[p. 361]
Marieke Jonkman
Irrealis
Droeg ik naaldhakken, levendiger
zou ik mijn strak en gloedvol rokje
rechtstreeks richting vragen jagen.
Droeg ik feestvierende, vrij hangende
oorbellen, ik zou kaarsrecht zitten,
stralend, en beslister antwoorden.
Droeg ik zuivere, koel vallende zijde
ondanks de kou zou ik overal heet zijn,
uitstralen wat ik warm in mij houd.
Ik zou, ik zou. Zonder goud, in broek
en slobbertrui ben ik geen echte vrouw.
[p. 362]
Vriendin
Dat jij volkomen in mij was
en altijd goed gekleed! Met
geuren waar ik weg van ben.
Te laat. Alleen de taal legt
mij gereed en open in het gras
waar ik de kruiden ken. Plezier
ontbreekt. Jij geurt nooit hier
maar altijd diep in mij.
[p. 363]
Destructie
Wie blaat maakt zich tot schaap, wordt
door de wolven opgevreten. Ik stort
mijn hart nu blatend uit: weerloos, breekbaar
wil ik niet sterk en ongebroken heten.
Mannen doorsteken mij, vrouwen vegen
de vloer zorgvuldig aan, opgevouwen wil
ik blijven in mijn stormbestendig huis
waarbinnen zand en wind de gasten zijn.
Ik vouw me in mijn verzen uit en schuif
voorzichtig deze regels buitenshuis,
het stuiven in, medeplichtig aan vernietiging.