Marcel Möring
Een wereld van afgewende blikken
Mijn eerste kennismaking met pornografie vond plaats toen mijn buurjongens Arthur en Maarten en ik op het braakland voorbij onze huizen, half verborgen onder een plak mislukt gestort beton, een boek aantroffen.
De wijk waar wij woonden was zo nieuw dat de tuinen nog vierkanten zwarte aarde waren en de zomeravonden werden beheerst door afwassende moeders die door het keukenraam toekeken hoe hun mannen het grondgebied met coniferen afbakenden.
1971, zomervakantie en Arthur die zei: ‘Hé, kijk daar eens.’
Het was een deel van een boek en, gezeten op die klont beton, midden in het ruige braakland, begonnen we de pagina’s door te bladeren.
‘Jezus,’ zei Arthur.
‘Seks!’ zei Maarten.
Het verhaal speelde zich af in een meisjesinternaat, een topos dat ik toen nog niet herkende als pornocliché. Er was veel strenge tucht, afgewisseld met gymlessen waarbij paard en bok functies vervulden die bij ons op school nog niet aan de orde waren gekomen en waarschijnlijk niet zouden komen.
‘Het is wel vreemd,’ zei Maarten.
Ik was me, daar in de late avondzon, tussen opschietende brandnetels en ruige grassen, sterk bewust van de erotische spanning die in de lucht hing. Omdat het boek incompleet was gingen we op zoek naar de rest en na enige tijd vonden we een aantal andere delen. Het leek er op alsof iemand de band in stukken had gescheurd en vervolgens halfhartig verstopt. Het leek ons van groot belang om de oorspronkelijke eigenaar geen kans te gunnen zijn boek terug te vinden en daarom gingen we op zoek naar een plek waar we Het Boek konden verstoppen. Er was geen sprake van dat dat bij een van ons thuis zou zijn. Ten eerste was er de kans op ontdekking door ouders – een gedachte die te erg was om zoiets zelfs maar te overwegen – ten tweede waren we ons alle drie vagelijk bewust van niet eerder gevoeld onderling wantrouwen.
Na enig zoeken kwamen we bij een stapel vergeten steigerhout, verderop in het braakland. Die verschoven we zo dat er ruimte was voor het boek. We spraken af om de volgende avond bij elkaar te komen om verder te lezen.
De volgende twee weken zaten we bijna elke avond op die stapel planken en lazen. We spraken er nauwelijks over, iets wat ik achteraf analyseer als een mengeling van verlegenheid en verwondering. Geen van ons had ooit een dergelijke tekst gelezen en van pornoblaadjes wisten we alleen dat ze bestonden en werden verkocht in obscure winkeltjes met etalages waar suggestieve ‘rubberwaren’ iets aanprezen dat ons, veertienjarigen, onduidelijk was.
Op een dag kwamen we bij de geheime bergplaats en was het boek weg. We zochten een tijdje in de omgeving, maar het was duidelijk dat iemand onze schat had gevonden en dat elke hoop op herovering ijdel was. Het ontluikende wantrouwen dat de vondst had gewekt bloeide op maar bleef onuitgesproken. Ik verdacht Maarten, maar nauwelijks bewust, en ik ben er zeker van dat hij en Arthur ook vermoedens koesterden.
Pornografie was in de jaren zeventig een reservaat
Pornografie was in de jaren zeventig een reservaat. Het leefde in een parallelle wereld en het was ieder weldenkend mens duidelijk dat het evenveel recht had op bestaan als de welriekende nachtorchis en de panda, maar net zoals in het geval van zeldzame bloemen of bedreigde diersoorten kwam je er alleen mee in aanraking als je het doelbewust opzocht. En dat deden maar weinig mensen. De drempel van de seksshops, die zich destijds graag ‘boetiek’ noemden, was hoog, zeer hoog. Voor jongens als Arthur, Maarten en ik kwam het lingeriegedeelte van de Wehkampgids nog het dichtst in de buurt van visuele erotica. Het is een wonder dat dat mij dat niet zo diepgaand heeft beïnvloed dat ik een fetisjistische belangstelling heb ontwikkeld voor huidkleurige step-ins.
Het duurde tot mijn drieëndertigste voor ik weer met pornografie in aanraking kwam. Ik werkte aan Het grote verlangen en daarin kwam een scène voor waarin hoofdpersoon Sam tijdens een wandeling over een halfverlaten industrieterrein een pornoblad vindt. Het beeld dat hem treft in dat opengeslagen blad is een ‘Natureingang’ voor wat daarna gebeurt.
‘Ik had het opgeraapt en in het licht van de maan bekeken. De vale vleeskleuren, de korrelige foto’s met fantasieloze beeldengroepen van parende mensen hadden mij getroffen als een klap met een koekenpan. Ik stond daar, in het braakland, voorover gebogen, het blad in het schaarse maanlicht gedraaid en ik voelde een immens verdriet in mij opkomen.
Er was een foto van een vrouw die schrijlings over een man lag en tegelijkertijd door een andere man in haar aars werd geneukt. Alle drie gezichten waren in de richting van de camera gedraaid, de ogen opengesperd, de monden vertrokken. Er was veel werk gemaakt van de zichtbaarheid van de penetratie. Waarom? dacht ik, waarvoor? Het was alsof ik daar, op het industrieterrein, het geschreeuw van mijn benedenbuurman kon horen, zijn zware gesteun en het gejammer van de vrouw die onder hem lag, en ik dacht aan Raph, die had gezegd dat het soms alleen maar dit was, rechttoe rechtaan neuken, en wat ik, toen hij dat zei, had willen antwoorden: dat er meer moest zijn, maar op hetzelfde moment bedacht dat ik zelf van niemand hield, niets eens meer wist wat het was om verliefd te zijn.’
In die passage was mijn eigen houding ten aanzien van pornografie aanwezig. Sams broer Raph, die zegt dat seks soms alleen maar dát is, neuken, en Sam die vermoedt, nee: víndt, dat er meer moet zijn, maar tegelijkertijd beseft dat hij nauwelijks gevoelens voor anderen heeft.
In mijn werkkamer, slijpend en polijstend, was ik mij bewust van het academische van mijn exercitie. Ik had nog nooit een pornoblad gekocht en kon mij alleen de tekst in dat verscheurde boek herinneren. Internet voor particulieren bestond nog niet in de vroege jaren negentig van de vorige eeuw en hoewel ik wel eens wederrechtelijk inbelde op de server van de Universiteit Groningen om dat nieuwe fenomeen te leren kennen, was ik alleen maar tekstbestanden over schapenziektes tegengekomen en retrograde indexen op zelfstandige naamwoorden in Ulysses.
Op een middag besloot ik naar de seksshop in de buurt te gaan en onderzoek te verrichten. Drieëndertig was ik, het kan niet veel vroeger zijn geweest dan 1991, en desondanks liep ik de deur van die winkel drie keer voorbij. Toen ik eindelijk dan toch binnenstapte – schemering, vage met gordijntjes afgesloten cabines aan de linkerkant, rekken met bladen en ‘hulpmiddelen’ aan de rechterkant – begaf ik mij naar de balie en vroeg de winkeljuffrouw om drie bladen, ‘zeg maar, een aan de tamme kant van het spectrum, een die het meest-verkochte vertegenwoordigt, en een die zo’n beetje de grens aangeeft’. Ze begreep er niets van.
Het was een merkwaardig gesprek waarin twee talen werden gesproken en geen Esperanto werd gevonden. Na een tijdje werd mij duidelijk dat de balie uitsluitend was bedoeld voor afrekenen, dat niemand ooit instructies nodig had en dat contact met de bediende zo niet verboden, dan toch op zijn minst ongewenst was. Dit was een wereld van afgewende blikken en geen contact.
Uiteindelijk stapte ik naar buiten met twee bladen, door haar aanbevolen. Ik herinner mij dat de ene (‘Die verkopen wij het meest’) Tuk heette. De andere was
een fullcolour fotoroman in magazineformaat en behoorlijk duur.
Thuisgekomen legde ik ze op de eettafel. Tuk was het resultaat van een schijnbaar amateuristisch knip- en plakwerk, in elkaar geflikkerd door iemand met een zeer rudimentaire kennis van typografie en vormgeving. De foto’s waren zwartwit, maar door het goedkope drukproces vooral grijzig, en toonden een troosteloze optocht van ontkleedde huisvrouwen en onbetrouwbaar ogende Opelbezitters. Ik probeerde een of twee teksten te lezen, maar gaf dat snel op.
Het andere blad was Zweeds en bestond uit paginagrote foto’s en een paar spreads die een verhaal vertelden waarvan ik mij niets herinner, maar in ieder geval aanleiding bleek om een jonge vrouw in exact dezelfde positie te plaatsen als die mijn hoofdpersoon Sam op dat onttakelde industrieterrein zag. En mijn reactie was dezelfde als de zijne: een overweldigend gevoel van triestheid, van compassie zelfs. De blik van de vrouw, die als een… big aan het spit tussen die twee mannen lag, een vaag soort ongeloof in haar ogen terwijl ze naar de camera keek, het complete gebrek aan lust, overtuiging, plezier. Wat ik zag was, inderdaad, een barokke beeldengroep, een huidroze sculptuur van vlees, een slangenkuil van armen en benen. Het zal wel de schrijver in mij zijn geweest die zich onmiddellijk verwijderde van de pornografische bedoelingen van die foto en en een verhaal begon te zoeken in de blik van die vrouw. Hoe was zij hier terecht gekomen? Had ze die ochtend nog boodschappen gedaan? Waar was ze opgegroeid? Wat had ze willen worden toen ze nog op school zat en welke toekomstdromen had ze? De vragen, besef ik mij nu, die je stelt als je iemand wilt leren kennen en op de een of andere manier leek mij dat in tegenspraak met het wezen van de pornografie.
Visuele porno en ik zijn niet voor elkaar gemaakt. Maar geef mij tekst en ik ben het mannetje.
Halverwege de jaren negentig kwam ik op de ramsjafdeling van een boekhandel en trof daar een grote hoeveelheid Olympia Press pockets aan. Niet de boeken waarmee Maurice Girondias naam maakte als de uitgever van Beckett, Burroughs, noem maar op, maar de uitgaven waarmee hij dat zeer literaire fonds financierde. Boeken als Perverted psychologist, My sister, my sin en Anal and Oral Love, part ii. Wie nu naar de website van Olympia Press gaat ziet ze broederlijk, zusterlijk, zeg maar gerust: incestueus, naast elkaar staan: Ulysses, Fanny Hill, The way of a man with a maid, The English Governess, The story of O, Beckett’s beroemde trilogie.
Ik kocht de Paula la Piquante-trilogie van Akbar del Piombo, het pseudoniem van Norman Rubington, een Amerikaanse kunstschilder wiens werk in de collecties van diverse Amerikaanse musea is opgenomen en die zich in Parijse periode
ondermeer in leven hield met de vervaardiging van pornografische romans. Ik zal geen poging doen om de trilogie, of een der delen, samen te vatten, want het werk is een bizarre, barokke aaneenschakeling van erotische avonturen die zo’n beetje elke term uit de dsm-iv raken, ‘and then some’.
Net zoals het werk van De Sade snel verveelt door al die onophoudelijke neukpartijen, lijdt ook Paula la Piquante aan afstompende herhaling, maar waar de markies zich verliest in, wat mij betreft, nogal gratuite filosofie, boeit Rubingtons tekst door ironie, sarcasme en geëngageerde humor.
Als de Paula-trilogie iets is, dan de met duivels plezier beschreven ondergang van de upper classes. Ze vervelen zich stierlijk, weten van gekkigheid niet meer wat ze moeten doen en worden ondertussen steeds armer. Ik heb het boek niet meer – stukgelezen, jawel – maar ik herinner mij het einde als een werkelijk apocalyptische orgie, waaraan vele tientallen, zo niet honderden, deelnemen, terwijl het voorouderlijk slot van graaf Cosimo langzaam instort en er tenslotte niets meer is dan een enorme berg sufgeneukte, naar pis, zweet en sperma riekende, letterlijk gevallen edelen. Umwertung aller Werte, zo ziet dat er dus uit.
Maar de beste pornografie in mijn boekenkast is ook een van de beste boeken die ik bezit: Merlin, Robert Nye’s hervertelling van de Arthur-mythe. Nye, dichter en criticus, maakte van de Morte d’Arthur één van de meest speelse, vrije en taalverliefde teksten die ik ken. En, god, wat is dat een geil boek.
De vraag die ik mij nooit heb gesteld, maar die zich nu opdringt is waarom ik moeite heb met het visuele.
In de Britse sitcom ‘Coupling’ – waarin de relationele verwikkelingen van zes dertigers, drie mannen en drie vrouwen, worden gevolgd – ontvouwt de nogal chaotische en serendipische Jeff Murdock de ene krankzinnige theorie na de andere. Van hem is het ‘Eye Slippage’ concept. Dat beschrijft een situatie waarin de blik van de heteroseksuele masturbant bij het kijken naar porno per ongeluk afglijdt naar de man in die pornografische afbeelding. Volgens Murdock een situatie die tot ‘lower whiplash’ kan leiden. Nu weet ik niet goed wat ik mij bij dat laatste moet voorstellen, maar ‘Eye Slippage’ lijkt mij inderdaad… onbehaaglijk. Zou dat het zijn?
Ik denk het niet. Nee, ik weet wel zeker dat dat het niet is. Voor mij is het oogcontact met de vrouw een probleem. Ik herinner mij dat ik ooit, op Lesereise in Duitsland, moest voorlezen in een sjiek bordeel in Frankfurt. De eigenaar was een van de grootste Goetheverzamelaars van het land en organiseerde een keer per maand een literaire avond in zijn bedrijfspand. Ik was nog nooit in een bordeel geweest en keek er naar uit om eens te zien hoe het daar toeging, ook al was het dan niet in bedrijf als ik daar voor zat te lezen uit In Babylon.
Ik kwam, zoals ik gewoon ben, een half uur voor aanvang aan. Mijn jas werd aangenomen, ik kreeg koffie en werd voorgesteld aan het personeel, vier vrouwen die ik zo tussen de dertig en veertig schatte, allen gekleed in qipao, een Shanghai dress. Ze waren heel vriendelijk en hadden allemaal dezelfde lege blik. Er lag, ondanks hun vriendelijkheid, een harde trek rond hun mond en terwijl ik een beleefd praatje met ze maakte, drong het tot mij door dat het idee van prostitutie als een persoonlijke keuze een perverse mythe is. Ik kon mij niet voorstellen dat een van deze vrouwen op de middelbare school had gedacht: ja, prostitutie, dat is mijn ding! En als dat al zo was geweest, dan hoefde ik maar naar ze te kijken om te zien wat het met ze had gedaan. Ik stond, aan de bar van dat bordeel in Frankfurt, tussen vier diep-ongelukkige vrouwen die zoveel verlatenheid en emotieloosheid uitstraalden dat ik er zelf ongelukkig van werd.
Als ik in de ogen kijk van zo’n jonge vrouw in een Zweeds pornoblad kan ik haar menselijkheid niet ontkennen
Levinas zegt dat wij mens worden in de blik van de ander, maar we kunnen onze menselijkheid blijkbaar ook verliezen in die blik. Als ik in de ogen kijk van zo’n jonge vrouw in een Zweeds pornoblad kan ik haar menselijkheid niet ontkennen, ik ben niet in staat om de vraag naar haar Zijn te ontkennen. Ja, ik weet het wel: grote woorden en waarschijnlijk ook een wat potsierlijke, archaïsche houding in een tijd waarin jan en alleman zichzelf naakt en al dan niet neukend op internet adverteert. Maar ik geloof dat het idee van persoonlijke vrijheid en het ‘ze zijn er zelf bij, toch’, dat je hoort als een reality show op tv weer eens een paar beklagenswaardige, niet al te snuggere types volgt die zich publiekelijk voor gek laten zetten, ik geloof dat dat idee gratuit is als een mens daardoor verandert in een gebruiksvoorwerp en wij dat gebruiksvoorwerp voor ons eigen gerief consumeren. Het ontmenselijkt ons.
Maar er is is nog iets.
Visuele porno atrofieert de fantasie. De pornoconsument fantaseert niet, of nauwelijks. Er wordt voor hem gefantaseerd. De handelingen, hoe de omgeving eruitziet, de deelnemers, alles is aanwezig. De kijker rest alleen nog de allerminiemste vorm van fantasie: zichzelf dáár voor te stellen. Visuele porno is ‘sex by proxy’.
In die Britse sitcom, Coupling, komt de volgende monoloog voor van Steve. Hij en Sally zijn een relatie begonnen en op een dag komt hij thuis en merkt dat Sally heeft opgeruimd. Dat leidt tot paniek, want nu rijst de vraag of hij ‘de video’ uit de recorder heeft gehaald. Die band, een favoriet van hem en zijn vrienden Jeff en Patrick, gaat door het leven onder de titel Lesbian Spanking Inferno. Tij-
dens een etentje, waarbij alle zes aanwezig zijn, komt het onderwerp ter tafel en verdedigt Steve de voorkeur van de man voor porno.
‘“I like naked women. I’m a bloke. I’m supposed to like them. We’re born like that. We like naked women as soon as we’re pulled out of one. Halfway down the birth canal we’re already enjoying the view. It is the four pillars of the male heterosexual psyche. We like: naked women, stockings, lesbians, and Sean Connery best as James Bond, because that is what being a boy is. I want to spend the rest of my life with the woman at the end of that table there, but that does not stop me wanting to see several thousand more naked bottoms before I die, because that’s what being a bloke is. When man invented fire, he didn’t say, “Hey, let’s cook.” He said, “Great, now we can see naked bottoms in the dark.” As soon as Caxton invented the printing press, we were using it to make pictures of, hey, naked bottoms! We have turned the Internet into an enormous international database of naked bottoms. So you see, the story of male achievement through the ages, feeble though it may have been, has been the story of our struggle to get a better look at your bottoms.”’
Goed, dit is de tekst uit een sitcom, dus alles is uitvergroot tot lachwekkende proporties en die fascinatie voor ‘bottoms’ is, net als spanking, een Britse eigenaardigheid en eerlijk gezegd begrijp ik ook niet goed waarom een pornografische interesse voor lesbische vrouwen tot ‘the four pillars of the male heterosexual psyche’ zou behoren, maar de tekst vat ongetwijfeld samen wat veel mensen (mannen, vrouwen ook?) zien als een bijna genetisch bepaalde mannelijke lust naar naakte vrouwen. Porno is echter meer dan naakte lichamen. Het is een situatie die wordt afgebeeld, tekstueel of visueel, met als doel de consument een gevoel van seksuele opwinding te bezorgen en daarom heeft pornografie meer te maken met de handleiding voor de wasmachine, dan met literatuur: het is iets praktisch.
Ik heb me nooit afgevraagd waarom Kousbroek pornografie aan de orde stelde, maar wel waarom hij zo ostentatief verklaarde dat hij nog eens voorstellen zou doen voor de eerste drie minuten van een pornofilm. Met welk doel? Hij moet toch geweten hebben dat er niets dodelijker is voor de lust dan intellectuele bemoeienis, net zoals hij zich er van bewust moet zijn geweest dat pornografie onverschillig is ten aanzien de vaardigheden waarover kunstenaars – schilders, fotografen, filmers, schrijvers – beschikken. Zou Kousbroek gedacht hebben dat hij die eerste drie minuten beter kon opzetten? Geiler? Smaakvoller? Of leek het hem gewoon een prikkelend idee? Ik denk dat laatste. Zou ik de openingsminuten van zo’n film (of tekst) kunnen schrijven? In praktische zin: zeker. Pornogra-
fie is een keten van topoi, aaneengeregen en bijeengehouden door de allerdunste verhaallijn denkbaar. Niets makkelijker dan dat. Wat zou Kousbroek voor ogen hebben gestaan? De cliché’s vermijden en originaliteit zoeken? Die originaliteit moet dan in het verhaal zitten, in de vertelstrategie, in vorm en structuur, want de seksuele daad is genoegzaam onderzocht en ik denk dat er niet veel variatie meer denkbaar is die de lezer/kijker doet denken: Hé, kan dat ook? Qua seksuele eigenaardigheden, situaties en personages is alles op internet te vinden en vaak meer dan je lief is. En soms doet het er niet eens toe wat te zien is. Uit de begindagen van internet, toen de nieuwsgroepen nog een actief bestaan leidden, zette iemand een foto van hemzelf en zijn vrouw online waarop ze de daad bedreven in de bijkeuken. De eerste reactie was van iemand die schreef: ‘Ik zie dat jullie ook een Whirlpool wasmachine hebben. Ondervinden jullie ook problemen met het zestig graden programma?’
Ik heb het verhaal van een derde, dus de mogelijkheid bestaat dat het apocrief is, maar desondanks: ik kan me niet voorstellen dat iemand bij het lezen van een roman een vraag stelt die meer op zijn plaats is in de ingezonden brievenrubriek van De Consumentengids.