[p. 164]
Marieke Jonkman
Opdracht
Van mijn meester moet ik flink zijn, de rug
gerecht, de heup gekanteld, slank, slank.
Ik wil mijn strijd tegen de heerser
niet opgeven, sterk en gespierd sta
ik mijn man. Angst geef ik een trap
na maar woede duurt het langst.
[p. 165]
Amazone
Littekens schrijnen als het sneeuwt.
Oprukken wil ik zodra zij schreeuwt,
draven naar de graven van mijn zonen.
Het schild waarop ik wil vertrouwen
dat heerlijk past, rust op de steen.
Ik kan het niet meer voor me houden,
de zin van mijn bestaan is heen.
[p. 166]
Carry
Geen man kon je bevestigen, geen vrouw
een vrouw, geen kind een moeder maken.
Je lachte om vleierij en streelgedrag,
dacht aan wat ontsnapte en te boven ging.
Een mens moet buigen. Meer is niet gegeven.
Je boog te diep. Je blijft verheven.
[p. 167]
Virginia
Je wilde nemen, nam de dood
omdat je geven geven moest.
Het huis bleef achter, nachten-
lang. Vier winters kregen
wind en maanlicht overhand.
Heerschappij van ratten, spinnen.
Vuurtorens konden binnendringen.
De zee spuwde bloed en niet bij avondrood.
Geven leidt tot ademnood.