[p. 554]
M. Vasalis
Gedicht
Mutatis mutandis
Een eeuw geleden zou een jonge man verbleken
als hij je enkel zag, je gevoileerde blik,
je zou je zware rok een centimeter heffen
en blozende je hoofdje wenden om hem méér te treffen.
Hij zou naar huis gaan, met een versneden ganzeveer
heel vurig, ingetogen en hartstocht’lijk schrijven;
daarbij zou het de eerste maanden blijven.
Als alles goed ging en de welgestelde ouden
na grondig onderzoek toestemming gaven voor je trouwen
zou je met bonzend hart en heel veel onbestemde vragen
voor het altaar met hem staan, eerbied, tederheid
van hem en goed-bedwongen hartstocht zou je schragen.
Nu stap je, fijn gebouwd en teder kind
met hoge laarzen, een mini-rokje aan,
een oud, beduimeld, leren jasje om je schouders
in een stampvolle trein, je beide ouders
laten je node, vrezend en gelaten gaan.
Klein en geraffineerd nieuw instrumentje,
wie in de menigte bemint en kent je.
Verkleed als varkenshoedster, maar van binnen
verlangend nobel te beminnen
langzaam beginnend en niets overslaand:
het werven niet, het aarzelen en derven.
Wat nu gebeurt, als einde van een feest, de buiteling
in ‘t bed, half bang en half verlangend overrompeld
en ‘s ochtends weer naar huis, gedompeld in
onzekerheden, zoveel paden onbetreden:
op weg naar het begin – het eind.
[p. 555]
Afterthougt
Maar toch, ik weet niet of het veel verschilt
met vroeger – of alleen verschoven wordt:
die liefdesbrieven, liefdesverzen gingen meestal over
het lief, dat nog geen minnares geworden was.
Maar hoeveel vrouwen bleven ooit beminden èn de kameraad
en medeplichtige in goed en kwaad.
Hoevelen?
Het zal wel niet veel schelen.