Maarten Doorman
Achtergrondgeluiden op Senneroog
Niet zo lang geleden vroeg de hoofdredacteur van Filosofie Magazine mij een column van vierhonderd woorden over stilte te schrijven, want stilte was het thema van het betreffende nummer. Had ik afgelopen jaar voor de vpro-radio niet een week in afzondering doorgebracht in de voormalige Lauwerszee en kon ik iets over die ervaring vertellen? Wat had de stilte met mij gedaan? Ik wist het niet, wat de stilte met mij gedaan had, maar ik kan niet goed nee zeggen als er slecht betaald wordt en beloofde iets op te sturen.
Een column moet echter een pointe hebben, las ik ooit ergens, en dus schreef ik dat stilte slechts bestond zolang die hoorbaar was. En zo kwam ik bijna onvermijdelijk uit op het beroemde stuk van John Cage uit 1952, 4.33, ruim vier en een halve minuut stilte voor piano of andere instrumenten. In die stilte hoor je altijd geluid, achtergrondgeluid dat als het ware de kunst wordt binnengesleurd. Het is precies dat geluid dat de stilte hoorbaar maakt.
Het is toevallig geluid, ruis die tot muziek wordt getransformeerd. Cage was geobsedeerd door toeval, al leverde hij tegelijkertijd minutieuze, elk toeval uitsluitende beschrijvingen voor de muziek van bijvoorbeeld een geprepareerde piano: schroefje zus tussen exact die en die snaar en propje papier of gummetje zo precies daar. Ik zette een punt achter mijn column en klikte het aantal woorden aan: 433.
Opgestookt door het toeval, dat uitgerekend optrad bij het aanroepen van de componist voor wie toeval een levenslang project van muzikale reflectie was, liet ik mij meeslepen in verdere conceptuele onzin en schreef meteen nog een tweede column. Het was een lege pagina die ik als de ultieme column over stilte opstuurde, maar de hoofdredacteur koos eieren voor haar geld en nam slechts de eerste. En gelijk had ze, al weet ik het niet.
De stilte op het boothuis dat werd afgemeerd aan het modderige eilandje Senneroog was door achtergrondgeluid even hoorbaar. Het klappen van het vlaggentouw tegen de metalen mast, zacht klotsen en verder het gebrom van de motor
van de generator, die vele uren per dag moest draaien om een paar lampjes en de verwarming gaande te houden.
1.
De natuur is wat ze is. Ik zag een rode zonsondergang, een geduldige zilverreiger en hoorde een vis uit het water springen. Het door dicht, manshoog riet vrijwel onbegaanbare eiland stond op open plekken vol staketsels van hoge berenklauw. De zwarte silhouetten wachtten tot rottenis en wind hen knakte. Ik kreeg er geen bijzondere gedachten bij.
Mijn voorgangers hadden hier en daar een pad gehakt dat al weer bezig was te verdwijnen door het zich oprichtende riet en het wassende water. Eén zo’n paadje voerde naar een boom met een zelfgemaakt laddertje, de andere weggetjes leidden tot niets. In de motregen verdreef wind de mist van de ochtend.
Godfried Bomans en Jan Wolkers werden ooit beurtelings door de vpro-radio op Rottumerplaat in een tent gestopt, maar die barre tijden waren voorbij. Ons legden ze in de watten. Anders dan de schrijver van de week ervoor beperkte ik mij in die geest niet tot een rugzakje met tandenborstel, onderbroeken en een paar kant en klare maaltijden om mij geheel aan mijzelf te kunnen overgeven. Daarvoor ontbrak mij de moed.
In plaats daarvan besloot ik er het beste van te maken en het dode novemberweer met wat beters te trotseren. Ik nam een kistje fines claires mee, en andere schelpdieren, het leek me een goede manier mij zo dicht bij zee een beetje aan te passen. De lege schelpen gaf ik aan de natuur terug door ze in het water te smijten, een zacht plonkend geluid. We zaten hier ten slotte onder auspiciën van Staatsbosbeheer en de regering wilde toch land en andere dingen aan de natuur teruggeven? Sinds kort alleen nog maar als het niks kostte en ook dat klopte, want op die lege schelpen stond zo lang de Groenen niet aan de macht waren nog geen statiegeld. Ik had verder wat wijn bij me die ik uit snobisme niet nader omschrijf, en propte in het vrieskistje een wild konijn, een duif en een hertenbiefstukje.
Dat kon allemaal bereid worden in het keukentje van de goed geoutilleerde vakantiewoning, waar werkelijk niets op aan te merken was, of het moest zijn dat de deur van de ijskast en die van de wc zo dicht naast elkaar zaten dat dit later op de avond tot misverstanden kon leiden. Want waar zat in godsnaam de eco-flush doorspoelknop als je de verkeerde deur had genomen?
Een week voordat ik naar Senneroog vertrok, las ik in nrc Handelsblad hoe essayist Arjen van Veelen dit project van de vpro met de toen net afgesloten succesvolle tv-serie Oh oh Cherso vergeleek. Daarin lieten acht Haagse jongeren zich op Kreta dagelijks vollopen en door de camera volgen. Ik vond het een leuke ver-
gelijking: radioprogramma zet schrijvers op een boot bij een eilandje, tv-programma wat jongens en meisjes in een andere vakantiebungalow op een eiland in Griekenland. Hoe reageerden zij, pardon: wij, de jongens en meisjes van Cherso en Senneroog?
Alleen viel al in de eerste alinea het woord ‘elite’ en wanneer in een in het Nederlands geschreven stuk het woord ‘elite’ valt kun je de rest moeiteloos uittekenen. En omdat hier zelfs culturele elite stond, kon je er evenzeer vergif op innemen dat de essayist ten eerste zou laten zien dat dit project nergens op sloeg, en ten tweede dat Cherso eigenlijk een staaltje interessante cultuur was. En zo ging het maar net.
De truc doet het vooral in Nederland goed. Niet alleen populisten gebruiken woorden als grachtengordel, elite, Den Haag, iedereen schermt er nu mee en je kunt er nooit tegenop, tenzij je snel de ander tot elite benoemt. Het vpro-programma is naar een uithoek van internet verdreven, zoals vrijwel alle cultuur van de publieke omroep is weggevaagd. Hoe retorisch moet je zijn om dit ‘een goed verstopte verzetszender van de beschaving’ te noemen, alsof ‘de’ elite zich hooghartig heeft teruggetrokken? De elite, dat zijn toch de mensen met macht? De elite… dat was Van Veelen, de essayist die een opening voor de nrc schreef en nu redacteur was van nrc Next! Die een essay-prijs kreeg en een vriendin had die promotieonderzoek deed! De elite, dat zijn de bazen van de televisie.
Valt het woord elite, dan is er een hoop rumoer hoorbaar, maar elke gedachte verdampt. Ook hier maakt geluid de stilte hoorbaar, de stilte van ontbrekende argumenten.
Ondertussen kletterde de regen op het dak en zag ik het water buiten langzaam stijgen – of het eiland dalen, het is maar hoe je het bekeek. Ik voelde geen enkele aandrang om dieren aan boord te halen en ze van de grote overstroming te redden, eerder tobde ik over praktische zaken als dat het zonder lieslaarzen nog moeilijker zou worden een plekje langs de rand van het eiland te vinden om een lijntje uit te werpen. Mijn poging om een voorntje aan de haak te slaan, waarna we met levend aas de snoekbaars zouden besluipen, bleef steken in goede bedoelingen en vruchteloos gehengel.
2.
Ik las de eerste dag De barbaren van Alessandro Baricco over de nieuwe, oppervlakkige door internet en andere snelle informatie beheerste tijd. Het is een dwingend onderwerp, zeker nu ik zonder internet, email en telefoon in een ontoegankelijk reservaat zat, als zo’n stom Heckrund zonder hooi in de winter. Hoe zien die barbaren van Baricco eruit? Gaat het om de jongens en meisjes van Cher-
so, om Barbie, Sterretje, Bibi en Matsoe Matsoe, die cultuur voor de grap kontuur noemen? Of om gestudeerde mensen die voor hun 15 minutes of fame doen alsof ze dat bewonderen? Maar al na een paar dagen stilte leek die hele cultuurstrijd een stuk verder weg.
Terwijl tegelijkertijd de futiele dingen rond het eiland en de voor anker liggende luxewoning aan belang begonnen te winnen. Nu zat ik ook al met een verrekijker en een vogelgidsje de hemel af te turen en naar de zilverreiger te loeren! En de militaire boot te bespieden die kennelijk dagelijks aan het begin van de middag door de vaargeul aan gene zijde van het eiland voorbij stoomde om het land te verdedigen. Had ik de slobeend gezien of was het een bergeend? Als ik om me heen keek, zag ik wat de Engelse dichter Andrew Marvell vierhonderd jaar geleden bedoelde, toen hij Nederland karakteriseerde als this indigested vomit of the sea. Slik, blubber en riet in de mist. Wanneer je op de kaart keek, las je hoe de uitgespuugde brokken heetten: Schoenerbult, Bilkplaat en Zuidelijke Lob – alsof bij het spugen een deel der ingewanden mee naar buiten was gekomen. De plaatsen rondom heetten Engwierum en Moddergat.
Er verandert zoveel in een wereld van internet en mobiele telefonie dat de barbaren niet meer buiten de deur zijn te houden
Ik keerde terug tot de barbaren van Baricco. Zoals wij hier op Senneroog, vanuit Een kamer in het verleden waren losgekoppeld om ons af te vragen wat er de laatste vijftien jaar was veranderd, zo maakte ook deze Italiaanse schrijver zichzelf van de cultuurstrijd los om zich onbevangen eenzelfde vraag te stellen. Aan de hand van drie voorbeelden liet hij zien, hoe groot de veranderingen zijn. Die voorbeelden waren wijn, voetbal en boeken.
Baricco bespreekt de revolutie in de wijn, waar nieuwe gebieden en nieuwe technieken en commercie wereldwijd een smaakverandering teweegbrengen. De Hollywood-wijn, zoals hij die noemt, komt overal, zelfs in Italië en Frankrijk. Met het voetbal is het niet anders, betoogt hij: clubtrouw en geniale voetballers maken plaats voor commercie en collectief. De veranderingen in de boekenwereld zijn een bekender verhaal; een nieuw publiek, ook hier grootschalige handel, en de autonomie van de literatuur wordt vervangen door het alles absorberende idee van communicatie. Baricco denkt dat we in een overgang zitten zoals ten tijde van de boekdrukkunst of bij het begin van de romantiek. Sterker nog, hij denkt dat we het eind van de romantiek meemaken en dat interesseert me, omdat ik daar een paar jaar geleden zelf een boek over schreef met eenzelfde strekking. We nemen afscheid, zegt Barrico, van diepzinnigheid, van authenticiteit, van het idee dat we moeite moeten doen voor cultuur…
Het is te makkelijk, meent hij, om te klagen over oppervlakkigheid en over de luiheid van de jeugd van tegenwoordig. Er verandert zoveel in een wereld van internet en mobiele telefonie dat de barbaren niet meer buiten de deur zijn te houden. Kijk naar de Chinese Muur, zo besluit hij, die had geen enkele zin. De laatste keizers waren zelf de barbaren die buiten hadden moeten blijven! Krachtig beeld.
Ondertussen zat er vlakbij, op de loopplank leek het wel, een of andere hoen of eend weliswaar zachtjes, maar zo ongelooflijk irritant te kwaken, dat ik met een stuk hout naar buiten sloop om hem een doodklap te geven en te plukken en morgen in de pan te stoppen, om zo het nuttige met het aangename te verenigen. In deze overzichtelijke samenleving was iets als burengerucht met een welgemikte dreun op te lossen. Eenmaal in het donker was er niks, niet meer althans dan deze ridicule en meteen gestrande poging, minder nog dan een slag in de lucht.
3.
Een klein beetje had ik er wel tegenop gezien, tegen deze week. Want ik ben nooit meer alleen. Ik heb een groot gezin, verschillende betrekkingen en als ik af en toe eens in mijn eentje op reis ga, is dat naar een of andere stad waar ik weer van alles bezoek en meemaak en menigeen ontmoet.
Bovendien moet je de natuur niet onderschatten. Ik kom wel eens in Noorwegen en dan merk je dat, wanneer je je meer dan tweehonderd meter uit de bewoonde wereld verwijdert, het al meteen serieus wordt, ook als er geen bomen zijn. Ga je meer dan een kilometer, dan niet zonder telefoon. Toen ik enkele van mijn voorgangers op deze boot hoorde mopperen over het lawaai en de nabijheid van vogels in de nacht moest ik denken aan Birds van Hitchcock, waarin meeuwen meedogenloos tekeer gaan tegen eenzame mensen aan de kust. Was mooi geweest om mee te nemen en hier te gaan griezelen, maar van de autoriteiten mocht er geen film mee, alleen vijf boeken en muziek.
Moet ik iets leuks bedenken, dan schiet de verbeelding wel eens tekort, voor het oproepen van zorgen kan men mij echter elk moment van de nacht wekken. Zo stelde ik mij in de voorafgaande week op een zwak moment voor, hoe ‘s nachts het gekrijs van de vale schubduiker, het hese geklaag van de roodbonte koelewaal, en het snerpen van randmeeuwen en vorksnavelige meerkaffers mij wakker zouden houden, hoe de hele nachtelijke santenkraam aan vliegend ongedierte een compleet nog niet wegbezuinigd vol xtc gepompt symfonieorkest in zou zetten om de slaap van de verslaggever uit het Lauwersmeer te ontwrichten. En hoe dan, als ik eindelijk met twee kussens om mijn hoofd geklemd in zou dutten, het irritante fluitje van de stotterhoen zou opklinken, of anders wel het laffe uitjouwen van de Lauwersmeergaai die straks, als het licht werd, suf gefloten diep
in een welverdiende slaap zou wegzinken en nieuwe krachten op zou doen om zijn partijtje de volgende nacht weer mee te kunnen blazen, terwijl ik ontredderd de grauwe ochtend in staarde, vergeefs op zoek naar een café met koffie en een krant.
Maar hoeveel beter was de werkelijkheid. Ik sliep droomloos en verkwikt werd ik wakker. Telkens een dag zonder sms en mail en telefoon met als enige verplichting de koerier om half drie. Dat was heerlijk, al miste ik de krant en het nieuws. Hoe liepen de verkiezingen voor het congres in de Verenigde Staten af? Redde Ajax het in Auxerre? Gebeurden er erge dingen, zoals meestal? En wat dan? De dood van Harry Mulisch ging aan mij voorbij. Ik leefde eindelijk zonder achtergrond.
Er was meer tijd, al werd het tekort eraan niet minder. Ik maakte een gedicht af en dacht nog wat na over Baricco. Volgens hem had het geen zin meer om te ontkennen dat een tijdperk voorbij is, waarin diepgang telt. Sinds google was kwaliteit iets anders gaan betekenen, dat vooral te maken had met hoeveel iets op internet kon worden gelinkt. Verleden en heden liepen door elkaar, en hoge en lage cultuur, we surften en we schakelden en de barbaren van de cultuur waren niet alleen onder ons, ze waren zelfs al in ons allen doorgedrongen. We hadden in een romantische tijd geleefd, waarin kunst belangrijk was, en vooruitgang en goede smaak. Maar die was voorbij.
Baricco juicht de veranderingen niet toe, hij beschrijft ze slechts en hij doet dat met melancholie. Ook hij houdt van klassieke muziek en literatuur en mooie wijnen en het voetbal van vroeger. Alleen is dat iets van vroeger geworden, zegt hij. Omdat die vaststelling niet helemaal nieuw en zelfs wat mager is, poneert hij aan het eind van zijn boek dat het er om gaat te besluiten wat we naar de nieuwe tijd willen meenemen. Nu, ik zou zeggen, klassieke muziek en literatuur en mooie wijnen! Precies wat ik aan boord had gehaald, maar dat was vast toeval. Het paradoxale toeval van Cage dat vaak zo wonderlijk past.
Eigenlijk boort zijn vraag in het hart van de discussie over de canon. En hij maakt de gebruikelijke vergissing hierin. Er is een oude wereld, de canon, en die gaat verloren. Wat kunnen we redden? Hij vergeet dat de canon altijd dynamisch is geweest, alle vooroordelen ten spijt. De canon veranderde voortdurend en zal dat blijven doen, zolang we bereid zijn iets van een gemeenschappelijke cultuur te erkennen en vorm te blijven geven. De vraag is niet alleen, wat we mee moeten nemen naar de nieuwe tijd. De vraag is vooral hoe, nu er zoveel verandert. Hoe kunnen we wat we belangrijk vinden laten bestaan, niet om het te conserveren maar om het levend te houden? Hoe kunnen we voorkomen dat wij allen zullen leven onder het dictaat van de hamburger – een voorbeeld van Baricco, of de slob-
berwijn zoals dat in Cherso heet, van de ranzigheid en de vette lach en de rancune tegen al wat voor elitair wordt gescholden?
Dan komen we vanzelf bij het onderwijs uit, dat vijf jaar geleden een half jaar op de politieke agenda stond en al weer helemaal uit het zicht van de publieke discussies verdwenen is. Ik zie dat mijn kinderen deels in een andere wereld leven, in die van Baricco’s barbaren, maar dat het onderwijs net doet of er niets is veranderd. Kunnen nijvere essayisten als Van Veelen zich daar niet eens over buigen? Over de angst ook voor discussies over kwaliteit, die altijd worden doodgeslagen met clichés over een elite die al veertig jaar niet meer bestaat?
Het was donker en ik stak de kachel aan met een blok nephout. Een kachel van de barbaren, mij hinderde het niet. Het schip trok met nerveuze rukjes aan de trossen, buiten hoorde je het klotsen van golven, snerpen en loeien van wind en een vreemd gebonk, alsof een psychopaat met een balk op het schip stond te beuken. Zou hij me misschien kunnen vertellen hoe de verkiezingen in Amerika verliepen?
Dan komen we vanzelf bij het onderwijs uit, dat vijf jaar geleden een half jaar op de politieke agenda stond en al weer helemaal uit het zicht van de publieke discussies verdwenen is
4.
Ook in deze woestenij was het isolement beperkt. Toen ik van school kwam en niet wilde deugen en verder leren, overwinterde ik in een klein dorp in Andalusië. Witte huisjes en zo’n anderhalf duizend inwoners, gok ik. Het was vlak voor de welvaart in Spanje losbarstte. Er waren vijf telefoons, die konden worden bereikt via de centrale, een kast in het huisje van een oude vrouw Zij hield dan op met aardappels schillen en duwde twee stekkers in de gaten van de betreffende telefoon, liet een belletje overgaan, schreeuwde in een microfoon en legde verbinding. Eén van die telefoons was in het café waar ik vaak rond hing en jonge sherry dronk, het café van de flamencozanger Rufino de Paterna en zijn vrouw Maria, die mij op zondag vaak wild konijn voorzette dat vele malen wilder en beter was dan het konijn dat ik hier aan boord vandaag stoofde en at, met op het vuur gepofte aardappelen. Ik draaide een cd van de grote zanger.
Eén keer was er telefoon voor mij in dat café. Er werd daar nooit gebeld en al helemaal niet voor mij. Ik had hoe dan ook een half jaar niet meer getelefoneerd. Het werd stil in het café en in die luchtbel van stilte schrok ik en dacht dat minstens mijn hele familie verongelukt moest zijn. Het was echter mijn vriendinnetje uit Barcelona. Zij wilde wel eens weten hoe het met me ging in dat gat. Al die
ongeschoren koppen en petten luisterden mee naar mijn kreupele Spaans – en lachen natuurlijk. Vuile gebaren maken ook.
Die situatie is ondenkbaar geworden. Ik bedoel niet die gebaren, maar dat isolement. Zelfs op Senneroog was voor ons een noodtelefoon. In principe is elke plaats op aarde met een goed gedekte creditcard binnen 48 uur bereikbaar en vanaf vrijwel elke plaats kun je met een mobiele telefoon, desnoods via de satelliet, bereiken wie je maar wilt. Hoe zit dat met het zeilmeisje? Hoe lang duurt het voor er een helikopter bij een bergbeklimmer is, of heeft die geen dekking?
Ik las een paar jaar geleden in de krant over iemand die als eerste, ik bedoel als eerste vrouw, nee ik bedoel als eerste Nederlandse vrouw de Zuidpool bereikt had. Ik bedoel: de Zuidpool op ski’s. Deze expeditie van twee vrouwen en twee mannen was afgezet op de rand van Antarctica en had vervolgens in 38 dagen 923 km geskied om er te komen. Toen het vliegtuigje hen had gedropt was er geen weg terug meer, zei de vrouw tegen de Volkskrant. Maar hadden ze dan hun mobiele telefoon weggegeven, of wanneer er geen bereik was daar, verzuimd om een satelliettelefoon mee te nemen? Of was de vpro daar ook al actief? De vrouw meldde dat je daar geen bergen of beekjes hebt, ‘dus het was een superinwendige trip. Je moet geen echtscheiding aan je hoofd hebben als je zo’n expeditie wilt doen,’ zei ze. ‘Je denkt per dag namelijk 8,5 uur na.’ Het gaat steeds beter, maar ik begrijp nog altijd niet alles van vrouwen; bij woorden als dus en namelijk mis ik er de fijnzinnigheid voor.
Ik stelde me met veel plezier het gezicht voor van de man die mij op zou halen en merken zou dat het varende huis verdwenen was
De dag voor de koerier mij zou halen had ik mij voorgenomen om weg te varen. Ik had goed opgelet hoe het boothuis bestuurd moest worden, wat niet eenvoudig was omdat het water op de meeste plaatsen te ondiep was en je met de zijschroef moest werken. Ik heb een beetje vaarervaring en schatte in dat het me wel zou lukken. En al kon ik er dan niet bij zijn, ik stelde me met veel plezier het gezicht voor van de man die mij op zou halen en merken zou dat het varende huis verdwenen was, richting Waddenzee. Maar die dag stond een er harde wind uit het westen. Ik was kansloos en wilde me de nederlaag besparen dertig meter verderop in het riet te stranden. Dus schreef ik een geheime vluchtinstructie voor mijn opvolger, Tommy Wieringa, die immers met Joe Speedboot had laten zien over de juiste mentaliteit te beschikken. Alleen laat geen schrijver zich door een ander iets voorschrijven. De auteur van Joe Speedboot bleef de hele erop volgende week braaf op zijn plekje liggen en volvoerde in de stilte van Senneroog zijn eigen rituelen.
Ik keek er ondertussen naar uit om thuis te komen. Tegelijk vroeg ik me af hoe het zou zijn om terug te zijn. Zou het gaan als met die tragische Kruisvaarders, die na lange tijd terugkeerden, hun leven in de waagschaal hadden gesteld voor de verovering van het Heilige Land en een reeks ontberingen hadden doorstaan, om bij thuiskomst te merken dat hun jachthonden waren ingewisseld voor gezelschapsdieren, hun lievelingspaard verkocht, de boeren stiekem waren gaan stropen, dat hun vrouw in een ander bed had geslapen terwijl de kinderen hun vader aanspraken met meneer en hem nauwelijks meer herkenden? Zou de wereld thuis vreemd zijn geworden en was dat misschien maar goed ook? Zouden we voortaan als lonely soldier door het leven gaan, te zeer veranderd door deze verre oorden, als een Vliegende Hollander, een rusteloze geest, een dwalende zanger, een ancient mariner?
Hoe verlangde ik plotseling dit zielloze eiland te verlaten!
Hoe verlangde ik plotseling dit zielloze eiland te verlaten! Ik hunkerde naar post. Eindelijk weer mail, telefoon en sms en nieuws en gezelschap! Wat was het plotseling stil hier. Geen wind meer buiten, geen sterren meer, geen maan, geen regen meer, geen licht. De volgende dag, tijdens de begrafenis van Harry Mulisch, had ik echter alweer heimwee naar Senneroog! Du lockst mich / Wie ein Hafen / Wo alle Sturme stumm / O, schlafen möchte ich, schlafen / Bis meine Zeit herum.