[Tirade juli & augustus 1985]
M. Flothuis & J. Presser
Brieven
Bergen, 1/9 1969.
Beste Flot,
Vandaag is het 1 september. Nu ben ik niet voor de machine gaan zitten op dit vroege ochtenduur, om je deze in haar simpelheid zo verheven waarheid onder het oog te brengen. Maar het is mijn eerste, allereerste handeling op de eerste, allereerste dag van mijn emeritaat, samentrekking, als jou bekend, van ephemeritaat, toestand, waarin men gaandeweg vervluchtigt. Deze toestand karakteriseert men gemeenlijk met de uitdrukking ‘otium cum dignitate’, al zou ik, de wereld en mezelf beschouwend, de voorkeur geven aan ‘odium cum indignitate’. Een nieuwe periode in mijn leven. Hoelang ze duren zal? Och, als ik optel, hoeveel medebewoners van dit fraaie ‘Frankenstate’ alweer verdwenen zijn, zou ik die naam best willen verruilen voor bv. ‘For Whom the Bell Tolls’; ik meen je al verteld te hebben, dat het eerste drukwerkje in onze brievenbus de circulaire was van een Uitvaartverzorging. Maar met deze bij mijn leeftijd zo goed passende breedsprakigheid loop ik mezelf in de weg bij de opheldering, waarom ik je juist nu schrijf.
Ik wil, niet zonder verontschuldiging voor mijn talmen, eens ingaan op het voorstel, beter: de uitnodiging, gedaan in je brief van 1 juni, godbetert alweer een kwartaal geleden. Aangezien jij niet getikt, maar geschreven had, haal ik je woorden even letterlijk aan:
‘Intussen heeft je afscheidscollege mij op een idee gebracht. Ik doe weliswaar niet mee aan de tegenwoordige mode van het “ontluisteren” van gevestigde grootheden en Mozart zal wel de laatste zijn die
jij of ik zou willen onttronen. Maar ook over hem is aan de hand van brieven en dagboeken nog wel wat te vertellen waardoor de liefhebber van zijn muziek een wat genuanceerder kijk op zijn persoon krijgt. Er bestaat een Duits boekje, “Mozart wie ihn niemand kennt”, dat een poging in die richting doet, maar helaas ontbreekt het de auteur (E. Lauer. Het behandelt trouwens voornamelijk het onderwerp Mozart als leraar) aan de befaamde “Deutsche Gründlichkeit” – het wemelt van de zetfouten. Zouden wij dat niet gezamenlijk kunnen doen? Misschien in de vorm van een briefwisseling? Denk er eens over’.
Deze uitnodiging nu aanvaard ik met beide handen: samenwerking tussen een Mozartoloog en een Mozartomaan. Zou je eens je mening willen geven over een paar praktische voorstellen, kriskras hieronder neergezet?
1. | We gaan hiermee door, zolang we er zin in hebben. Dit wil geen wantrouwen in jou of in de hele onderneming suggereren (dan deed ik beter, helemaal niet te beginnen), maar m.i. moet het louter voor ons pleizier zijn, een soort ontspanning. |
2. | Daarom maken we maar geen vast tijdsschema: zo iets knelt. Maar wel nemen we ons voor er als brave jongens aan te werken. |
3. | Ik tik alles op dit kwarto-papier met interlinie; citaten van enige lengte zonder interlinie. Kun jij dat ook? Zullen we onze bladzijden dóór-nummeren? Jij dus mie antwoord blz. 3? |
4. | Onze werkwijze? Zullen we voorlopig maar wat improviseren? Wordt het een boek, dan gooien we t.z.t. wel alle ongerechtigheden eruit. |
5. | Dit is de enige componist, die niet per opus, maar per Köchel wordt geciteerd. Zullen we dat k.v. nummer maar niet steeds vermelden? Behalve bij die Köchels, welke heel vaak voorkomen (Figaro, Jupiter-symphonie). Ik meen me te herinneren, dat jij de grote, de echte K. bezit; ik heb hier de kleine. De grote en de kleine Köchel, lijkt wel de aanloop tot een Joodse mop (definitie: mop, die een Jood al kent en een Goj niet begrijpt). |
Beste Flot, het lijkt me het beste, nu maar eens jouw reactie af te wachten. Mocht je, waarom of waardoor ook, er toch niets voor voelen,
natuurlijk even goeie (ik onderstreep: goeie) vrienden; dan krijgt dit Mozart-boek wel zijn plaats in de gaandeweg indrukwekkende reeks mijner Ongeschreven Werken, het betere deel mijner Opera Omnia. Haast heb je niet; Bep en ik hopen met vakantie te gaan in de tweede helft dezer maand en wie weet: begin oktober. De Mozartdag zal ik dan zeer tot mijn spijt missen, de eerste keer van mijn leven…
Met hartelijke groet aan jullie beiden van ons beiden,
je Jacques
Amsterdam, 7 sept. 1969
Beste Jacques,
Zoal niet de deugd – wat dat ook moge zijn – dan wordt toch het geduld beloond. Trouwens, wie de jaren 1940-45 beleefd heeft, zal wel afgeleerd hebben, ongeduldig te zijn. En wat is een kwartaal sub specie aeternitatis?
De spelregels aanvaard ik graag! Overigens: ik noem mij graag – in gepaste onbescheidenheid – Mozartoloog, wat mij niet verhindert tevens Mozartomaan te zijn. Dat ik dat werd, uiteraard vóórdat ik Mozartoloog werd, heb ik mede aan jou te danken. Jij was, ruim veertig jaar geleden, een der weinige leraren die nog wel eens over iets anders spraken dan wat in het leerplan of in de exameneisen stond. Een van die dingen was de cultuur van de achttiende eeuw, en vooral de muziek van de achttiende eeuw, en vooral de muziek van Mozart, en vooral….
Een tijdje geleden spraken wij eens over de brief als persoonlijk document. We kwamen toen tot de conclusie dat de brief in de moderne zin waarschijnlijk dateert uit de tijd van de Renaissance, de tijd dus van de bewustwording van het eigen ik (mijn excuses voor deze simplificatie). Van wanneer dateert nu het briefgeheim? We behoeven ons, geloof ik, niet onbescheiden te voelen als we Mozarts brieven lezen – ze zijn dan wel niet voor het nageslacht geschreven, m.a.w.: ze zijn geen literatuur, maar ze zijn wel zo boeiend geschreven, dat we ze ook nu nog met de grootste
aandacht lezen; bovendien zijn alle erin genoemde personen dood, zodat we ook op dat punt geen scrupules behoeven te hebben.
Maar wat deed Mozart zelf? Op 26 mei 1784 schrijft hij aan zijn vader over zijn, blijkbaar uit Salzburg afkomstige, dienstmeisje Liserl Schwemmer. Dit meisje had een brief aan haar moeder geschreven, waarvan het adres niet al te duidelijk was en Mozart bood haar aan een beter adres te schrijven. Dan gaat hij verder: ‘aus Vorwitz und mehr um das schöne Concept weiters zu lesen, als um aufheimlichkeiten zu kommen, erbrach ich den brief.’ Het blijkt dan dat het meisje zich in die brief beklaagt over de behandeling die ze bij het echtpaar Mozart geniet; o.a. vindt ze dat ze te weinig nachtrust krijgt. Mozart vindt 7 uur genoeg, hij en zijn vrouw slapen maar 5 of 5½ uur. Om de inhoud van die brief gaat het me echter nu niet, maar meer om het feit dat Mozart hem geopend en gelezen heeft. Was dat nu in die tijd iets normaals, of moeten we dit zien als een minder fraaie handeling, waaraan tenslotte ook een genie zich wel eens schuldig kan maken, ongeveer zoals de gedragingen van Rembrandt tegenover Geertje Dirksz.?
Ik wens je maar vast een prettige vacantie, dan Weet je dat ik je ruim de tijd laat om mij op deze vraag te antwoorden. Hartelijke groeten van huis tot huis,
je Flot
p.s. 1. Dat we voorlopig niet aan publicatie denken, lijkt mij juist, maar het doet me toch even denken aan het verhaal van de man die aan een vriend vertelt, dat er in de Amstel een ‘schat’ ligt die er eigenlijk heel gemakkelijk uit te halen is. De vriend vraagt dan aan welke voorwaarden daartoe voldaan moet worden. ‘Men moet op de eerste maart, bij volle maan, om 12 uur ‘s nachts, bij de Magere Brug, aan de even kant van de Amstel in het water duiken, zonder aan een sinaasappel te denken….’
p.s. 2. Je definitie van een Joodse mop is vermoedelijk correct, niettemin zijn er uitzonderingen. Verleden jaar vertelde ik er een aan een Joodse man – ik geef toe dat dit niet bewijst, dat ik hem ook begreep, maar dat neem ik toch maar aan. De man kende hem niet – het was Isaac Stem, of all people.
Bergen, 10/10 ’69.
Beste Flot,
Een lange pauze. Nu ja, je hebt gelijk: wat is een kwartaal sub specie aeternitatis? Al zal een ‘Quartalsäufer’ het toch nog wel erg lang vinden.
Bep en ik hebben onze vakantiereis achter de rug. Helemaal heb ik onderweg Mozart niet hoeven te missen; bij vrienden in St.-Cloud op de tv het ‘Singspiel’ Bastien und Bastienne, van Salzburg uit, ietwat rococococo-achtig opgediend, op een draaitoneeltje, eenmaal bewegend in zulk een vaart dat ik, Droogstoppel blijkbaar in deze dingen, mijn hart vasthield, omdat die twee herdertjes, aan de rand opgesteld, er dreigden af te flikkeren. Deze k.v. 50 was een schrale vergoeding, op 29/9, voor de gemiste Mozartdag. Ik had, waarlijk en waarachtig, jou dolgraag gehoord met die k.v. 580a. Getallenfetisjist als ik vanouds ben, had ik al meteen bij dat nummer gedacht aan 581 en me, gezien het adagio-karakter, afgevraagd, of het in sfeer erg zou lijken op het larghetto daaruit (een stuk, waarover ik een enorme tijd bij je zou kunnen aanmeieren). Ik sloeg mijn kleine Köchel op en daar stond n.b. als toonsoort c-dur. Ik heb dan ook maar tot gisteravond gewacht, op de radio-herhaling dus.
Op twee vragen heb ik daarmee antwoord gekregen: dit is inderdaad F-dur, niet C; met dat beetje absolute gehoor van mij geen probleem. Wèl echter vertelde de omroeper het anders dan het op het program stond: jij zou het dan niet voltooid hebben, maar een ander; jij zou het bewerkt hebben en er die klarinet in hebben gebracht. Daarmee krijg ik het ten aanzien van die andere vraag even moeilijker. Ik ken van Mozart slechts een paar dingen voor de klarinet, 498, 581, 622; van alle drie zou ik slechts willen zeggen, dat ik ze verrukkelijk vind, in 581 en 622 vooral de langzame delen: muziek ‘aus den Gefilden der Seligen’. Ik heb wel eens gedacht: dat elysische komt uit de manier, waarop Mozart die klarinet gebruikt (Lach me gerust uit, als je dit nonsens of gezwijmel vindt). Wel, nu die klarinet in 580a is aangebracht, is het stuk voor mij helemaal dicht bij 581 gekomen, dichter misschien dan in de oorspronkelijke zetting het geval ware geweest. Zeg je er iets van? Ja, en nu een paar vluchtige notities over
je vraag. Een paar jaar geleden heb ik mijn candidaten eens een college voorgeschoteld over de brief als historisch document. Bij de voorbereiding had ik al spoedig gemerkt dat er hele congressen zijn gehouden en planken volgedrukt over allerlei perifere problemen (Uit vele tientallen: mag een man de tot zijn vrouw gerichte vertrouwelijke brieven lezen? Eertijds in het Duitse recht: Ja, ‘weil dem Mann in der Ehe eine Art Hauspolizei auch der Frau gegenüber zukommt’). Wel: ik ken helemaal niet de geschreven of ongeschreven wetten, in Wenen of Salzburg van kracht voor het briefgeheim. Kleine dingen kunnen hier méé bepalend zijn: bv. hoe was zo’n brief gesloten? Het couvert, die buitengrens van beslotenheid om zoveel intimiteiten, is pas van de 19de eeuw. Hebben we hier dus te maken met ‘der polizeiwidrige Mozart’? (Er bestaat een boekje over een zodanige Goethe). Het trof me dat dat meisje kon schrijven, maar geen uitweiding hierover. In vele landen bestond al vóór de Franse Revolutie een strenge wetgeving op het terrein van het briefgeheim, ook in Duitse: hier en daar zelfs gestraft met verbanning, in Frankrijk met de dood! Daar mocht de rechter geen gebruik maken van ten onrechte geopende brieven – en dat in een land, waar men de pijnbank toepaste! Toevallig heb ik deze brief in een bloemlezing en ik zou uit de tekst willen opmaken, dat onze Wolfgang de zaak zelf niet helemaal kosjer vond. Ik had bepaald niet de gedachte aan ‘de gedragingen van Rembrandt tegenover Geertje Dirksd’; toen zij ‘das letztemal ihr Bett ganz anspie’, zal haar meester bij al zijn menselijke voorkeur voor ‘Stubenmädelei’ er wel niet in gelegen hebben. Je brengt me echter op de gedachte, dat over dit chapiter wel wat haalbaar zal blijken, niet alleen op het terrein van de petite histoire (is ze zo petite?), maar ook in ruimer verband. Zou er iets in zitten, het probleempje te stellen van wat ik maar noem: Wolfgang Amadeus Almaviva? Bedenk dit even: in Oost-Europa ga je de partij uit, als je niet gelooft, dat de zoon, bij Lenchen, de trouwe dienstbode van het gezin-Marx, door de stoute Friedrich Engels is verwekt – en het was toch heus onze Karl, die nu eenmaal voor onze kameraden de grote puritein moet blijven. Enfin, ik zou hiervoor heel wat meer moeten weten van de meisjes in Mozart’s opera’s en in zijn brieven. Met hartelijke groet van huis tot huis,
je Jacques
Amsterdam, 25 oktober 1969
Beste Jacques,
De pauzes worden al korter, zoals je ziet, zij het toch nog vrij lang als het een ‘gewone’ correspondentie betrof. Maar de onze is meer een soort vrije-tijds-besteding en vrije tijd is nu eenmaal een schaars artikel.
Ik zou stellig óók mijn hart vastgehouden hebben bij dat te snel bewegende draaitoneel en niet alleen uit angst voor die herders, maar ook omdat ik eigenlijk vind dat dit soort moderne theatertrucs helemaal niet past bij een achttiende-eeuws stuk – het wordt gewoon te gemakkelijk.
Het verhaal dat je door de omroeper hebt horen vertellen, is een halve waarheid, het verhaal van iemand die òf niet goed geluisterd af mijn verhaal niet goed begrepen heeft. Het Adagio in kwestie is door anderen vóór mij – o.a. Paumgartner – ook al voltooid, ik ben echter bij mijn voltooiing mijn eigen weg gegaan (op twee maten na, die ik aan Paumgartner ontleend heb). Ik heb het stuk in verband gebracht met een aantal, merendeels onvoltooide, stukken voor een ensemble van klarinet(ten) en bassethoorns. Het moet ook, volgens mij, vroeger gedateerd worden dan 1789; ik geloof dat het meer in de sfeer van de vrijmetselaarsmuziek thuis hoort. Dat je de manier waarop Mozart in sommige werken voor de klarinet schrijft, in verband brengt met de ‘Gefilden der Seligen’, lijkt mij geen gezwijmel; alleen: de klarinet is vaak ook de drager van geenszins elysische, maar zeer sensuele gevoelens – dit ad absurdum voerend heb ik Così fan tutte wel eens een groot klarinetconcert met theaterbegeleiding genoemd.
Nu terug naar die brief. Inderdaad schijnt in het algemeen in de 18de eeuw de brief zijn eigen omslag geweest te zijn, zoiets als onze luchtbrieven; men vouwde hem toe en sloot hem met een zegel. Toch schijnen er ook in die tijd al couverts bestaan te hebben. In de uitgave van Deutsch en Bauer staat nu en dan de aantekening dat een deel van de inhoud (postscriptum b.v.) ‘auf der Innenseite des Umschlags’ staat. Bovendien zijn sommige van Mozarts brieven zo lang, dat ik me niet kan voorstellen dat de hele tekst op één eenzijdig beschreven vel kan hebben gestaan. Dit is
overigens niet belangrijk. Mijn vergelijking met de gedragingen van Rembrandt tegenover Geertje Dirksd. (ja, die z was waarschijnlijk een zetfout…) had uiteraard alleen betrekking op de menselijke tekortkomingen die ook de grootste creatieve mensen kunnen aankleven, niet op een eventuele relatie tussen hem (Mozart) en dat dienstmeisje. Trouwens, Mozart zegt zelf in zijn brief dat ze, toen ze haar bed onderkotste, haar vriendje op bezoek had en dat hij en Konstanze uit waren. Hoe dan ook, jij leest blijkbaar ook uit Mozarts brief dat hij toch enigszins gegeneerd was toen hij die brief opende.
De ‘Stubenmädeleien’ kennen we eigenlijk alleen maar in de wat vage algemeenheden die daarover via Konstanze tot ons gekomen zijn en ze lijken me heel wat minder belangrijk dan het door jou aangeroerde hoofdstuk Wolfgang Amadeus Almaviva, dat zeker méér is dan een petite histoire. Het kortste en welsprekendste antwoord op je vraag gaf Mozart zelf in een brief van 15 december 1781 aan zijn vader: ‘die Natur spricht in mir so laut, wie in Jedem andern, und vieleicht läuter als in Manchem grossen, starken limmel.’ Een niet onbelangrijke uitlating, lijkt me, van de man die dat verbijsterend hete (ik weet geen beter woord) duet aan het begin van de derde acte van Figaro schreef, die Don Giovanni zo uiterst deskundig Zerlina laat verleiden en die die louche voyeur van een Monostatos in volle geilheid voor ons neerzet, als hij de slapende Pamina bespiedt. In dezelfde brief vertelt hij ook, dat hij nog nimmer naar de hoeren is gelopen; en vijf maanden tevoren (25 juli 1781, om precies te zijn) bericht hij dat hij, als hij alle meisjes had moeten trouwen met wie hij wel eens geflirt had, een 200-voudige echtgenoot zou zijn geweest.
Einstein wijdt in zijn boek ‘Mozart, his character, his work’ een hoofdstuk aan ‘Mozart and the eternal Feminine’, waarin hij tot mijn verbazing bovengenoemde brief over de ‘starken limmel’ niet citeert. Wel construeert hij een erotische relatie tot de eerste vertolkster van Susanna, Anna Selina (Nancy) Storace. Construeert: want wat hij hier aan historische documentatie aanvoert, is voor een musicoloog van zijn klasse wel bijzonder ‘dürftig’. De brieven verschaffen materiaal over andere vrouwen en meisjes, dat dergelijke constructies overbodig maakt, een duidelijk licht werpt op meergemelde boerenkinkel en bovendien – voorzover nodig –
ons inzicht in de wijze waarop Mozart vrouwenfiguren in zijn opera’s muzikaal gestalte gaf, verheldert. Afgezien van Konstanze (over wie ik niet te veel wil zeggen; de parallel met de Konstanze in de Entführung is tè ‘obvious’ dan dat men daarbij nog lang kan stilstaan) zijn er drie voor ons van belang. De eerste is de ‘gros-augete Mundbecken dochter’, waarover Leopold Mozart in zijn brief van 23 oktober 1777 schrijft; vervolgens het Augsburgse nichtje Maria Anna Thekla Mozart, oftewel ‘das Bäsle’; tenslotte Aloysia Weber, die later zijn schoonzuster werd. Het waren allemaal meisjes uit eenvoudige kringen: die met de grote ogen was een bakkersdochter, Bäsle’s vader was boekbinder en Fridolin Weber souffleur en copiïst – met vier opgroeiende dochters zal het daar zeker geen vetpot geweest zijn. De geschienis met die ‘Mundbecken dochter’ is overigens heel mooi: ze was blijkbaar een van die 200 met wie Mozart nogal wat afgeflirt had; toen ze hem niet krijgen kon, ging ze in een klooster, dat ze weer verliet toen ze hoorde dat Mozart Salzburg verlaten wou – blijkbaar hoopte ze hem alsnog vast te houden. Haar vader vond toen wel dat hij (Wolfgang) de kosten van haar inwijding in het klooster moest vergoeden. Het antwoord van Mozart aan zijn vader die hem dit meedeelt, is zo, dat je merkt dat hij er mee ‘in’ zit: hij heeft het wel zien aankomen en vraagt zijn vader te zorgen dat er niet te veel over gekletst wordt; kennelijk had hij haar wel een soort belofte gedaan. Over het Basic behoef ik jou natuurlijk niets te vertellen, maar ik kan mij niet weerhouden één zinnetje te citeren: ‘je vous baise vos mains, votre visage, vos genoux et votre – afin, tout ce que vous me permettés de baiser’ (13 nov. 1777). Ik heb niet de indruk dat Konstanze hem op dit gebied nog wat te leren had. Overigens was de ‘ruwe taal’ in de brieven van Mozart aan haar toch niet zó exceptioneel; de gedichten die Rosalie Joly (‘Sallerl’, een al wat oudere, ongetrouwde dame, op wie Mozart blijkbaar erg gesteld was) met nieuwjaar of op zijn naamdag aan Mozart zond, logen er ook niet om. Aloysia is volgens mij ook na zijn huwelijk met Konstanze Mozarts werkelijke geliefde gebleven. Ik geef toe dat dit een boude bewering is, maar ik maak het op uit de uiteenlopende, schijnbaar tegenstrijdige opmerkingen over haar in zijn brieven. Op 15 december 1781, als hij zijn vader ervan moet overtuigen dat Konstanze de enige deugdzame ‘We-
berische’ is, noemt hij haar een ‘falsche, schlechtdenkende’ persoon; maar op 16 mei van hetzelfde jaar schrijft hij: ‘bey der Langin war ich ein Narr, das ist wahr, aber was ist man nicht wenn man verliebt ist! – Ich liebte sie aber in der that, und fühle dass sie mir noch nicht gleichgültig ist’. Hoe zou ze ook: een zangeres, die als 16-, 17-jarig meisje in staat was in twee dagen een hels moeilijke aria met alle nodige versieringen te leren en daarbij zichzelf op het klavier te begeleiden! Mozart schreef in de loop der jaren 5 concert-aria’s voor haar, twee ‘Einlage’-aria’s en een van de twee sopraanpartijen in Der Schauspieldirektor. Dat is nogal wat!
Genoeg over ‘the eternal Feminine’ – wat Mozart hiervan in zijn korte leven heeft ondervonden is zeker meer dan ‘petite histoire’ en heeft er stellig toe bijgedragen, dat hij juist van die vrouwenfiguren, die in zijn opera’s dramatisch of sociaal op het tweede plan stonden, zulke waarachtige muzikale gestalten heeft gemaakt: Blonde, Zerlina, Despina, en vooral natuurlijk Susanna (Le nozze di Figaro zou eigenlijk beter Le nozze di Susanna kunnen heten). Tussen twee haakjes: zou Da Ponte Grieks gekend hebben? Dan heeft hij zich in Così fan tutte een mooi grapje veroorloofd: déspina is namelijk in modern Grieks ‘meesteres’ (despoina)….
Wat een megillah deze keer! Dit jiddisje (of hebreeuwse?) woord herinnert mij eraan dat wij het ook nog eens over de Joden in de tijd van Mozart moeten hebben, want die worden nu en dan in zijn brieven genoemd. Maar dat kan wel even wachten.
Hartelijke groeten van ons beiden aan jullie beiden,
je Flot
p.s. Tijdens het schrijven aan deze brief zag ik dat in de correspondentie van de Mozarts een paar maal expliciet van een ‘Couvert’ sprake is; dat bestond dus wel.
Om nog even op Geertje Dirksd. terug te komen: is het wel helemaal redelijk om alle ‘schuld’ op Rembrandt te gooien? We weten tenslotte weinig van dat meisje af – wie weet, hoe ze hem ‘secchiert’ heeft, om met Mozart te spreken.
Bergen, 30/10 ’69
Beste Flot,
Je zoekt zelf wel uit, waarmee je geluk gewenst wilt zijn: met het be- of met het overleven van je verjaardag. Er staat een heleboel in je brief van 25/10. Laat ons dat probleempje van het couvert inderdaad maar afboeken; jij of ik zou zo’n ‘Umschlag’ doodgewoon eens moeten zien. Een paar van de door jou aangehaalde brieven heb ik in mijn M.-bloemlezing staan; die van 13 nov. 1777 natuurlijk niet. Nee: ik heb waarlijk geen ‘petite histoire’ verondersteld in het thema ‘Mozart and the Eternal Feminine’ en ik heb me mèt jou – en dankzij jou – verwonderd over de ontoereikende wijze, waarop Einstein het heeft behandeld, met leemten en fouten: zo komt die aanhaling van ‘leicht 200 Frauen’ niet nauwkeurig over. Dat ik voor W.A. Almaviva nog even wegloop, vloeit voort uit mijn besef ener onkunde, welke me eigenlijk ertoe verplicht, de hele briefwisseling te gaan lezen, want zò lever ik geen weerwerk nu. Wat raadje me aan? Kan ik het spul op een eenvoudige en voor een buitenman niet te tijdrovende wijze uit een bibliotheek lenen? Ik zout dit kernthema zolang op, al blijf ik mijn ‘huiswerk’ maken, waarlijk niet tot mijn verdriet. Zo heb ik de kennismaking hernieuwd met onze Despina (pleizierig vondstje van je: Despoina) door ‘Così fan tutte’ te draaien, in een m.i. heerlijke uitvoering (dgg); hierna komen de anderen aan de beurt: Susanna, Blonde, Zerlina). Typische vrijetijdsbesteding voor iemand die verkeert in dat proces van degeneratieve herstructurering, dat wij oude dag plegen te noemen: dat gescharrel met de dienstmeiden uit Mozart’s opera’s… Tussen twee haakjes: kun je me een mooie uitvoering-op-deplaat van de ‘Entführung’ noemen, een die nog te verkrijgen is?
Despina-Despoina: ik ben – na vele jaren – Lorenzo da Ponte gaan herlezen in de Engelse vertaling van L.A. Sheppard (1929, 388 blz.), waarin overigens de Italiaanse uitgave van Fausto Nicolini van 1918, waar ik me niet aan gewaagd heb, goed is gebruikt. Een onverdeeld genoegen was het ook nu niet: je kunt je alleen maar ergeren bij de gedachte, wat deze breedsprakige grijsaard ons allemaal had kùnnen vertellen over
Mozart. April Fitzlyon, (schrijfster van ‘The Libertine Librettist, a Biography of Lorenzo da Ponte’, 1957, 292 blz.; ik ken het alleen uit een enkel knipsel) wil per se dat D.P. ‘sowed the seeds in America from which, eventually, the poetry of Ezra Pound ans T.S. Eliot was to grow’, dat dunkt me rijkelijk overgewicht. Onze ex-Emanuele vertelt in zijn eerste hoofdstuk dat hij Grieks is gaan, of zou gaan studeren; de tekst is hier erg vaag. Dat hij het echter kende, d.w.z. zo goed kende dat hij een woord als ‘despoina’ paraat had, daartegen pleit m.i. een argumentum e silentio: daar zou de vent veel meer mee te koop hebben gelopen: hij komt er nooit meer op terug. Eigenlijk legde ik het boek weer weg met een licht gevoel van spijt, dat men hem toch maar niet in Venetië of Philadelphia heeft opgeknoopt: je herinnert je, dat Moos, terdood veroordeeld, zich absoluut wou laten dopen: dan werd in elk geval een goj en geen jood opgehangen.
Het is de weinig elegante overgang tot jouw voorstel: ‘dat wij het ook nog eens over de Joden in de tijd van Mozart moeten hebben’. Welja, je kent misschien het woord van Mozarts tijdgenoot Lichtenberg, mèt Schnitzler de fijnste aphorist van Duitsland: ‘Nebst meinen eignen bösen Begierden haben mir immer die Juden am meisten zu schaffen gemacht’. Bedoel je dit precies of: de Joden èn Mozart? Volgens de nazi’s hadden dezen hem vermoord; ik herinner me nog de schok, toen een mijner intiemste jeugdvrienden, in de jaren dertig in Duitsland wonend, mij eens vroeg of dat waar was en zo neen, of ik hem de tegen-bewijzen wilde leveren….
Eén slotvraagje: in de Los Angeles Times van 29/9 ’69 het verslag van de ontvangst op het Witte Huis van Golda Meir; hier had Nixon ook Leonard Bernstein en Isaac Stern bij gevraagd, die samen ‘a bit of Mozart’ ten beste gaven. ‘We picked (aldus L.B.) this one because one of its variations sounds very much like Hatikvah… enough like it for Mozart anyway’. Gooi er niet teveel tijd tegen aan, als je het niet meteen weet; voor mij is het de speld in de hooiberg, misschien de mineur-variatie ergens in een sonate. Ik heb helaas de vioolsonates niet meer, anders zou ik het zelf gaan zoeken.
Met hartelijke groet aan jullie beiden van ons beiden,
je Jacques
Amsterdam, 9 nov. 1969
Beste Jacques,
Hartelijk dank voor je gelukwensen, zowel met het be- als met het overleven van mijn 55ste verjaardag. ‘Beleven’ deden we niet op de dag zelf maar de zondag erna, wat heel gezellig was, afgezien van het feit dat ik ‘s morgens in de letterlijke zin op mijn achterhoofd ben gevallen, wat een aantal interne bloedinkjes opleverde die enige dagen helse pijn veroorzaakten. Maar dat is nu voorbij, gelukkig. Het ‘overleven’ heeft in ieder geval het voordeel dat wij onze correspondentie kunnen voortzetten.
Ja, over die brieven en couverts moeten we de discussie nu maar sluiten, al wilde ik toch nog wel aan één ding herinneren: namelijk dat Leopold en Wolfgang zich in hun correspondentie nu en dan van een (overigens uiterst primitief) geheimschrift bedienden; hetgeen er m.i. op wijst dat ze rekening hielden met de mogelijkheid dat hun brieven ook door anderen gelezen zouden worden. De beste uitgave van de brieven is stellig ‘Briefe und Aufzeichnungen, Gesamtausgabe, herausgegeben von der Internationalen Stiftung Mozarteum, Salzburg, als onderdeel van de nieuwe uitgave van Mozarts werken. Vier delen onder redactie van Wilhelm A. Bauer en Otto Erich Deutsch. Het uitermate noodzakelijke deel ‘Kommentar’ is nog niet verschenen en Deutsch is inmiddels gestorven, dus Joost mag weten hoe lang dat nog op zich zal laten wachten. Ik vrees overigens dat dit een van die uitgaven is die de bibliotheken niet uitlenen, maar alleen ter inzage hebben.
Welke uitvoering van Così heb je? Die onder Jochum? Daar ben ik niet onverdeeld enthousiast over, met name niet over de prestaties van Seefried; toevallig weet ik iets van de totstandkoming van deze opname, waardoor de tekortkomingen wel enigszins verklaard worden. Van de Entführung vond ik in een catalogus uit 1966 drie complete opnamen, maar ik weet niet welke nu nog verkrijgbaar is (zijn) en ook niet welke goed is (zijn) – ik zal hierover informaties inwinnen en je het resultaat dan even afzonderlijk berichten.
Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik er nog nooit toe gekomen
ben de memoires van Da Ponte te lezen, ik ken alleen de overal in de Mozartliteratuur opgenomen citaten. Overigens: het woord despoot (verlicht of niet) was Da Ponte natuurlijk bekend en zo lijkt het me toch niet onwaarschijnlijk dat hij ook het woord despoina gekend heeft. April Fitzlyon heeft de betekenis van D.P. stellig overschat; was dat eigenlijk een bewust grapje van je: ‘Pound’ tegenover ‘overgewicht’? Ook als het niet bewust was, erg leuk. Het verhaal van de Jood, die zich op zijn sterfbed liet dopen om de door jou genoemde reden kende ik inderdaad; ik heb me wel eens afgevraagd, of niet eens onderzocht zou moeten worden, waarom het voor de hand liggende ‘spiegelverhaal’ – nl. van de goj die op zijn sterfbed tot het Joodse geloof overgaat etc. – nooit verteld wordt. Met de ‘Joden in de tijd van Mozart’ bedoelde ik inderdaad wel de ‘Joden in relatie tot Mozart’. Da Ponte was een gedoopte Jood en dat was ook baron Wetzlar, die zich opwierp als peetvader van Mozarts eerste kind. In de lijst van intekenaren op zijn concerten in Wenen komen namen voor die mij Joods lijken en de familie Pinto, die ze in Nederland leerden kennen (Leopold en zijn kinderen bedoel ik) lijkt mij van Portugees-Joodse afkomst. In Mozarts brieven wordt ergens een mej. Escules genoemd, die volgens M. niet alleen Joods maar ook een ‘Sau’ was – in zijn verhaal speelt ze een niet erg fraaie rol, maar Einstein vermeldt ergens dat hij eenvoudig afging op totaal verkeerde informaties. Het heeft mij altijd gefrappeerd dat de protestantse zonen van Bach (Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel) zoveel vrijer en opener tegenover (ook niet gedoopte) Joden stonden dan de van huis uit katholieke Mozarts. Het is ook frappant dat er in de zo bij uitstek ‘humanitaire’ Zauberflöte wel aanwijzingen zijn, dat de auteurs vooroordelen ten opzichte van huidskleur, nationaliteit en godsdienst wilden overwinnen, maar dat het Jodendom daarbij toch buiten beschouwing blijft.
De Hatikwah-sonate is gelukkig makkelijk te vinden: hij bedoelde kennelijk k.v. 379; de vierde variatie (laatste deel) vertoont inderdaad een bescheiden ‘Anklang’ (mooi, moeilijk te vertalen woord) aan het Hatikwah-lied. – Deze brief heb ik ‘even’ onderbroken voor ons zondagmiddagconcert, waarop o.m. de enorm aangrijpende Survivor from Warsaw van Schönberg werd uitgevoerd. Na thuiskomst heb ik Einsteins Mozart,
his character, his work opgeslagen; op pag. 90 e.v. vind je de affaire/Escules (Eskeles). Zo, dat was het voor vandaag. Ik hoop van harte, dat je op de een of andere manier de hand kunt leggen op de volledige uitgave van de brieven; ik ben erg benieuwd naar jouw visie op de relatie Mozart – vrouwen en vooral Mozart – Aloysia.
Heel hartelijke groeten van huis tot huis,
je Flot
Bergen, 23/11 ’69.
Beste Flot,
Een interim-brief. Door een samenloop van omstandigheden (die lopen nooit alleen) heb ik verdoemelijk weinig tijd deze weken. Ik zei onlangs tegen iemand, dat een hoogleraar nergens tijd voor heeft, een emeritus helemáál nergens. Zo iets bezorgt je de naam van cynicus. Vooruit maar; bovendien leek me dat vroeger een man die zegt wat hij denkt, tegenwoordig alleen maar een man die denkt. Emeritus: soms ontsnapt me Ameritus; nog mooier natuurlijk emmeritus; heb jij bij een bepaald soort pianisten ook niet eens de associatie ‘pedaalemmer’ gehad?
De komende week moet ik bv. minstens drie dagen naar Amsterdam. Om één ervan kun-je-lachen (om alle drie eigenlijk): onze candidaten en candidandi vervoetballen a.s. woensdag de Jacques Presser-trofee. Zo ver heeft noch Fruin, noch Huizinga, noch Romein het geschopt. Van oudsher etymoloog heb ik dat ‘trofee’ volgens de taalwet van de z.g. e-o-Wechsel (week-Woche, breken-gebroken) in verband gebracht met terépha of treife. Mozart zou op zo’n wedstrijd een mooie cantate hebben gemaakt:
Frisch auf, Männer! Wollte Gott,
Dass ihr euch tot trätet…
enz.
Zou dat niet fijn kunnen op de wijs van k.v. 441c (Ständchen)?
Maar er is erger: ik heb gespijbeld, iets, waartoe ik als het kleine stuk
schurft, dat ik vast en zeker als kind ben geweest, nimmer de moed had opgebracht. De oorzaak ligt bij de pas teruggevonden z.g. Grazer Fantasie voor piano van Franz Schubert (d deest, authentiek?), waar ik overigens hoogstens een enkele maat rust in stijl van zou kunnen voordragen; dat ding kwam hier in huis tegelijk met Mozart’s ‘Davidde Penitente’ (k.v. 469). Dat zal me er wei toe hebben gebracht, boete te doen aan de door mij toch ook wel maniakaal verafgode Franz; ik kocht op slag de volledige (?) sonatenuitgave (Friedrich Wuehrer; ken je die?) en ging volkomen kopje onder in die stroom.
Wat ik al voelde aankomen: ik heb zoveel tijd nodig, om je duidelijk te maken, waardoor ik geen tijd heb, dat mij inderdaad de tijd ontbreekt tot een behoorlijke reactie op je brief. Ik zal nu alvast wat van me laten horen echter; de rest volgt; ik doe jou een beetje na, nuje me achter je ‘officiële’ antwoord apart die lijst van Entführung-uitgaven stuurde, met de toelichting, welke me verloste uit de positie van de ezel tussen vijf hopen hooi: bedankt! Ik heb overigens t.a.v. platen het geluk – althans voor mij is het een geluk – dat ik al heel gauw geniet van op zichzelf niet zo ideale uitvoeringen, zoals die van Così; ik vond Seefried soms wat schril en Bep meende dat zij en Merriman eigenlijk van plaats hadden moeten wisselen.
Jij moogt dan op je achterhoofd zijn gevallen, ik heb me voor mijn voorhoofd geslagen. Dwaas dat ik, na onlangs La serva padrona van Pergolesi te hebben gehoord, zelf niet via jouw Despina-Despoina hypothese op die padrona Serpina ben gekomen! Die twee krengen zijn inderdaad cousines germaines. Als een prof een stommiteit toegeeft, is hij zeker aan het eind van zijn Latijn. Tot de volgende brief, met groeten aan jullie beiden van ons beiden,
je Jacques
Bergen, 28/11 ’69
Beste Flot,
Het is vrijdagmiddag en ik kan je vóór nacht een vervolg van mijn brief van 5 dagen geleden aanbieden. Blijkens de u.b.-catalogus bevindt zich jouw brieven-uitgave in ons universitaire Instituut voor Muziekwetenschap. Zou Noske bereid zijn, mij toch hiervan uit te lenen, op korte termijn bv.? Ik lees dan wel niet zonder bril, maar niettemin heel snel.
Die variatie in k.v. 379: dus die sonate met zo’n bijna pathetische inleiding, waarvan me vooral het eerste snelle deel is bijgebleven, in stemming niet onverwant met de g-moll symphonie (k.v. 550) dunkt me. Ik weet nu, waar ik kan vinden.
Twee kleinigheden: in een catalogus zag ik de zesde druk van het k.v. aangeboden: 984 blz., geb. f. 57.20. Dat is van dit jaar. Heb jij dat al gezien? En: er is een goedkoop Nederlands Mozart-platenboek op de markt verschenen, dat ik even heb doorgebladerd; de Zauberflöte-librettist heet er nu eens Emanuel en dan weer Michael Schikaneder. Zo iets verruimt de gezichtskring. Voorin mijn Einstein had ik al eerder een notitie gemaakt over dat Eskeles-incidentje, hoewel deze ‘Sau’ niet en Wetzlar wèl in de index staat. Ik was destijds al niet erg gelukkig met Einstein’s tekst: ‘…Mozart himself was anything but an enemy of the Jews, nor had he any reason to be one’ en ‘It is not known whether the Viennese usurers into whose hands he fell during the last years of his life were Jewish or not’. Dus: Mozart zou redenen gehad kùnnen hebben, de Joden te haten en: waarom moet dat zo hoog nodig erin van die woekeraars? Het is alsof Einstein zijn lezers waarschuwt: vergeet niet, dat er Joodse woekeraars kùnnen zijn geweest in Wenen anno 1790. Jij hebt duidelijk blijkens formuleringen enz. in je brieven meer gelezen dan er bij Einstein staat. En dat Mozarteum-geval: is dat (was dat?) een jaarboek? Is het hier ergens in te zien? Einstein noemt het op blz. 91. Wie weet, wat er al allemaal in staat over problemen, waar wij ons de sappel over maken!
De familie Pinto is makkelijk te achterhalen, als het de man is, die een plaats inneemt in de Voltairologie. Met hartelijke groet over en weer,
je Jacques
[7 dec. ’69.]
Beste Jacques,
Je hebt je ‘interim-brief’ doorgenummerd en ik beschouw hem dan ook maar als bestanddeel van onze schriftelijke dialoog. De volgende brief arriveerde hier op 1 december, dat moest blijkbaar zo zijn.
De vorm emmeritus vind ik wel een mooie variant, al zou ik hem nooit met jouw persoon associëren; bovendien levert hij accent-problemen op (emméritus of emmerítus?). Over het onoordeelkundig pedaalgebruik van pianisten heeft Willem Pijper een klassiek geworden opmerking gemaakt, die in ons vak de qualificatie ‘pedaalemmer’ uitsluit; hij zei namelijk kortweg: ‘voet-op-de-stoof’.
Een geluk maar weer dat je niet zelf hebt behoeven te voetballen; onze orkestleden doen dat nu en dan wel, met alle vervelende gevolgen van dien. Dat versje vind ik wel mooi, maar toch wat te bitter voor Mozart; trouwens, het ‘Ständchen’ behoort tot de twijfelachtige werken. Dat je Mozart tijdelijk verwaarloost ten gunste van Schubert, siertje natuurlijk. De Grazer Fantasie vond ik nu ook in de Acta Musicologica aangekondigd, ik moet het stuk zo gauw mogelijk zien te krijgen. Schubert had zeer belangrijke relaties met Graz (Hüttenbrenner, Pachler), die ook in zijn werk hun sporen hebben achtergelaten. De uitgave van Wuehrer ken ik niet, ik heb zelf die van Max Pauer (Breitkopf). Mijn zin voor historische juistheid gebiedt mij je te zeggen, dat Wuehrer tot die Duitse musici behoorde die nogal aardig met de nazi’s hebben geheuld (dit werd mij door Jochum bevestigd); dat behoeft natuurlijk aan de bruikbaarheid van zijn uitgave van de sonates van Schubert niets te veranderen.
Ik geloof niet dat in Così Seefried en Merriman verwisseld hadden kunnen worden; Seefried zou zeker geen ideale Dorabella geweest zijn. Jochum heeft me verteld dat twee van de solisten vlak voor de opname ziek werden en dat een daarvan (ik meen dat het Seefried was) haar partij achteraf heeft opgenomen; die is toen dus gecombineerd met de bandopnamen van de andere zangers. Mijn bezwaar tegen haar is vooral dat ze vaak zo slordig is (finale van de eerste acte b.v.); ze zingt vaak niet eens de noten die ze behoort te zingen.
Inderdaad, La serva padrona ondersteunt heel aardig die Despina-hypothese! Ik was daar zelf ook nog niet opgekomen. Ligt er overigens niet nog een addertje onder het gras: serva – serpente – Serpina?
Een k.v. voor f 57.20 is bepaald goedkoop, maar 984 blz. klopt niet met mijn exemplaar dat 1024 pag. beslaat. Schikaneder heette echt wel Emanuel. Het is merkwaardig, hoe slordig men vaak is met eigennamen, vooral buiten het gebied waarop men specialist is of meent te zijn. Ik kreeg op 5 dec. Smedts’ Italië cadeau; ergens noemt hij vier Italiaanse componisten, van wie er prompt twee verkeerd gespeld zijn.
Einstein, zelf Jood zijnde, is blijkbaar doodsbenauwd geweest te veel goeds over de Joden te zeggen; het is nog net geen ‘Jüdischer Selbsthass’, maar het ligt er wel dichtbij. In ieder geval zijn zijn beschouwingen op dit gebied te oppervlakkig; ze zouden eens herzien moeten worden door iemand die op de hoogte is met de positie van de Joden in Oostenrijk in het algemeen in die tijd. De Mozarteums-Mitteilungen zijn kleine brochures (los van de Mozart-Jahrbücher); ik heb er maar enkele van, maar ik geloof dat het Gemeente-Museum in Den Haag ze compleet heeft. – In de Reisenotizen noemt Leopold Mozart: ‘Isac Pinto et André Pinto et Sa famille’. Om nog even op de woekeraars etc. terug te komen: bijgaand knipsel uit de Volkskrant van 2 dec. kan misschien nog tot lering, zo al niet tot vermaak strekken. Je ziet hoe hardnekkig dit soort opvattingen is; de door Van Dale genoemde uitdrukkingen bestáán tenslotte, of hebben bestaan. Van de zomer las ik (eindelijk) Madame Bovary; daarin komt ergens voor – ik heb het helaas nog niet terug kunnen vinden – ‘Nous ne sommes pas des juifs!’, kennelijk met de bedoeling de aangesprokene duidelijk te maken dat de spreker de hem toegedichte kwalijke eigenschappen niet heeft.
Ik heb deze keer meer op jouw gereageerd dan dat ik zelf wat tot onze discussie heb aangedragen. De oorzaak ligt – behalve in de afleiding waarvoor mijn dierbare collega’s zorgen – in het feit dat ik de laatste tijd nogal wat gelezen heb, wat niet of niet direct met Mozart te maken had, o.a. het boek van Simone Dubois over Belle van Zuylen. Wat een ongelooflijk interessante figuur! Ik houd nu eenmaal erg van mensen die twijfelen kunnen. En met dat ene zinnetje: ‘ik zou willen zijn van het land van
iedereen’ heeft ze mijn hart gestolen; dat Erasmus soortgelijke gedachten heeft gehad, zal ze wel niet geweten hebben en Schiller was pas negen toen ze dit schreef. Overigens heb ik het aan Belle van Zuylen te danken dat ik eindelijk Zadig van Voltaire heb gelezen; dat boekje stond sedert ruim 38 jaar in mijn kast maar ik had het nog steeds niet gelezen. Het bevat een opdracht die gesigneerd is door J.C. Bruyn, J. van Schaik en J. Presser – bien étonnés, kunnen we nu wel zeggen.
Volledigheidshalve voeg ik hier nog een aankondiging van een lezing bij, maar uiteraard niet met de bedoeling dat je daarvoor in dit barre jaargetijde uit Bergen overkomt!
Ons beider hartelijke groeten aan jullie beiden,
je Flot
Bergen NH, 6/1 ’70
Beste Flot,
Een bekende zegswijze wil dat het boetekleed de man niet ontsiert. Maar ik voel me bepaald niet gesierd (wàt siert boven een bepaalde leeftijd?), wanneer ik het aantrek. Er is ongeveer een maand verstreken na jouw laatste (ongedateerde!) brief. Een lawine van verjaardagen en andere vieringen; de verplichting op een kleine zestig Nieuwjaarswensen te reageren (beste reactie nog steeds: ik wens U, wat U mij wenst – en verder geen leed); een korte reis naar Parijs, met inbegrepen een heerlijk bezoek aan een sublieme Chagall-tentoonstelling aldaar!; allerlei werk, besognes, beslommeringen – en tenslotte het knagend besef, dat ik toch eigenlijk eens naar die Jacob van Campenstraat diende te gaan. Enfin, een troost, zij het ook een schrale: jijzelf houdt ook wel niet veel tijd over in dit bestaan van onrust en verwarring.
Een enkele kanttekening: Jood als scheldwoord. Och ja, van jongsaf mee vertrouwd. Later relativeert men gemakkelijker: soms is het niet anders dan ‘boer’ in sommige samenstellingen bv. Dan: Belle van Zuylen.
Ik ben haar meer dan eens tegengekomen, maar dan altoos op weg naar een mij méér boeiende figuur: Boswell of Constant. Toch loop ik al jaren rond met de gedachte, dat zeker in de 18/19de eeuw de Nederlandse vrouw niet aan haar trekken is gekomen in ons geschiedbeeld; veelal boekt men haar af onder een soort curiosa (Etta Palm bv. enz.) En Zadig? Op de ohs ‘ontdekt’: mijn eerste kennismaking met wat in Mozart zo vaak als ‘oosters’ voorkomt – in de letterkunde. Ik geloof dat ik het als jongen erg aardig heb gevonden, met hier en daar een detective-achtig stukje scherpzinnigheid, maar ben het helaas vrijwel vergeten. Onder Voltaire’s romans staat bij mij ‘Candide’ verreweg het hoogst. Had onze Wolfgang Amadeus dáár eens een opera over geschreven. Maar je weet, hoe hij over Voltaire dacht.
Dus toch naar Mozart. Ik zal me vandaag maar beperken tot de nogal doorzichtige poging, onze briefwisseling gaande te houden met het opdienen van een klein feitengehakt, tendele dingen, onderweg eens genoteerd of zo.
Om te beginnen een boek dat ik maar niet uitkrijg. In 1968 publiceerde ene David Weiss (weiss-ich-viel): Sacred and Profane. A novel of the life and times of Mozart, Londen, 638 blz. Er is een stevige boekenlijst, maar niet zonder fouten en leemten (louter Engels-talig trouwens, zelfs Köchel). Na een maand of tien heb ik pas 100 van die grote bladzijden achter de rug: het verveelt me simpelweg als een handig in elkaar gedraaide compilatie, hier en daar ‘verlevendigd’ met gepraat tussen de dramatis personae. Als ik in dit tempo doorlees, kost het me vijf jaar.
Ken je de nieuwe Philips-uitgave van Idomeneo? Aanschaffing of cadeau-krijging aan te raden?
In een laatst gelezen nazi-cultuurbeschouwing vereerde de geleerde schrijver ‘den Kanonendonner von Sedan und die Kleine Nachtmusik von Mozart’ als ‘Ausdruck des gleichen künstlerischen Vermögens der Deutschen’. Maar een weet… Uit een Engels boekje: ‘If you find Mozart’s music boring, you had better keep this horrible fact to yourself. You might as well go around proclaiming that you are a communist or a homosexual’.
En tenslotte, uit een boek over de New York Times,: ‘The Times’
radiostation, wqxr, not playing Mozart too often, because Arthur Hays Sulzberger (de eigenaar J.P.) did not like him’.
Met ons beider hartelijke groet aan jullie beiden en de beste wensen voor dit nieuwe jaar,
je Jacques
Amsterdam, 11 januari 1970
Beste Jacques,
Het niet dateren van een brief is iets wat me bij anderen altijd in hoge mate irriteert; laat ìk dus maar dat boetekleed aantrekken – of het me nu siert of niet. De door jou gesignaleerde ‘onrust en verwarring’ zijn er ongetwijfeld debet aan; na de 17de november is heel wat tijd en aandacht opgeeist die ik liever voor andere dingen had gebruikt dan waarvoor ik ze toen moest gebruiken. Overigens: de brief werd 7 december geschreven, de zondag vóór mijn lezing.
Naar die Chagall-tentoonstelling had ik je graag vergezeld! Daar zal wel niets meer van komen – als hij (zij) er nog is, heb ik er toch geen tijd voor (zie boven). Nog even iets over Joden: heb ik je ooit verteld, dat mijn vader in zijn jeugd – hij woonde in Hoogeveen, het verhaal speelt ongeveer 1880 – nog heeft beleefd, dat men Joden van het ijs joeg? Niet omdat ijsbanen ‘verboden voor joden’ waren, zoals zestig jaar later parken en banken, maar: ‘als de Joden op het ijs komen, gaat het dooien!’ Deze zomer werd mij in Zuid-Frankrijk het woord ‘boer’ als scheldwoord toegevoegd, door een Belg, die mij een verkeersfout probeerde toe te dichten, die hij zelfgemaakt had.
Wat zou het aardig zijn te weten, welke indruk het optreden van Mozart op Belle van Zuylen gemaakt heeft! Ze kàn hem gehoord hebben – ze kwam veel in Den Haag en in Utrecht. Dat je Boswell en Constant boeiender vindt, kan ik begrijpen, maar het toeval heeft me nu eenmaal het eerst naar Belle van Zuylen gedreven en misschien is die volgorde ook
wel goed. Wie is overigens Etta Palm? Het is natuurlijk niet zo’n wonder dat men vrouwen die iets anders deden dan voor kinderen en koffie zorgen, alleen maar als ‘curiosa’ zag; maar foutief is het wel. ‘Zadig’ is inderdaad aardig en je opmerking over ‘detective-achtige scherpzinnigheid’ bewijst hoe goed je geheugen is. ‘Candide’ heb ik tot mijn schande (nog) niet gelezen; ik ben hopeloos achter met de klassieken, vooral de Franse; deze zomer heb ik, behalve ‘Madame Bovary’, wel ‘Paul et Virginie’ gelezen, wat mijn beeld van die zo enorm boeiende tijd wel weer een nieuw accent gaf.
Aan David Weiss begin ik maar niet – ik heb op het ogenblik Weinreb onder handen, wat wel niet veel met Mozart te maken heeft maar de aandacht voor andere omvangrijke geschriften wel uitsluit. Ik zit momenteel zo tot over mijn oren in Idomeneo, dat ik wel geen tijd zal vinden die opname aan te horen – maar ik zal mij oriënteren. De gedachtenkronkels van nazi-cultuurbeschouwers zijn altijd nog gekker dan jij of ik ooit zouden kunnen bedenken; maar wat mij nu weer bezig houdt is de vraag, hoeveel Duitsers dan weer die ‘Kanonendonner’ boven de ‘Kleine Nacht-musik’ verkiezen… Alfred Einstein schrijft (Mozart, His Character, His Work, pag. 469): ‘…it was not often that a creative musician still had the courage to express openly his extreme aversion to Mozart, as Frederick Delius did’. Hij had er Berlioz nog aan kunnen toevoegen, die wel geen ‘aversie’ van Mozart had, maar hem toch achterstelde bij Gluck. Overigens zou ik, geloof ik, toch liever voor ‘communist’ of ‘homosexueel’ gehouden worden dan voor ‘anti-Mozartean’.
Heb jij ‘Vrije Geluiden’? Op pag. 5 taat een verhaal over een Comité ‘De Zuid-Kameroense Twisten 1602’, waarin een ‘Engelse historicus’ William Blackwooth (1857-1924) en een Amerikaanse componist John Blaker (1810-1874) genoemd worden. Ik heb sterk het gevoel dat hier van een mystificatie sprake is – misschien wel een heel leuke. Jij als historicus zult die Blackwooth zeker kennen, als hij werkelijk bestaan heeft.
We zijn aardig afgedwaald van ons ‘thema’. Komen jullie op de jaarvergadering van de Mozartvereniging? Je zoudt dan wellicht het noodzakelijke bezoek aan de Van Campenstraat kunnen brengen en eventueel een – niet noodzakelijk, maar zeer gewaardeerd – bezoek aan ons, al of niet gecombineerd met een niet te zware maaltijd.
Ons beider hartelijke groeten en beste wensen voor 1970 voor jullie beiden,
je Flot
Bergen, 18/1 ’70.
Beste Flot,
Gevloekt heb ik – omein-wie-omein – dat ik je deze keer niet zo lang zou laten wachten op antwoord. Stom natuurlijk: zo’n eed bindt. Ik herhaal: stom, al ware het alleen om je een mooi uitspraakje van Disraeli te kunnen aanbieden: ‘There is no fate more ghastly than to be a stupid Jew’.
Maar dan wordt het ook erg kort. Eerst jouw brief: Zuid-Kameroen? Natuurlijk nep, dunkt me. Mooi: die Hoogeveense Joden. Als kind ben ik in dat gat vaak met vakantie geweest; vóór de e.v. telde de gemeenteraad op 13 leden 13 anti-revolutionairen, de een met nog meer risjes dan de ander. Op zondagochtend heel vroeg liep al een trommelaar rond om de gelovigen in dat pesthol naar de kerk te dwingen.
Etta Palm? Een in de Franse revolutie terechtgekomen publiciste, politica, vriendin van generaal Moreau enz. Wij hadden in ons land altoos een vrij grote export daarvan, vooral naar schilders en politici (Monet, Clemenceau). Een mijner candidaten had eens een scriptie over haar gemaakt.
Candide, ècht een ‘must’, lees alleen ter kennismaking in hoofdstuk 4 die ene alinea over de genealogie van de syphilis (let op schakels!) en je houdt er niet meer mee op. Mijn vriend Conrad Mönnich en ik kwamen in juni 1969 in Genève net tegelijk aan met de H. Vader, zodat we naar ‘Les Délices’ holden, het huis waar Voltaire het in 1759 schreef.
Idomeneo, nu snap ik, dat je er tot over je oren in zit: die uitvoering! Bep en ik willen dolgraag van dat aanbod* gebruik maken voor 11/2, maar ach, ik zie me op maandag 9/2 nog niet voor dat loket. Is het voor jou te doen (zeg heus gerust nee, als het niet kan!), daar twee plaatsen voor ons
te laten klaarleggen, welke we op de avond zelf afhalen en betalen? Of is er een andere manier? De nrc prees de platen ook uitbundig.
Ikzelf hoop op de heilige datum van 27/2 inderdaad op de vergadering te komen, misschien iets later, vanwege etc. Heb dank voor jullie uitnodiging, maar deze keer lukt het niet.
Zo ben ik toch op Mozart gekomen. Niets meer deze maal dan een enkele notitie. In Terezín, de ‘Zwangsgemeinschaft’ Theresienstadt, bestond een ware muziekcultus, in de oorlog natuurlijk. Uit een werk over T., verschenen in 1965:
Blz. 231: | Karli Fröhlich prepared himself for his first concert. This took
place in September in the attic of a Young People’s Home, Wolfi Lederer playing the accompaniment. He surprised the hearers with the quite extraordinary, unique performance of Mozart’s A major Violin Concerto, using for the accompani- ment… an accordion. But the young virtuoso Lederer played the introduction on the accordion in such a fine and impeccable style that one was scarcely aware of its unaccustomed tone. Fröhlich and Lederer showed in their fine coordination that they were indisputably talented interpreters of Mozart… |
Blz. 235/6: | Our ensemble – there were two other German ensembles in
Terezín – up to the time of our transport to the East, em- ployed forty soloists and an immense mixed choir. Later we studied and performed on the platform of the former cinema Mozart’s ‘Magic Flute’. O, how Ada Hecht from Vienna sang the Queen of the Night, how clearly intonated were the trios of the ladies and boys, how powerful the male choir…! …Instead of an orchestra we had a string quartet and it was Honza Jochowitz who arranged it all. He was a wonderful comrade. He died in my arms in the concentration camp of Kaufering, so emaciated that he was literally skin and bones. |
Mag ik het voor vandaag hierbij laten? Met hartelijke groet aan jullie beiden van ons beiden,
je Jacques
Amsterdam, 30 januari 1970
Beste Jacques,
De citaten aan het eind van je laatste brief zijn zo hartverscheurend, dat ik bijna geneigd ben alle geschrijf over Mozart maar helemaal stop te zetten. Maar dan toch niet voordat ik je gezegd heb hoe enorm ik me erover verheug dat je in het bestuur van onze vereniging gekomen bent. Ik hoop dat je er lang in blijft! (Kon ik je maar in het Stichtingsbestuur van het Concertgebouworkest krijgen! Maar een oekaze van de Gemeente heeft een tijdje geleden bepaald dat onze bestuursleden niet ouder dan 70 jaar mogen zijn…)
Voordat ik het vergeet: die kaartjes komen natuurlijk in orde; maar denk erom dat het concert ditmaal om acht uur begint en dat je ze dus uiterlijk kwart voor acht moet afhalen.
De uitspraak van Disraeli lijkt een variant-avant-la-lettre van het verhaal over de neger met de Hebreeuwse krant, dat je ongetwijfeld kent.
De Grazer Fantasie van Schubert heb ik intussen ontvangen. Hoewel een ‘bewijs’ waarschijnlijk nimmer geleverd kan worden, lijkt het stuk me wel authentiek. Je zou een soort bewijs uit het ongerijmde kunnen leveren: als het niet van Schubert is, van wie dan wel? Er staan gewoon te veel dingen in, die te zeer ‘typisch Schubert’ zijn en die ik zelfs bij de besten onder zijn tijdgenoten nimmer heb aangetroffen. Ook de ‘onpianistische’ schrijfwijze komt bij Schubert vaak voor; hij dacht wel aan het klankkarakter van de piano, maar de techniek kon hem niets schelen. Dit gebrek aan evenwicht is bij Mozart uiterst zeldzaam, maar bij Schubert tamelijk frequent. Overigens moet er in maat 225 een drukfout gecorrigeerd worden (de enige die ik tot nu toe gevonden heb): de eerste noot van de tweede sextool in de linker hand moet dis zijn, niet fis (dus een kleine terts lager).
Candide moet toch maar even wachten – misschien wel tot de zomervacantie. Weinreb I heb ik uit (wat me verplicht ii en iii te lezen); ik ben nu in een boek van Virginia Woolf gedoken, van wie ik ook nog ooit iets gelezen had.
Terug naar het slot van je brief. Kun je me schrijver en titel van het boek over Terezín opgeven? – ik hoop dat je intussen gelegenheid hebt gehad de brieven te bemachtigen; ik heb nog wel enkele ‘Mozartiana’ in petto, maar zou toch onze discussie over de vrouwen, en dan vooral over Aloysia en Constanze, eerst willen afronden.
Was je overigens al op de vergadering toen Passchier mij vroeg wat ik met de gift van het bestuur had gedaan? Door een (nog niet gepubliceerd) geschrift van Eva Badura-Skoda werd ik attent gemaakt op een fac-simile uitgave van het mooiste pianoconcert dat ooit geschreven is: k.v. 491. Het is uitgegeven in Washington en ik dacht in mijn naïveteit dat, als ik het medio oktober bestelde, ik het eind januari wel in mijn bezit kon hebben. Niets daarvan. Pikante bijzonderheid: het is gedrukt in Nederland, bij L. van Leer. De moderne techniek staat voor niets; maar soms krijg je de indruk dat ze ook voor niets dient.
Haast je niet met een antwoord, vooral niet als je je tijd nodig hebt om de brieven te lezen. We zien elkaar de elfde februari! Hartelijke groeten v.h.t.h.,
je Flot
Bergen NH, 15/2 ’70.
Beste Flot,
Idomeneo: heb nog dank voor de goede zorgen voor onze plaatsen. Na het betoog van Passchier destijds, na de beoordeling door Reichenfeld, na herlezing tenslotte van de passages in Einstein en Paumgartner zwijg ik natuurlijk. Een grandioos werk, al konden we, eerlijk gezegd, niet alles in de uitvoering waarderen. Mij trof sterk hoe Electra aan het eind ‘stole the show’, terwijl er blijkbaar geen majeur duo van de geliefden op overschoot. Het programma heb ik maar niet gekocht, wèl de tekst; nu, die vertaler heeft er met de pet naar gegooid, zo onderaan blz. 9, daar wordt ‘al tuo seno’ n.b. ‘aan Uw zijde’ enzovoorts.
Op 28 jan. heb ik op de radio jouw werk gehoord, waarvan vooral de twee laatste delen me troffen, nr. 5 een valse triste, leek me, nr. 6 aangekondigd als ‘Puck en Ariël’. Verder (ik spring maar wat): je vindt een intelligente, niet te lange beschouwing over Belle van Z. bij Vic van Vriesland, Onderzoek en Vertoog, 1958, dl. ii, blz. 471-526. In het Times Lit. Suppl. van 12/2 een korte bespreking van E.M. Batley, A Preface to the Magic Flute, nogal critisch. Op 8/1 een van Edward Crankshaw, Maria Theresa, waarin aan het eind: ‘The chapter on music is one of the best in the book’. Op 14/3 1968 een over Joseph Fraenkel, The Jews of Austria; ik zal het zien te krijgen, al schijnt het vooral te gaan over hun eigen creatieve periode en over hun vernietiging. En weer terug naar Idomeneo; ik las een heel prijzende aanbeveling van de Philips-opname, maar toch hebben we deze keer laten voorgaan de Entführung (dgg), welke we gauw hopen te draaien.
Je brief: uiteraard vind ik het alleen maar doodgewoon leuk, in het bestuur te zijn gekomen en kan met de hand op het hart verklaren, dat ik er geen idee van had, dat Passchier op mij mikte. Je wijst in die Grazer Fantasie van Schubert in maat 225 een drukfout aan: de dis inplaats van de fis. Vind me nu niet een ongeneeslijke verschwarzte Narr plus eigenwijs, als ik je toch vraag, of je daar helemaal zeker van bent. Voor mij – oi, wie ben ik? – klonk het zó ‘natuurlijk’, maar ja, ik heb hier ook geen piano (maar goed ook, want ik zou dat ding toch niet kunnen spelen). Je snapt dat ik dit alles met een beethand tik. Virginia Woolf: erg benieuwd naar je indruk; ik ken maar twee romans van haar. Candide: wacht niet te lang. Dat boek héét ‘Terezín’ en is verschenen in 1965 als publicatie van de ‘Council of Jewish Communities in the Czech Lands’, 336 blz. met fraaie illustraties en een grammofoonplaatje, waarop een paar liedjes en een pianosolo. Eigenlijk zou ik je moeten aanraden: begin er niet mee: de muziek neemt er een bescheiden plaats in en het is over het geheel ondraaglijke lectuur.
k.v. 491: ‘het mooiste pianoconcert dat ooit geschreven is’. Op 6/2 hoorde ik het van het A. Ph. O., helaas viel Casadesus uit, maar ik moet toch met je instemmen, al gaan ineens in mijn kop wat andere cijfers dansen: 466, 488, 595 (dat laatste studeerde Dé nog in de oorlogsjaren). Er
zijn trouwens nog wel meer pianoconcerten, waarbij ik die superlatieven-asthma krijg. Was 491 niet een van de drie, door Lily Kr. op één avond gespeeld? Onvergetelijk moet ik eens gehoord hebben dat ‘lyrische’ tussenspel (in As?) in het tweede deel (in Es? ik heb het niet hier; wel op de plaat, niet de muziek); en ik geloof dat het toen was, long, long ago.
Beste Vriend, nog steeds ben ik niet aan die brieven toegekomen; ik blijf er echter op gericht. Met onze hartelijke groet aan jullie beiden,
je Jacques
Amsterdam, 17 februari 1970
Beste Jacques,
De dreun die ik daar op mijn hoofd kreeg, kan ik alleen verwerken door onmiddellijk te reageren. De ‘vertaler’ was ik namelijk en al geef ik onmiddellijk toe dat mijn weergave geen meesterstuk is (evenmin als de tekst van Varesco trouwens) en zelfs dat ik er beter ‘samenvatting van de inhoud’ boven had kunnen zetten – met de pet ernaar gegooid heb ik niet; ik heb er veel tijd en aandacht aan besteed en behalve een Italiaans woordenboek ook nog twee Duitse vertalingen geraadpleegd. Dat het resultaat je niet bevredigen kon, is dus alleen maar jammer; ik heb niettemin het gevoel dat ik de meerderheid van het publiek toch wel een bruikbare leidraad heb gegeven. Dat ‘seno’ niet letterlijk ‘zijde’ betekent, weet ik; maar dat hoogdravende ‘boezem’ kan ik bijna niet meer verdragen.
Jammer ook, dat je geen programma had; dan zou je duidelijk zijn geworden, waarom we het werk zó hebben uitgevoerd; ik zal het je alsnog sturen. Het succes van die laatste woede-aria van Elettra zal wel voor een deel toe te schrijven zijn geweest aan die hoge c aan het slot, die Mozart niet geschreven heeft en waar we Hallstein helaas niet van af hebben kunnen brengen. Voor een majeurduet van de gelieven daarna is noch in Varesco’s tekst noch in Mozarts partituur plaats; dat is er al geweest (S’io non moro a questi accenti). Vóór het slotkoor stond oor-
spronkelijk een aria van Idomeneo (ook majeur) die bij de première in 1781 al geschrapt werd en die wij ook weggelaten hebben.
Wat het werk zelf betreft: voor mij was het de vervulling van een droom die al in mijn gymnasiumjaren begon. Het was het eerste dramatische werk van Mozart waarmee ik geconfronteerd werd; misschien intrigeerde het me wel door het ‘antieke’ gegeven. Ik vond en vind nog altijd dat het werk een volstrekt unieke plaats in Mozarts oeuvre inneemt (waarmee helemaal niet gezegd is dat het ‘mooier’ of ‘groter’ of ‘belangrijker’ is dan Die Zauberflöte of Figaro of wat dan ook – misschien zelfs integendeel); ik zou me kunnen voorstellen dat hij er zelf net zo van geschrokken is als Beethoven van zijn Eroica: hij is later nooit tot dit soort dramatiek en ook nooit tot dit soort instrumentatie teruggekeerd.
De drukfout in de Grazer Fantasie kan natuurlijk ook een schrijffout van de copiist zijn. Wat er staat is niet ‘onmogelijk’, maar dis is wel veel logischer, vooral als je naar de voorafgaande maat of beter nog naar de hele ‘bas-gang’ kijkt (luistert): gis-eis-fis-dis-e-ais-b-b-e.
Mijn oordeel over 491 is natuurlijk geheel persoonlijk, maar hier geldt toch wel iets dergelijks als bij Idomeneo: deze versmelting van dramatiek en virtuositeit is toch wel uniek, bij mijn weten heeft niemand na Mozart dit nog aangedurfd, alle latere enigszins dramatische concerten hebben een ‘happy ending’. Het was inderdaad een van de concerten, die we destijds met Lili Kraus hebben uitgevoerd; al je verdere opmerkingen over het concert zijn juist, ik bewonder je muzikale geheugen! – Wat je over 595 schreef, gaf me een schok: dit was het concert dat ik studeerde voor mijn staatsexamen piano in 1933, óók long, long ago…. Van Virginia Woolf heb ik tot nu toe alleen Mrs. Dalloway gelezen (een absoluut willekeurige keuze); ik vond het niet alleen ‘moeilijk’ Engels maar ook ‘vermoeiend’, het is een stijl waaraan ik maar langzaam wennen kan. Maar het is een schrijftrant die – zeker in die tijd – ook wel als ‘uniek’ mag worden bestempeld: vooral die ogenschijnlijke incongruentie tussen het uitspinnen van het ‘onbelangrijke’ en het als terloops behandelen van het ‘belangrijke’. Maar dit is nog geen oordeel, natuurlijk. Ik zal meer van haar moeten lezen.
Terezín zal ik waarschijnlijk te gelegener tijd toch lezen. Ik heb meer
van dergelijke ‘ondraaglijke lectuur’ verwerkt en gemerkt dat dit het leven in zekere zin draaglijker maakt. Je ontleent er een troost aan (zij het een schrale) dat je tenminste in je ontoereikendheid niet helemaal alleen staat…
Haast je niet met de brieven; hoewel onze briefwisseling vruchtbaarder en interessanter zal zijn als je ze bij de hand hebt, kan ik ook zonder dat nog wel een paar onderwerpen aansnijden. ‘Maar daarover een volgende keer’, zou Oubol zeggen. Hartelijke groeten v.h.t.h.
je Flot
p.s. Dat je naar de Espressioni hebt geluisterd, deed me plezier en vooral dat althans die twee delen zijn ‘overgekomen’. Dank voor je waardevolle gegevens over Belle van Z. enz.!
21.2. ’70.
Beste Flot,
Je voorbeeld volgend, reageer ook ik onmiddellijk op de nu door mij geïncasseerde dreun, zij het ook op een van een geheel ander karakter dan die, welke ik jou te verwerken gaf. Ik pleeg mezelf een zekere mate van bespraaktheid toe te kennen, maar hiermee heb ik toch echt wel moeite, zeker, wanneer ik me rekenschap ervan geef, welke kostelijke en waarlijk unieke persoonlijke geschenken ik in de loop der jaren van jou mocht ontvangen – ik denk natuurlijk vooral aan je evocatie van een onvergetelijke jonge gestalte uit het land der Phaiaken, maar dat is niet het enige. Van deze Mozart-brieven kan ik naar waarheid zeggen, dat ik mijn ogen niet geloofde; ik belde B. & V.P. op, die alleen maar bevestigde, wat ik al vermoedde. Beste, beste vriend, ik kan slechts herhalen, dat ik nu niet vlot uit mijn woorden kom en daarom vlucht in het allersimpelste woord van dank; ik hoop dat er iets zal overkomen van de ‘lading’ welke in die paar letters aanwezig is. Nog één toevoeging: ik moet erkennen, wel eens
gespeeld te hebben met de gedachte aan een antiquarische aanschaf, domweg en de hemel weet waardoor in de mening verkerend, dat het werk uitverkocht was – het bezwaart me nu nog een beetje extra. Ik hoop de gelegenheid te krijgen, in de toekomst iets van deze grote schuld te delgen, want onze wederzijdse rekening hangt op deze manier toch wel griezelig uit het evenwicht.
Ja, nu die dreun, godbetert ausgerechnet op joùw hoofd. Heb ik er spijt van? Ja en nee. Ja: ik vind het natuurlijk doodgewoon spijtig, echt jammer. Te laat bedenk ik dat ik het zoveel minder ‘dreunend’ had kunnen zeggen. Eén ietwat lam excuus: van oudsher ben ik heel fel tegenover m.i. onvolwaardige vertalingen en nu krijg jij dat totaal op je brood. Die Varesco schreef natuurlijk niet zo mooi en je had het recht samen te vatten. Maar ja… ik wil niet blijven dreinen en zeker niet per se gelijk hebben, maar neem nu nog eens dat ‘seno’. Terecht gruw je van ‘boezem’, maar had hier niet ‘aan Uw hart’ heel natuurlijk geklonken (vooral vanwege dat ‘e che un amplesso’?). En toch spijt het me ook weer niet: om de wijze, waarop je dit hebt willen verwerken. Toevallig las ik net de paar duizend bladzijden van de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron en een van de sterkste indrukken blijft, hoe deze vrienden, ondanks, nee, dóór hun vriendschap, elkaars werk critisch beoordelen zonder ‘adoration mutuelle’ – en ook dat die vriendschap daartegen bestand bleef en erdoor verdiept werd. Ik hoop nu maar, dat ikzelf zo zal kunnen reageren, als jij mij eens op mijn tekortkomingen zult moeten wijzen.
Idomenco, Re di Creta. Geloof me, ook voor mij was dit een vervulling. Op het gevaar dat je me uitlacht (en terecht, want het is een deerlijk stukje sentimentaliteit): die woorden, die lettergrepen achter elkaar I-do-me-ne-o-re-di-Cre-ta zitten al jaren in mijn hoofd en doen me soms op de gekste momenten gewoonweg de tranen uit de ogen springen. Vermoedelijk (zulke dingen komen meer voor) door een onachterhaalbaar stukje jeugdervaring. Wel, mijn tekortkoming – en ik meen het heel ernstig: tekortkoming, was dat ik me gaandeweg een Mozart had geschapen naar eigen behoeften: de toondichter van het paradijs, zoals hij zich bv. in dat middendeel van k.v. 491 en in talloze andere Köchels onthult (net gehoord k.v. 517, die vierhandige sonate; wel, de laatste maten van het
middendeel, het éven maar uitklinken: dat kan voor mij niet mooier). Deze Mozart was zeker niet afwezig uit Idomeneo, zo in de aria van Ilia in het begin van iii, welke m.i. zó in Così fan tutte had kunnen staan. Maar het geheel was toch een andere Mozart. Door je brief en het mij toegestuurde program zie ik het nu ook veel duidelijker; ik moet ook iets te veel verwacht hebben van een matrijs van de latere grote opera’s. Mijn hemel, laat me nu asjeblieft erkennen dat deze uitvoering zin had en een geweldig stuk waardering verdient (wat is mijn beetje subjectieve critiek waard?), dat het ongetwijfeld prachtige muziek is, door sommige zangstemmen heerlijk gebracht (Ilia bv.), enfin dat je – en nu komt een groot, maar waar woord – trots moogt blijven op jouw prestatie hierin. Mag ik het hierbij laten? Op de rest hoop ik spoedig in te gaan; ik eindig nadrukkelijk met herhaalde, heel grote dank!
je Jacques
In dit p.s. een stukje venenum in cauda of beter: chotspe. Nu staan die vier delen daar, maar waar blijft het commentaar? Jij schreef er destijds al eens over en het ligt voor de hand, dat ik dat ook wil hebben, maar dan zo, dat ik er twee van bestel en jou een aanbied. Toch nog altoos een èrg kleine aftrek op mijn hopeloos ongunstig saldo op onze rekening-courant en een wissel op een wie weet te verre toekomst. Laat me, wat ik je bidden mag, eens op een tactvolle manier (ook dat kan heus onder vrienden) merken, waar ik jou nu een keer een bijzonder pleizier mee mag doen!
Amsterdam, 15 maart 1970
Beste Jacques,
Nu ben ik tenminste weer zover hersteld dat ik aan de machine kan gaan zitten. Ziek was ik eigenlijk niet, kreeg alleen twee weken geleden (26 febr. om historisch exact te zijn) een hevige spit-aanval, die langer duurde dan normaal, zelfs nu nog niet helemaal voorbij is. Ik hoop dat je van de
vier delen brieven veel plezier zult hebben; in ieder geval zullen ze onze briefwisseling aanzienlijk vergemakkelijken. In verband met onze beschouwingen over Mozarts relatie tot Joden zou ik je willen aanraden eens de brief van 19 maart 1765 van Leopold Mozart te lezen; ik maak er uit op dat hij zijn kinderen bepaald niet in de geest van antisemitisme heeft opgevoed. Iets eerder (13 september 1764) schrijft hij trouwens over een portugees-joodse dokter die hem behandeld heeft. Nannerl noemt in haar dagboek maar drie gebouwen die ze in Amsterdam gezien heeft: het raadhuis, de Duitse en de Portugese synagoge.
Die vierhandige sonate waarover je schrijft, zal wel k.v. 521 geweest zijn; 517 is een lied. Zo’n slot van een langzaam deel is een typisch muzikaal ‘understatement’, waartoe Mozart het vermogen van nature had; aan een ‘overstatement’, zoals het voor mij vrijwel onverdraaglijke slot van Beethovens Vijfde symfonie, heeft hij zich nooit schuldig gemaakt. Wat heeft Beethoven lang nodig gehad, om dat peil te bereiken! In de Bagatellen op. 119 en 126 en in het strijkkwartet op. 135 is het hem gelukt (en nog wel vaker, natuurlijk).
Trots was ik eigenlijk niet op het slagen van onze Idomeneo, maar wel gelukkig en ook opgelucht. Je bent met zo iets een jaar, anderhalf jaar bezig en je durft er helemaal niet aan te denken, wat er allemaal zou kunnen gebeuren. Met uitzondering van Elly Ameling – die tenminste een paar van haar aria’s op haar repertoire had – zong iedereen een partij die hij of zij nooit eerder gezongen had; vrijwel niemand heeft het werk op zijn repertoire, m.a.w. als iemand ziek wordt, is het vrijwel uitgesloten waardige plaatsvervangers te vinden.
Philo Bregstein belde mij op in verband met een aan jou gewijde uitzending; ik heb hem zo veel mogelijk informatie verschaft. Op één punt was hij beter geïnformeerd (?) dan ik: hij wist me namelijk te vertellen dat de heren Presser en Flothuis gezamenlijk bezig zijn een boek over Mozart te schrijven! Zo hoor je nog eens wat.
In je vorige brief noemde je in verband met het pianoconcert k.v. 595 (Van Renesse speelt het bij ons op 8/9 april) en in je laatste brief in andere samenhang de onvergetelijke Phaiakendochter. Het blijkt mij nu, dat ik haar, ondanks alles, toch nog onderschat heb; niet veel amateurs immers
zullen de moed hebben een dergelijk concert te studeren. Ik zou hier meer over kunnen en willen zeggen, maar weet niet of ik het màg doen.
Dank voor het artikel van Dresden, dat hierbij terug gaat; Van Vriesland heb ik nu onder handen. Ik blijf het een aantrekkelijke gedachte vinden dat zij wellicht in Den Haag of in Utrecht naar Mozart geluisterd heeft…
Vergeef de kortheid van dit epistel en geniet van de onovertroffen briefschrijver! Hartelijke groeten v.h.t.h.
je Flot
Bergen, 30/3 ’70.
Beste Flot,
Naar ik hoop heb je dat spit nu niet meer in, maar achter de rug. Ikzelf ben nu zowaar wat in de lappemand met maagklachten en zal het wat kalmer aan moeten doen; in september 1969 ben ik met allerlei gestart allegro con fuoco, maar zal het voortaan in een andante moderato moeten zoeken.
Mijn verjaardag was wel helemaal Mozart. Jouw geschenk alleen al zou deze uitspraak kunnen wettigen; Bep schonk mij de ‘Entführung’ met die twee heerlijke zangers, Köth en Wunderlich; we hebben haar al een keer gedraaid en ik ga de tekst herlezen: van dat tweetal Konstanze-Blonde is het wel een heel eind naar die paar krengen in Così. Ik hoop er nog eens op terug te komen. Verder kreeg ik een biografie Het Leven van M., van H.C. Fischer en L. Besch, op de grondslag van een film, welke laatste ook in Nederland op de tv is gegaan. Eigenlijk een plaatjesboek met wat tekst. En last but not least heeft mijn stiefdochter Tine (Gewin) met eindeloos geduld heel kunstig een silhouet van M. voor me geborduurd, dat nu naast mijn bureau hangt. In de correspondentie ben ik natuurlijk onmiddellijk begonnen en ben nu in Dl. ii in Mannheim (1777/8). Veel notities reeds.
Die vierhandige sonate k.v. 521: alleen maar stom van me, erop te vertrouwen dat ik zulke nummers muurvast in mijn hoofd heb.
Schrijf wat naar aanleiding van je alinea op blz. 37 over k.v. 595 enz.! Deze weken ben ik M. ook wel eens ontrouw geweest met Schubert, van wie ik net die f-moll-fantasie vierhandig op de plaat heb. Ook die speelden we samen voor de oorlog, ja, tot we in de slotfuga steevast niet verder konden. Na 1945 heb ik zowaar met de oude Peter van Anrooy vierhandige zettingen van Schubert-symphonieën mogen spelen, voor hem een bezoeking, vrees ik, terwijl ikzelf ervan genoot alsof het authentieke pianomuziek was. Zo kon ik maar nooit genoeg krijgen van het langzame deel van de Vierde, wat hij ver achter zijn vereerde Brahms stelde. Met mijn regentenmentaliteit heb ik als bestuurder van het Kunstmaandorkest van Kersjes pogen gedaan te krijgen, dat hij die Vierde eens uitvoerde: hij vertikte het. Zulke dingen gingen in de tijd van Colloredo en Esterhazy bepaald vlotter.
Met hartelijke groet huis-huis,
je Jacques
Amsterdam, 10 apr. 1970
Beste Jacques,
Ons mondelinge contact gisteren leek mij een welkome aanvulling van onze briefwisseling, maar zeker geen vervanging ervan – er is nog genoeg te zeggen naar aanleiding van je laatste brief. Je noemt die twee zusjes in Così ‘krengen’ en dat zijn ze ook wel; ik ga nog een stapje verder: Così is de enige van de ‘grote’ opera’s van Mozart waarin de humanitaire stromingen die in die tijd opgeld deden, geen rol spelen.
Nu je de brieven om zo te zeggen permanent bij de hand hebt, waag ik het een onderwerp aan te snijden dat me al heel lang intrigeert en dat eigenlijk niet door een musicoloog alléén behandeld kan worden: hoe is het te verklaren dat vrijwel alle composities die Mozart voor zijn vrouw schreef, onvoltooid gebleven zijn? Je zult zeggen: er zijn toch nog talloze andere onvoltooide composities van Mozart. Dat is juist – maar het gaat
hier om een betrekkelijk groot aantal werken uit één periode. Op 20 april 1782 schrijft hij aan zijn zusje dat Konstanze – nadat ze Mozart de fuga’s van Handel en Bach heeft horen spelen – ‘nichts als fugen hören’ wil. En op haar instigatie gaat hij fuga’s schrijven: voltooid zijn k.v. 394 en 426, onvoltooid blijven: 375 e, f, g, h, 383 b en 383 d, 385 k. Die fuga’s hoeven wel niet ‘unbedingt’ allemaal voor haar bedoeld geweest te zijn, maar het ontstaan hangt in ieder geval samen met haar wensen. Onvoltooid blijven ook de zang-etudes die hij voor haar schreef, twee vioolsonates (403 en 404), een pianosonate (400) en niet te vergeten de Mis (427). Van de Mars 408/1 beweerde Konstanze later, dat hij voor haar geschreven was en die is weer wel voltooid. Ik blijf het een merkwaardig feit vinden, waarvan ik nog wel eens in samenwerking met een psycholoog een studie zou willen maken.*
Een ander interessant verschijnsel (waarover je de brieven niet nodig hebt en waarover ook niet zo heel veel te discussiëren valt) is het volgende. Is het je wel eens opgevallen dat Mozart in zijn ‘gelukkige’ jaren (1782-87) niet alleen kwantitatief een grotere creatieve activiteit ontplooide dan in de jaren daarna, maar dat zijn werken uit deze periode ook een grotere gevoels-differentiatie vertonen, vooral in de richting van de ‘donkere’ regionen? Iets simplistischer uitgedrukt: het mineur speelt in de jaren 82-87 een grotere rol dan daarna. Voor mij een bewijs dat men uiterst voorzichtig moet zijn met een autobiografische interpretatie van Mozarts werken en een ondersteuning van de gedachte dat gunstige economische en sociale voorwaarden een gunstige invloed kunnen hebben op de creativiteit van de kunstenaar (in tegenstelling tot de vroeger vaak verdedigde stimulerende invloed van het leven op het armoedige zolderkamertje – reeds Schubert verklaarde eens het welslagen van een compositie met de woorden: ‘ich war ja ohne Sorge’).
Terug naar je brief. Je bewondering voor de ‘Tragische’ deel ik geheel;
dat Kersjes er niet aan wil, is betreurenswaardig maar pleit misschien toch niet tegen hem – het is een moeilijk te realiseren stuk en het is dus best mogelijk dat zijn aarzeling toe te schrijven is aan het feit dat hij zich van die moeilijkheid bewust is. Dat Van Anrooy – die ik in andere opzichten heel goed waarderen kon – de herkauwer Brahms boven de vinder Schubert stelde, is voor mij totaal onbegrijpelijk. Overigens: ontrouw jegens Mozart is natuurlijk verantwoord als je hem met Schubert bedriegt…
Zoals ik je al vertelde, heb ik met Voltaire niet gewacht tot de zomervacantie, maar tijdens ons verblijf in Parijs Candide en L’Ingénu gelezen – beide geweldig! Intussen viel het me op dat ook Voltaire het woord ‘juif’ gebruikte als een ‘soortnaam’ en niet altijd vanzelfsprekend in gunstige zin. –
Zonder jouw aansporing zou ik het waarschijnlijk nog niet gewaagd hebben iets meer over Nausikaä-Eurydike te zeggen. Ze is mij de laatste jaren nogal vaak in de droom verschenen en daarbij constateer ik telkens weer hetzelfde: ten eerste, dat die dromen zo concreet en helder zijn, dat ik de ‘inhoud’ zonder moeite kan vertellen of opschrijven; ten tweede, dat wat er in die dromen gebeurt en gezegd wordt, ondanks absurde en ‘traumhafte’ situaties, zo ‘reëel’ is, dat het had kunnen gebeuren of gezegd had kunnen worden. – Misschien heb ik nu toch weer meer gezegd dan ik had mogen zeggen; dat gevaar bestaat nu eenmaal, wanneer je elkaar enerzijds goed ‘kent’ maar anderzijds toch een te incidenteel contact met elkaar hebt.
Heel veel hartelijke groeten van ons beiden, en onze beste wensen voor een spoedig herstel!
je Flot
Over dit hoofdstuk/artikel
- *
- van de Mozartvereniging.
- *
- Dat is intussen gebeurd. Zie: Marius Flothuis en Otmar Hammerstein, Aloysia – Wolfgang – Constanze, in: Das Mannheimer Mozart-Buch (ed. Roland W?rtz), Wilhelmshaven 1977. De conclusies waartoe Hammerstein en ik kwamen wijken tamelijk sterk af van de visie die ik in mijn brief van 25 oktober 1969 tot uiting bracht.