ik dien mijn straf uit in een tastbare gevangenis, jij bent veroordeeld tot wachten in de niet-tastbare gevangenis van je hart. Jouw liefde is als het zonlicht dat over de hoge muren en door ijzeren tralies gaat, ze streelt elke centimeter van mijn huid, verwarmt elke cel van mijn lichaam, stelt me in staat steeds mijn innerlijke vrede, grootmoedigheid en glans te bewaren, maakt dat elke minuut in de gevangenis vervuld wordt van betekenis. Mijn liefde voor jou, zo vol van berouw en schuldgevoel, is bij tijden zo zwaar dat ze me doet wankelen. Ik ben maar een domme steen in de wildernis, blootgesteld aan elke woeste windvlaag en wolkbreuk, zo koud dat mensen me niet durven aan te raken. Maar mijn liefde is krachtig en scherp, en kan door elk obstakel heengaan. Zelfs al zou ik in de vijzel tot poeder worden vermalen, dan nog zal ik met mijn asresten jou omhelzen.[…]
Ik hoop dat ik het allerlaatste individu zal zijn dat wordt onderdrukt in de China’s eeuwenlange inquisitie en dat na mij niemand meer om zijn woorden zal worden gestraft.
De vrijheid van meningsuiting is het fundament van de mensenrechten, de wortel van de menselijkheid, de moeder van de waarheid. De vrijheid van meningsuiting uitbannen is de mensenrechten vertrappen, de menselijkheid smoren, de waarheid onderdrukken.
Om het recht op vrijheid van meningsuiting uit te oefenen zoals dat in de grondwet staat, moet je de maatschappelijke verantwoordelijkheid aanvaarden zoals een Chinese burger die heeft. Niets van wat ik heb gedaan was strafbaar, maar als ik desondanks voor mijn daden word aangeklaagd, zal ik me daarover niet beklagen.
Ik dank u allen.