[p. 142]
[p. 143]
[p. 144]
Maria Barnas
Twee gedichten bij twee foto’s van Sylling Lo
Een ogenblik, een man slaapt
Het opstaan, het baden en voortdurend
het gaan van jou. Het is laat
en ik zeg dat ik plaats maak,
er is geen tijd om te rekken
als tijd. Met lange nagels
kras ik zigzag over de lakens
en een ooglid trilt. Er is een ogenblik.
De man ontwaakt. Hoe val ik
in het licht? Je draait me in de leegte
van een bed. Terwijl: binnen de randen
van een ronde handspiegel zoek
ik de meest gunstige uitsnede
van mijn met vlees gewatteerde,
droge huid. Zo zag ik eruit.
[p. 145]
Licht knikkend
Een scherpere indruk zou zijn
gemaakt door je gezette tanden
in mijn vel dan door de wensen
die we spraken. Spreuken. Eerder
waren we het al eens: de man
met het meisje, licht knikkend van ‘nee’.
Ik kamde je haren en poederde
je voeten, je handen wit,
zacht als handen. Je vroeg of ik wist
hoe wij eruit zullen zien, nat,
wekend. Zoals een hart niet
hartvormig is, zei ik, is het niet mogelijk
soms meer een mens voor te stellen
dan als een goed idee. Als ik en jij.