Maar erg waar is het ook niet*
Peter Hecht
Het is beschamend iets over Jan Emmens te moeten schrijven. Hij betekende heel veel voor me en doet dat nog. Betekenis en vriendschap zijn niet van elkaar los te maken en eigenlijk is de kans op iets overbodigs, ‘n soort begrip of een moraal, me hier te groot.
Als docent in een werkkring die zijn vrienden met wrok moet vervullen, was Emmens de enige van wie ik altijd de indruk had dat hij deed wat hij moest doen, en ‘t nog goed deed ook. De gevaarlijke openhartigheid waarmee hij alles, kunstgeschiedenis en de rest, ter diskussie stelde en zijn twijfels aan eigen en andermans toneel toonde, maakte sommige mensen erg gelukkig en stemde tot grote solidariteit, anderen werden nerveus of nijdig. Alleen de betrekkelijkheid was betrouwbaar, de eigen betrokkenheid doorslaggevend. Het erkennen van die betrokkenheid en het zoeken naar de motieven, ook bij anderen, was een enorme stimulans voor wie bij hem wilde werken.
Als mogelijke bron van inspiratie voor eigen (in die kontext: literair) werk heeft Emmens ergens het konflikt met een overweldigende autoriteit genoemd: ‘Je ontleent je waardigheid aan althans een klein protest daartegen’; en deze bescheiden revolte (ook tegen een in ieder opzicht zwaarwegend verleden) was op zichzelf inspirerend. Hij ging daarin overigens heel ver: kocht een schetsboekje omdat Klee zo mooi aquarelleerde. Dat was leuk.
De verhouding met jongerejaars studenten en daarmee de mogelijkheid om aan de basis aan het onderwijs deel te nemen, die jarenlang door een ongelukkige omschrijving van zijn leeropdracht en ook wel door het gebruik dat daarvan gemaakt werd, verbroken was,
was sinds enige tijd hersteld. Het was een ontdekking om met Emmens op excursie te gaan, hem te zien denken, en – in kolleges – te zien werken. De originaliteit van zijn opmerkingen, zijn enorme en vanzelfsprekende eruditie, daarbij zijn kollegialiteit in de omgang en zijn gevoel voor humor maakten hem tot een van de meest individualistische en tegelijk meest demokratische docenten. Met het kompromis van zijn hoogleraarschap was hij niet tevreden, en hij had er best van af gewild. Binnen het instituut waren we deelgenoot van de humoristische strijd die hij, niet zonder bitterheid, aanbond met zoveel bureaukratie en macht zonder gezag. Hij was daarin helaas speels, en zijn ‘tender anarchism’, hoewel aantrekkelijk en sympathiek, was niet erg effektief. Zelf omschreef hij, na de laatste vergadering die we samen meemaakten, de laster als het ws. krachtigste wapen van een bureaukratie die naar zelfstandigheid streeft. Toevallig was dat niet.
Toen Jan me vertelde over zijn kunsthistorische plannen, een week voor zijn dood, zei hij dat hij soms heel ambitieus was; niet begrijpend zei ik toen – misschien meer optimistisch.
De onzekerheid van Emmens hebben we als steun ervaren, en in zekere zin was zijn twijfel, en de feestelijke manier waarop hij die toonde, voor mij het meest belangwekkende in ons kontakt. Het had iets van ‘n manifeste strijd tegen de schijn van een volwassenheid die niet bestaat en opende de mogelijkheid om hem te vertrouwen, daarmee helaas zijn onzekerheid vergrotend. De ernst van zijn ironie heb ik zwaar onderschat. Emmens was niet overbodig, en ook nu kan hij zich niet aan zijn betekenis onttrekken, integendeel.
Voor de kunsthistorici was de dichter incognito. Er was een soort schroom om te spreken over zijn gedichten, we hadden er kennelijk niets te zoeken, en lezen deed je ze toch wel. Misschien was er ook het vermoeden dat in ‘t universitaire klimaat voelen viezer is als elders, en denken gevaarlijker. De gedichten waren voor wie het wilden weten; voor mij verwant aan zijn conversatie, openhartig, maar met ‘n bescheiden camouflage; allegorie van elke dag. Emmens had een hekel aan pretenties, ambities en autoriteiten; hij maakte iets en dat deed hij goed. Erkenning hoefde niet, bedierf veel.
Het is moeilijk en teleurstellend om de onvolledigheid van Emmens’ werk te aanvaarden, en de onherroepelijkheid daarvan te zien.
Zelf ontevreden en lusteloos verdergaan met werk dat overbodig lijkt, een soort verraad, en opnieuw beginnen, konsekwenties negeren, terwijl je weet dat het hopeloos is: dat lijkt er een beetje op. Ik mis een leraar, treur om ‘n vriend die ik niet heb leren kennen, schrijf hier tegen wil en dank zonder te kunnen zeggen waar het eigenlijk om gaat – wat bevroren verdriet dat z’n diepte verliest – erg waar is het niet. En dat bij iemand die zelf zoveel meer beter gezegd heeft.
- *
- Interview in Maatstaf, oktober 1970: Emmens over authenticiteit: ?…je hoeft nog niet direct te roepen: Wat is alles vals!, maar erg waar is het ook niet.?