[p. 124]
Marieke Jonkman
Dicht
Wijder kon niet. Iedereen kon kijken,
niemand keek. Nu dreigt de sluiting, er is
geen meisje dat me streelde, geen man
die binnen kwam. Wat openhartig leek
verloor betekenis. Strijken, streek
gestreken, te gauw ben ik bezweken.
De spiegel redt, een vrome spiegelvrouw
die mij herkent en aankleedt voor het feest
waar ik nooit gastvrouw ben geweest.
Niets zal ik zeggen en niets zingen,
het dienblad dragen en geen fooi bedingen.
[p. 125]
Slapeloosheid
Gebogen ben ik van geheimen. Wie kan ik
toevertrouwen hoe dreigend de belagers zijn?
Ik draag weer blouses: grasgroene, hemelsblauwe.
Heb haar op tong en tanden. Wat wringt,
waar steun ontbreekt, nooit zet ik dat uiteen.
Wijdopen ogen liggen wakker, nachtenlang,
weigeren tv te kijken: beelden tonen veel
te soft wat ik zelf beleefde, schreef.
Wat stuk gedroomd is, wordt nooit heel.
[p. 126]
Bad
Van Cacharel de klank en niet de geur
en bovendien: zij geeft zo’n overvloed
aan schuim dat deze vrouw die schuilen moet
zich dagen schaamteloos verbergen kan
in deze hut van lucht en zilverkleur.
Geborgen ben ik voor ik sterf. Zolang
ik maar niet denk, blijf ik genezen.
Niet altijd kan ik in dit ligbad zweven.
Onrustbarend stuwt de netelige nerf:
het diep gesneden zijn maakt mij zielsbang.