Ludo Pieters
Gerard Reve
Voor Berthe
Mijn hoed, die ik hem in 1963 gaf omdat hij netjes gekleed moest zijn, heeft hij nog steeds. Het treurige hondensmoel, waarmee hij grapjes maakte voor de kinderen, kan hij nog steeds trekken. Hij is ook nu nog bang om te dik te worden. De ‘spitsburger’, zoals hij zichzelf eens noemde, is de zelfde gebleven ook nu hij de grote volksschrijver is geworden.
In 1948 had ik De Avonden gelezen: dat was wat anders dan de eenzaamheid van Slauerhoff op de wereldzeeën, het boegbeeld, hoog boven de donkere golven. Deze platvloerse eenzaamheid was andere koek. Nietzsche schreef: ‘ich verstand ihm alsob er für mich geschrieben hätte’. Maar het duurde nog tot 1962 voordat ik de stoute schoenen aantrok om met hem kennis te maken.
Dat was bij de opvoering van zijn toneelstuk, Commissaris Fennedy in Rotterdam. Het stuk viel als een baksteen en de ochtend er na hebben wij de kritieken in de kranten liefderijk achtergehouden voor Gerard, die toen bij ons logeerde. Hij had hele theorieën over toneelschrijven en kon, zoals hij zelf ook wel weet, zeer fascinerend door-ouwehoeren, maar ondanks met veel overtuiging gebrachte theorieën hoeft een toneelstuk nog niet over te komen. Zijn draai, het genre, waarin hij zou moeten schrijven, had hij nog niet gevonden.
Er is toen veel gepraat, gedronken en gelachen bij ons. Voor mij was het wel even wennen; iemand, die het had over de Uiteindelijke Dingen, opgegroeid als ik was met de brevieren van Ter Braak en Du Perron. Je kunt met niemand serieus praten, was en is nog steeds zijn verzuchting en zeker in het begin heb ik hem onvoldoende partij gegeven in dat opzicht.
Wat wij wel konden geven, was huiselijke gezelligheid en drukte in onze Kapitale Villa in het nabijgelegen R., hoewel hij daar naar eigen zeggen wel eens gek van werd.
In augustus 1962 ging hij naar het Schrijverscongres in Edinburgh en daarna begonnen de Reisbrieven uit te komen, waarin hij als schrijver weer vaste grond onder de voeten kreeg. Eén van die brieven heeft hij grotendeels bij ons geschreven in mijn kleine studeerkamer, vanwege de vele boeken door hem betiteld als ‘jouw psychiatrisch hok’. Boeken zijn voor hem geen noodzaak, veel boeken eerder afschrikwekkend. Over boeken en andere schrijvers hebben we eigenlijk nooit veel gepraat; hij heeft zijn voorkeuren, maar echt enthousiast over kollega’s uit heden of verleden heb ik hem nooit meegemaakt. We mogen dan ook geen doorwrochte essay’s of kritische boekbesprekingen van hem verwachten. Ik denk, dat dit veroorzaakt wordt door zijn eerlijke en volwaardige grootheidswaan, zoals hij mij eens schreef.
Gerard was, als hij bij ons aan het schrijven was, een vreemde eend in onze geriefelijke bijt. De lege flessen rode wijn verdwenen in de sloot voor ons huis omdat hij een beetje bang was voor onze kordate huishoudster. Aan mijn gebod, de betere flessen in de kelder te laten liggen, heeft hij zich steeds strikt gehouden. Het huisraad bleef ongemoeid ondanks dat hij zich soms verschrikkelijk opwond en ook ondanks al zijn moeilijkheden – geld, drank, seks en dood – werd er veel gelachen. De kinderen waren dol op hem. Het grammofoonplaatje met de gewaagde kindersprookjes Eendje Kwak, door Gerard op sonore toon voorgedragen, is helemaal afgespeeld.
In die dagen was hij arm als een kerkrat. Als je zelf ‘wegesteld’ bent, besef je nauwelijks, wat het is om met minder dan f 2.500,- per jaar rond te moeten komen aan de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam. Vandaar zijn oprechte wens, alleen te schrijven als een fatsoenlijk ambachtsman en genoeg geld te verdienen zonder hinderlijke armoede. Het is hem gelukt en ik bewonder hem daar zeer om. Het is hem gelukt, zonder dat het de fatsoenlijke ambachtsman in wezen veranderd heeft. Als er iemand is, die steeds zich zelf is gebleven, dan is het Gerard. Als er later iedere keer weer opschudding ontstond over zijn soms inderdaad onvergefelijke uitspraken, dan kwam dit omdat men niet goed gelezen en niet goed geluisterd had
in het verleden. De halve verstaanders, waar ons goede land vol mee zit, hadden zijn uitvallen kunnen begrijpen – there is some system in his madness -, maar dat vergt wel tijd, meer dan de meeste geborneerde kritici kunnen opbrengen. Zelf heb ik er twintig jaar over gedaan, maar aan zijn fatsoen heb ik nooit getwijfeld. Daarbij komt dan nog zijn wat kinderlijke neiging om te provoceren; maar wie laat zich nu provoceren als hij goed bij zijn verstand is en tevens beseft, dat er op ingaan de verkoop stimuleert?
Gerard heeft veel gereisd en is vaak verhuisd. Eigenlijk houdt hij helemaal niet van verandering. Voor een reis of een bezoek moet alles zeer precies nagegaan worden: het tijdstip van vertrek, de kosten, de reisroute tot in het pietepeuterige, alles moet perfekt geregeld zijn; er mogen geen onverwachte dingen gebeuren. Het vergde dan ook veel voorbereidingen vóórdat hij in mei 1963 met één van de coasters van onze firma naar Lissabon vertrok. HMW, Het Mechanisch Wonder, beplakt met Mariaplaatjes stond tot zijn vertrek in de schuur bij ons. De overtocht door de Golf van Biscaje moet minder aangenaam geweest zijn. Hij zag er tenminste nogal groen uit toen hij in Lissabon was aangekomen, waar mijn vrouw en ik hem opwachtten. Wij moesten voor het bijwonen van een scheepvaart-conferentie in Portugal zijn. Het Manlijke Type met de Wrede Inslag was wat aangedaan. Ik herinner me, dat hij ons in een klein kafé, waar fado’s gezongen werden, op de meest afschuwelijke wrange wijn vergastte. Aan de knoflook in het eten was hij gewend; als ik bij hem in Amsterdam gelogeerd had, werd ik door mijn familie de volgende dag gemeden. In een kleine, gehuurde Volkswagen hebben we toen een dagtocht ten zuiden van Lissabon gemaakt. Het was een prachtige tocht en ik heb toen van Gerard geleerd, dat je aan de kleine wensjes van je vrouw altijd tegemoet moet komen: zij wilde namelijk bloemetjes plukken en ik wilde door rijden. De omgeving van de Mosteiro de Arrabida was adembenemend mooi. Daarna ging hij alleen op de motor door naar Spanje en wij gingen terug naar huis en daar aangekomen, moesten wij hem helaas berichten, dat onze kat Satan, een kind geloof ik van Justine, die we hadden achtergelaten in Rhoon tijdens onze afwezigheid was weggelopen. Heel treurig; Gerard is een groot dierenvriend.
Vanuit Spanje en ook vanuit Tanger, waar hij William Burroughs ont-
moette, die hem niet imponeerde, heeft hij ons vaak geschreven. Seks is daar gemakkelijk en betaalbaar, maar nog nooit, schreef hij vanuit Tanger, heb ik me temidden van zoveel gemakkelijk te bezitten schoonheid zo eenzaam gevoeld. Seks met jongens speelt een grote rol in zijn werk. Soms wordt het haast te veel. Je moet behoorlijk vuurvast en door de wol geverfd zijn om zijn vaak zeer gedetailleerde beschrijvingen te kunnen pruimen en te laten voor wat ze waard zijn. Ik kan me heel goed voorstellen, dat het voor velen in onze geëmancipeerde tijd dikwijls vervelend begint te worden. Er zit een element in van eerlijke provokatie – kijken hoever je kunt gaan – en er is ook een verkoop-argument: in elk van zijn boeken moet een dosis seks om het geheel wat op te vrolijken en op zijn minst verontwaardigde aandacht te trekken.
Waarom steeds weer die Meedogenloze Jongeling en waarom zijn alle jongens mooi en lief, terwijl ze in werkelijkheid dikwijls onaantrekkelijk en oninteressant waren? Het is bij hem een romantisch-dekadent spel in die zin, dat hij zich met bloedige ernst telkens weer probeert over te geven aan een ideaal-beeld. Zelf noemde hij La Dame aux Camélia’s zo’n beeld. De Wrede Jongeling, die tegelijkertijd heel lief voor hem kan zijn, vervult deze rol. Het is maar een weet en als je het al te letterlijk probeert te nemen, dan heeft hij altijd de plagerige opmerking, dat het alles geestelijk bedoeld is.
Velen hebben zich bij al zijn beweringen, verhalen en uitspraken afgevraagd: meent hij dat nu werkelijk? Dat kan iemand toch niet menen? Door de ervaring wijs geworden denk ik, dat hij het inderdaad meent, maar je moet wel kijken in welk verband – en weten, vanuit welke levensbeschouwelijke achtergrond het gezegd en neergeschreven wordt. Geloof en de vaste overtuiging, dat de wonderen door het rationalisme niet uit de wereld verdreven werden, maken, dat hij steeds op weg is gebleven. ‘There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy’ en dat is dan nog vriendelijk gezegd. Zelf kan hij het veel scherper en kwetsender zeggen. Over zeer veel ‘redelijke’ domheid kan hij buiten zich zelf raken. Een gewaarschuwd mens telle in dat geval voor twee voordat hij een toevallig zich in de buurt bevindend voorwerp naar het hoofd gegooid krijgt.
Van de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam herinner ik me nog, dat het er gruwelijk koud was en de sneeuw door het dak heen kwam. Het interieur was, zoals later ook in Greonterp, vol bric à brac en opgesierd met de meest afschuwelijke kitsch. Gerard is dol op kitsch en zal niet nalaten, er zich overal mee te omringen. Zijn werkruimte moet echter uiterst sober zijn, als van een middeleeuwse monnik. Aan Kunst heeft hij eigenlijk een broertje dood. Vooral abstrakte kunst kan zijn woede opwekken, waarschijnlijk omdat hij meent, dat er te weinig ambachtelijk kunnen aan te pas komt. Cobra, dat in zijn Amsterdamse tijd hoogtij vierde, vond hij volksverlakkerij en wat daarna volgde, minimal art en dergelijk was voor hem een bewijs, hoe je met niks op een vuige manier aan geld kon komen. Maar ook hier weer waren er bij dit vat vol tegenstellingen, bij de auteur soleil, uitzonderingen: omdat hij de kunstenaar kende – een weinig betrouwbaar kriterium -, maar ook Odilon Redon, Moesman en andere meesters van het dekadente surrealisme. Ik denk echter, dat hij daarbij ook steeds de waarde in geld van het kunstwerk in zijn achterhoofd had; voor mijn gevoel is hij nog steeds een barbaar in dit land der ongelovigen.
In de tijd, dat hij aan de Oudezijds en later in de Eerste Rozendwarsstraat woonde, zagen wij elkaar veel. Als we elkaar niet zagen, stuurde ik hem wild en gevogelte, dat ik op de jacht ‘gevangen’ had en portwijn, verscheept met onze bootjes uit Portugal. Hij stuurde mij aanmaningen, toe te treden tot de Rooms-Katholieke Kerk. In 1966 werd hij lid van de Kerk. Het hoe en waarom heeft hij zelf schitterend beschreven in Moeder en Zoon, misschien het hoogtepunt in zijn werk totnogtoe. Bij ieder nieuw boek meent hij echter, dat hij nu het boek geschreven heeft, dat alle andere boeken overbodig maakt.
Wat hij in de Kerk vindt, is niet de illusie van een bovenpersoonlijke autoriteit, waarvoor hij zijn eigen individuele vrijheid probeert in te ruilen, zoals dat bijvoorbeeld bij Huysmans het geval was. Dat was ook niet te verwachten bij hem. In 1966 schreef een onverdacht dagblad, dat hij degene in Nederland was, die het meeste deed voor de vrijheid van het individu. Zijn individualisme heeft hij nooit opgegeven in de schoot van de Moederkerk, die hem echter wel het kader geeft en de orde, waarin hij zijn geloof kan beleven. Hij vindt het prettig als je met hem naar de mis gaat
en een kaars ontsteekt bij een smakeloos heiligenbeeld in een slecht verlichte kerk. Het hoeft voor hem niet mooi te zijn en voor de mystieke bekoring van oude kerkgebouwen heeft hij geen belangstelling. Lourdes, waarvan ik in protestantse bekrompenheid denk, dat het een nogal vercommercialiseerd oord moet zijn, is voor hem de jerrycan met meegenomen bronwater, dat hij in een fles, keurig met handgeschreven etiket, meegeeft voor hen, die hem lief zijn en die hij dat op deze manier wil laten merken opdat ze er beter van worden. Anders dan de Romantici en degenen, die die na hen kwamen, jaagt hij geen steeds wisselende, schimmige illusies na en hecht hij voor alles aan de kleine betekenisvolle dingen in het leven. Hij is zeer aards en daarom zijn goede vrienden zeer verwant. Ik denk, dat wel eens vergeten wordt, dat hij ook allerhartelijkst kan zijn. Daar staat tegenover, dat je soms wel een jobsgeduld moet hebben wanneer je weer eens op de mestvaalt van zijn verdoemenis terecht bent gekomen. Maar met moed, beleid en trouw kom je daar wel weer van af.
Gerard heeft een eenvoudig geloof. Van het begin af hebben we gepraat over de Uiteindelijke dingen. Hij gaf mij Mysticism van Evelyn Underhill en ik hem El Cantico Espiritual van San Juan de la Cruz, waar we over en weer, geloof ik weinig aan gehad hebben. Mystieke vervoering is ook niet alles. Het gaat ons beiden om onze uiteindelijke verlossing door Jezus Christus en dat is eenvoudig genoeg. Van Gerard kreeg ik ook The Decline of Hell van zijn vriend dr. Perkin Walker, waarmee bewezen is dat Gerard zich ook in zeergeleerd gezelschap beweegt. Met hem logeerde Gerard eens bij ons na de Kerstdagen. Mijn vrouw en Perkin, die zeer muzikaal is, speelden toen piano en viool en Gerard en ik dronken wijn. Het was een mooie en stille avond en het was heel koud buiten.
De geldzorgen bleven ook in de dagen van de eerste Reisbrieven aanhouden en Gerard stelde voor, dat ik in plaats van het Hollands Maandblad te steunen, mijn bijdrage zou storten in een Ondersteuningsfonds G.K. van het Reve; dat was tenminste een goed doel. Na twee uitermate deprimerende behuizingen, in Osdorp en in de Plantage Kerklaan kwam Greonterp boven de Friese horizon. Huize Algra, later herdoopt in Het Gras. Wimie was vervangen door Willem en een nieuw leven begon. Met noeste vlijt werden muren dicht gemetseld, een put gemaakt en een boerentuintje aan-
gelegd. De nestwoede van Gerard kent geen grenzen. Greonterp was een gedenkwaardig oord; prachtig als er een dichte mist hing over de weilanden en je vanuit het raam alleen het zwarte silhouet van het duistere kapelletje kon zien met de grafstenen er om heen. Mijn vrouw en ik maakten met hem een wandeling door de besneeuwde bossen van Gaasterland. Gerard had de fles meegenomen; op de witte sneeuw vielen wat rode bloeddroppels en ondertussen vertelde hij kabouterverhalen. Hij heeft mij altijd voorgehouden, dat mijn stijl te onpersoonlijk was en ik houd er dus gauw mee op. Een andere grief van hem luidde, dat ik te weinig demonisch was. Hij hoopt nog steeds op een smartelijk geheim en een tragisch levensgevoel, dat ik in mij mee zou moeten dragen. In dat opzicht kan hij lang wachten. Met het demonische, het destruktieve in hem, heeft hij zich zelf voornamelijk de das omgedaan. Het is een wonder, dat hij er nu na zo’n leven met Koning Alkohol op zijn zestigste nog zo gezond en hups bij loopt. Wel oud en eenzaam natuurlijk, maar dat worden we allemaal. Demonisch in de zin van bezeten door zijn daimon is hij ongetwijfeld. Hij is voor niets zo bang als voor het ogenblik, waarop hij niet meer zou kunnen schrijven; de worsteling met de Engel des Doods. Niet meer kunnen schrijven zou voor hem dood zijn betekenen. Wij moeten daarom maar dikwijls kaarsen blijven ontsteken voor hem.
In 1965 beginnen zijn gedichten meer bekendheid te krijgen. Ik vond dit eerst maar vreemde nevenverschijnselen en ik heb hem toen geweldig op zijn ziel getrapt door me af te vragen, of het wel poëzie was, deze gekwelde ejakulaties. Dit wordt me nog steeds nagehouden: jij die zo veel van gedichten af weet, of het zal wel weer geen poëzie zijn. Gerard heeft een geheugen als een olifant. Voor de schrijver gelukkig: vergeten is hem niet geschonken. Of het echte gedichten zijn, is natuurlijk eigenlijk volslagen irrelevant. Ik herken ze en vind ze goed. Ze passen geheel in zijn stijl, die zoals men zegt, de mens zelf is. Deze poëzie komt recht op je af. Over die onnavolgbare stijl van hem is al veel geschreven. Door heel hard werken zijn schrijven en leven steeds meer één geworden bij hem. Toch is het niet zo, dat schrijven hem gemakkelijk afgaat. Zijn manuskripten zien er vaak uit als een slagveld van doorhalingen en verbeteringen en hij heeft het meeste van zijn werk vele malen herschreven. Zijn stijl is, zoals ik hem eens schreef,
als het lopen van de Senegalezen in Dakar, zo soepel en natuurlijk, dat je je op straat als Europeaan bewust wordt van je eigen houterig voortbewegen.
De jaren tussen het verschijnen van de Reisbrieven en De Taal der Liefde waren moeilijk. Ik weet niet goed, in welk genre ik verder moet schrijven, schreef hij me toen. In die tijd werd hij ook opgenomen in een ziekenhuis om af te kicken; depressies en een algemeen gevoel van de zinloosheid van het leven maakten hem het werken dikwijls onmogelijk. Maar hij zou de gezonde burgerschrijver niet geweest zijn als hij daar niet doorheen gekomen was.
Met het huidig maatschappelijk bestel kan hij zich, zoals bekend, in het geheel niet verenigen. Voortdurend is hij als enkeling gewikkeld in een strijd met de kollektiviteit. Het beste wat daarvan gezegd kan worden is, dat hij een uitermate fijn gevoel heeft voor alles wat humbug, onecht, onoprecht en stomme meeloperij is. Dat wordt dan ook op feilloze wijze ontmaskerd. Het slechtste is, dat hij zich soms laat verleiden tot uitspraken en kwalifikaties, die kant noch wal raken en die alleen te plaatsen zijn als rekening wordt gehouden met zijn gesloten wereldbeeld. Zijn haat tegen een evenzeer gesloten wereldbeeld, tegen alles wat naar kommunisme zweemt, is bekend. Die haat kan niet alleen verklaard worden uit het afstand nemen van zijn jeugdervaringen. Het is een terechte en diep gewortelde overtuiging, dat in het verfoeilijke Sovjet-systeem het individu op een gruwelijke manier werd opgeofferd aan de kollektiviteit. Rusland is voor hem de afspiegeling van de hel op aarde en het grote gevaar. Ik ben het daar van harte mee eens, maar ik betwijfel, of het kommunisme nu nog steeds aantrekkingskracht heeft voor de Westerse intellektuelen en volksmassa’s. Volksheld en kameraad Stalin ligt verstopt begraven achter de muur van het Kremlin, maar het systeem is daar wel gebleven. Mao is ontluisterd en Fidel Castro is ook niet meer wat hij geweest is, nadat bekend geworden was, dat hij schrijvers liet martelen in zijn gevangenissen. Vietnam ontpopte zich als een ordinair veroveringszuchtig onderdrukkerslandje. Ik denk, dat vele volkshelden en zogenaamd betere systemen dan de Westerse demokratieën de zelfde weg ook op zullen gaan. Dat betekent niet, dat we ons nu maar in slaap moeten laten sussen. De externe en interne
dreiging, dat de vrijheid van de enkeling om zeep wordt geholpen terwille van de kollektiviteit is gebleven. Gerard Reve, voorzitter van zijn eigen Comité van Waakzaamheid vervult zeker nog een nuttige funktie in deze tijd. We hebben er dikwijls over gepraat, vooral omdat mijn lidmaatschap van de pvda hem nog steeds een doorn in het oog is. Het essentiële verschil tussen kommunisme en sociaal-demokratie heb ik hem nog altijd niet aan zijn verstand kunnen brengen; het past eenvoudig niet in zijn gesloten wereldbeeld. Ook niet, dat de sociaal-demokraten bij een Russische overval op West-Europa misschien de eerste politieke slachtoffers zullen zijn. Toen ik in 1968 als lid van de pvda in de Rijnmondraad zat, schreef hij me, dat hij niet begreep, wat ik als volkskommissaris daar eigenlijk uitvoerde in die Rijnmond. Nu was dat, als je in een Kapitale Villa woont ook wel wat moeilijk, maar daar ging het hem niet om.
Het socialisme is een rankuneleer geworden, is zijn stelling. Dirigisme en burokratie voeren hoogtij in Nederland en een fatsoenlijk mens kan er niet meer leven. Belastingen zijn roof en alles in het Vaderland is gericht op nivellering. Leve het kapitalisme en dood aan de arbeiders! Eén keer eindigt hij een brief in de jaren zeventig met fascistische schrijversgroet. Maar wanneer hij onlangs als fascist bestempeld wordt, maakt hij zich kwaad. Het voortreffelijke boek van Jacques de Kadt, Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid analyseert het verschijnsel fascisme en waarschuwt voor de gevaren, die ook nu nog bestaan als een schijn-elite de macht weer in handen zou krijgen. Gerard Reve in te delen bij een op macht beluste schijn-elite, ook al koketteert hij zelf met het woord fascist, is volslagen onzinnig. Maar dit terzijde.
Toch heeft hij meer gelijk dan uit zijn overtrokken uitspraken en uit de al even overtrokken en soms hysterische reakties daarop, zou kunnen lijken. Er zijn rankuneuze elementen in het socialisme, maar het is er juist op gericht, die te laten verdwijnen. Een demokratisch – socialistische samenleving zou een rankune-loze maatschappij moeten zijn. Dirigisme en burokratie zijn in Nederland zeker te ver doorgeschoten en hebben de zelfwerkzaamheid van de enkeling ontmoedigd, maar we proberen daar vlijtig weer iets aan te doen. De volte in Nederland is voor een fatsoenlijk mens inderdaad onaangenaam. Belastingen zijn roof, dat is geen nieuwe en dat
de nivellering in ons land te ver ging en dat er nog maar weinig bereidheid is, zich echt in te spannen, daar zijn we het eingelijk ook wel over eens. Wat het kapitalisme betreft; ik heb hem aangeraden, eens een reis naar Amerika te maken, een land, waar ik uit eigen ervaring van onder de indruk ben gekomen. Ik denk, dat het er voorlopig niet van zal komen. Misschien is hij bang, dat de overweldigende verscheidenheid van die samenleving zijn gesloten wereldbeeld zal aantasten.
In 1968 kijkt hij in Frankrijk rond, koopt een stuk grond van 15000 m2 op een verlaten berghelling van mevrouw Germaine Ch. in Vesc en begint met het opmetselen van het Geheime Landgoed. Onze briefwisseling wordt minder frekwent. We zien hem weer eens in 1972 als hij bij ons in Rhoon uit zijn laatste boek komt voorlezen. Gerard heeft een prachtige stem en hij is een geboren verteller en voorlezer. De snelle opeenvolging van zijn liefdesvrienden kon ik toen niet meer bijhouden. Ik wist niet meer, of hij met Teigetje, Woelrat, Jakhals, Ernst of Erik plotseling weer belet bij ons zou komen vragen. Het liefdes-circus Reve draaide op volle toeren en we vroegen ons met enige zorg af, of de draaimolen nog ooit tot rust en stilstand zou komen. Het begon ook wel wat eentonig te worden, steeds weer te lezen, dat de nieuwe verloofde eindelijk de enig echte van Baron Hop was. Voor de historische volledigheid moet nog vermeld worden, dat Gerard in een eerder stadium de hand van één van onze dochters vroeg en zijn aandacht later richtte op onze zoons, die echter oompje’s droom niet vermochten te delen. Het vermelden waard is tenslotte ook nog, dat het in ons huis was, dat hij Matroos Vos ontmoette, zijn huidige en waarschijnlijk wel vaste levensgezel.
Een vriendschap met Gerard verloopt niet zonder stoornissen. In 1970 werd ik vanwege mijn maatschappelijke ideeën ingedeeld bij diegenen, die onze grote vrijheden willen vernietigen of uitleveren en met wie hij niets meer te maken wilde hebben. Hij schreef, dat het voor hem ernst en voor mij maar een spel was. Zijn gesloten wereldbeeld botste met mijn meer open, erasmiaanse levensopvatting. Na een tijdje kwam dat wel weer terecht, maar in 1976 opent een brief, waarin hij zijn gal uitstort over Nederland en de belasting-perikelen, waarin hij verstrikt was geraakt, met de ironische aanhef Progressief Type. Die brief kwam uit huize La Grâce
in Le Poët Laval in de Drôme. Hij had zich inmiddels definitief in Frankrijk gevestigd, waar hij een eerlijk en hardwerkend leven op het land hoopte te kunnen leiden, op voldoende afstand van Amsterdam en van het verfoeide Nederland. Mijn vrouw en ik hebben pas een aantal jaren later La Grace aanschouwd en logeerden een paar keer bij hem. Aan het eind van de zeventiger jaren werd ik zo in beslag genomen door de gebeurtenissen in de Rotterdamse haven, dat ik er weinig behoefte aan had, ook nog eens in te gaan op de aantijgingen en het onbegrip van zijn kant. Er volgde toen weer een breuk, een kink in de kabel, die hij echter op zijn eigen, onovertroffen eerlijke manier repareerde, zij het met een klein duwtje in de rug van buitenaf. Hij schreef, dat hij vond, dat hij zich terecht geërgerd had aan de manier, waarop ik een bepaald probleem van hem, zijn worsteling met de blinde macht, meende te kunnen bagatelliseren, misschien door gebrek aan inlevingsvermogen, zoals hij veronderstelde. Het is best mogelijk, dat ik die indruk toen gemaakt heb, maar ik heb er nooit aan getwijfeld, dat het hem heilige ernst was en dat je door de absurde uitspraken en beweringen heen moest leren kijken. Ik geloof ook, dat het een misvatting is, dat hij er kwaad mee doet. De invloed van schrijvers in Nederland, ook van grote volksschrijvers, kan niet laag genoeg aangeslagen worden. Het werkelijke gevaar komt van veel minder subtiele lieden en van de kwalijke domoren.
La Grâce is een eenvoudig hoekhuis, een voormalige slagerswinkel – de vleeshaken hangen er nog – aan de straat. Het heeft dikke muren en een aardig binnenplaatsje, waar oleanders in potten staan. Een bezwaar is, dat je over de buitentrap naar de douche boven moet. De ‘hangar’ er achter, nu Le Verbe geheten, bevindt zich nog in staat van inrichting, maar het moet sober blijven. Houten werktafel, houten banken en een eenvoudige brits om op te slapen. Het is er stil en een groot gipsen heiligenbeeld staart je wat meewarig uit het donker aan. De werkruimte van een romantischdekadent kunstenaar.
Er is nog een ander huis, Sea View in Harwich – of all places -, het eind van de wereld. Ik weet er alles van omdat mijn familie-zaak in Rotterdam jarenlang de Engelse Spoorwegen voor de Hoek van Holland-Harwich Dienst vertegenwoordigde. Toen hij dat huis kocht, hebben we samen de
zeekaarten van de ingang van de River Stour bestudeerd en ik gaf hem een scheepsklok. We zijn er nog niet geweest en ik hoop er nog te komen vóórdat zijn onstuitbare verhuisdrift opnieuw heeft toegeslagen. Waar ook ter wereld, maar je eigen ellende blijf je toch met je meedragen.
Dit waren zo maar wat Unzeitgemässe Betrachtungen bij een zestigste verjaardag. Er is veel over Gerard geschreven en daarom heb ik veel maar bekend verondersteld. Door de publikatie van zijn brieven heeft hij er zelf ook toe bijgedragen, dat men hem zou moeten kennen. Wat in het voorgaande onvermeld bleef: de invloed van de filosofie van Schopenhauer, de Maria-verering en de geheimzinnige White Goddess, door Robert Graves in kaart gebracht, is minstens even belangrijk om hem goed te begrijpen, maar het was niet de bedoeling, aan de vele duidingen van zijn werk er nog één toe te voegen. Beschermer Q had desgevraagd alleen behoefte, terug te kijken op meer dan twintig jaar van een vaak stormachtige vriendschap. Bij alle verschillen van inzicht, was wat bleef ondanks alles warmte en hartelijkheid, zolang je je tenminste geen oren liet aannaaien door hem. Wat zijn werk betreft; er zijn onbetwistbare hoogtepunten, De Avonden, Werther Nieland, de Reisbrieven, De Circusjongen en Moeder en Zoon. Als een schrijver eigenlijk maar één meesterwerk zou moeten schrijven, dan heeft Gerard daar al ruimschoots aan voldaan. Het is waar; hij vervalt vaak in herhalingen, maar ook nu weer, het simpele verhaal Wolf is een verrassing voor wie hem en zijn achtergronden minder goed kent. Zijn plaats in de hedendaagse Nederlandse letterkunde, of wat daarvoor door moet gaan, staat vast: hij is onze grootste schrijver, helaas, daar valt niet te twijfelen.