Marijke Spies
De verdwijning
Ik kende Ries Veugels al een paar jaar toen ik hem trof in het vliegtuig naar de us. Hij ging naar hetzelfde congres waar ik samen met een paar collega’s van het Kunsthistorisch Instituut naar op weg was. Of, ‘kennen’ is eigenlijk het woord niet. Eraan terugdenkend, vraag ik me af of iemand hem ooit heeft gekend. Je kwam hem soms tegen op het archief of in de bibliotheek. Zodra hij je zag klampte hij je aan, om je vervolgens, al pratend met zijn wijsvinger tegen je borst, niet meer los te laten. Er was altijd iets dat hij juist had ontdekt, een gegeven dat volgens hem een of andere gevestigde opvatting definitief ontkrachtte, een familierelatie, een jaartal. Meer dan eens ben ik de lift naar een andere verdieping ingeschoten om hem te ontlopen.
Maar in het vliegtuig was er geen ontkomen aan. De hele tijd stond hij bij onze stoelen half over mij heengebogen tegen de anderen aan te praten. Het was een opluchting toen we in slecht weer terechtkwamen en hij terug naar zijn plaats moest. Maar even later was dat voorbij en stond hij met zijn verongelijkte stem weer te kakelen boven mijn hoofd: ‘En natuurlijk geen idee van archiefonderzoek. Of ik het maar even wilde uitzoeken. Alsof ik een loopjongen ben. Alsof dat zomaar gaat, alsof je daarvoor niet weken, maanden lang de notariële akten moet doorspitten, alsof…’
‘Pas maar op dat je er niet voorgoed in verdwijnt,’ riep iemand.
Er werd goedmoedig gelachen, en hij, verontwaardigd, sputterde erdoorheen:
‘Ja, lach maar. Op een dag heb ook jij een keihard gegeven nodig, een feit, in plaats van speculaties over penseelvoering en symbolische lading, en dan is het “Ries, toe Ries, kan jij niet eens?” Alsof hij verleden een kijkdoos is, die je maar voor je ogen hoeft te houden en…’
De rest ging verloren achter de stem van de gezagvoerder die meedeelde dat de landing in gang gezet was. Ries werd door een stewardes naar zijn stoel gedirigeerd. Wat hij vandaaraf nog zei was in het aanzwellende geraas van de motoren al helemaal niet meer te horen.
Hij had geen aanstelling, geloof ik. Maar ongetwijfeld liet hij zich goed betalen. Rijke Amerikanen hebben heel wat geld over voor elk concreet gegeven over de Rembrandt, de Jan Steen, of de Hondecoeter die ze denken te bezitten. En op het gebied van archiefonderzoek was hij een onbetwiste autoriteit, ook al zag hij er tussen al die gladgestreken kunsthistorici niet uit met zijn kaalgeschoren hoofd en zijn voddige t-shirt met de kop van Che Guevara. Het verbaasde me dat ze hem bij de paspoortcontrole zonder probleem lieten passeren. Eenmaal Amerika binnen werd hij meteen geattaqueerd door een opgewonden, zo te zien ruim vijftigjarige, vierkante vrouw, die zich door de wachtende afhalers naar voren drong: ‘Professor Voigels? I am Maria Stone from the National Archives. We are so excited to have you here.’
We keken elkaar verbijsterd aan. En dan paradeerde hij hier nog als professor ook.
De dagen die volgden was het niet anders. Voortdurend cirkelde er wel de een of andere verzamelaar om hem heen, meest vrouwen met naar paars zwemende kapsels, waar hij op zijn bekende belerende manier tegenaan schetterde. De lezingen leken hem nauwelijks te interesseren. Zelf gaf hij geen paper en tijdens de presentaties van de anderen zat hij met een lege blik naar buiten te staren in het altijd eendere stuk blauwe lucht. Behalve één keer bij een theoretisch betoog van iemand uit Chicago, die beweerde dat het verleden als zodanig niet bestond maar een ‘dialogisch tot stand gekomen’ constructie was van de historicus, omdat… Waarom, bleef onduidelijk. Midden in de zin sprong Ries overeind, zijn stoeltje klapte op en hijzelf torende plotseling meters boven iedereen uit.
‘No, no, no!’ schreeuwde hij, priemend met een vinger in de richting van de spreker. ‘What do you know about it, snotneus? Of course it exsists, and more than you think. Everything…’
Hij stopte een moment en keek om zich heen de rijen af, waarin iedereen opzij en achterstevoren gekeerd hem aanstaarde.
‘Everything, you, and you, and you, all of you are defined by it. The past hasn’t vanished and it is still less, I say léss, a construction of our blatant self-sufficient present. You yourselves are constructed by the past, that is: by the irreversable, and therefore knowable facts that are for ever fixed in time, not different from, eh, the-e, whatever, the galaxy, the…’
Hij stikte in zijn woorden. Met wijde armbewegingen werkte hij zich zijn rij uit – ‘facts, you know, facts! -, struikelde half het zijpad in en verdween.
Het hotel waarin ze ons ondergebracht hadden, had op het dak een zwembad. Toen ik daar laat in de avond kwam om nog een paar baantjes te trekken, zag ik hem midden in het bassin drijven. Hij lag op zijn rug met boven hem de eindeloze, wonderlijk fonkelende nacht. Hij floot, zacht, met langgerekte tonen, geen herkenbare wijs, of hij signalen uitzond om de eeuwigheid te lokken. Zoiets.
De laatste dag van het congres was er een excursie naar de lokale vestiging van de National Archives onder leiding van Mary Stone, die geheel door Ries in beslag genomen werd. Al in de bus ernaartoe eiste hij al haar aandacht op, en eenmaal verzameld bij de ingang van het vijf verdiepingen hoge, betonnen gebouw bleef hij tegen haar praten, hoewel het duidelijk was dat zij ons had willen toespreken. Pas toen er een bewaker verscheen die badges aan ons uitdeelde waarop we onze naam moesten schrijven om vervolgens via een ingenieuze constructie – de badge in een gleuf en je gezicht voor een minuscule camera, waarna de badge met je foto erop weer verscheen en er een tourniquet openging – een grote hal in te komen, zag ze kans zich van hem los te maken.
‘This way, please,’ riep ze. ‘First of all I would like to show you our national…’
Nou ja, de gebruikelijke zaken, maar daar gaat het nu niet om. Twee uur lang werden we rondgeleid langs de overblijfselen van het nationale en lokale verleden, inclusief ‘first people’ en ‘Afro-American history’, en ik geloof niet dat ik hem in die tijd nog heb gezien. In elk geval was hij er niet toen we aan het eind onze badges weer moesten inleveren.
Met drie man stonden ze bij de uitgang. Eén had een lijst waarvan hij onze namen oplas.
‘Yes,’ antwoordden wij braaf om de beurt en wierpen onze badge in de doos die de tweede man ons voorhield. De derde keek toe.
‘Professor Ries Voigels.’
Geen reactie. De man keek weer op zijn lijst en herhaalde: ‘Professor Ries Voigels.’
‘Het is not here.’
‘He must be.’
Ries Veugels had niet zijn badge ingeleverd en dus moest hij er nog zijn. Gelukkig was er een telefoon, zodat de kwestie snel genoeg opgelost leek te kunnen worden. Maar in het hotel was hij niet op zijn kamer. Ze hadden
hem ook niet binnen zien komen en toen ze hem na enig aandringen lieten omroepen in de bar, bleek hij daar evenmin te zijn.
‘Nou ja,’ zei iemand, ‘dan niet.’
En tegen de man: ‘Sorry, we cannot help you.’
Maar zo gemakkelijk ging dat niet. Ik denk dat ze groot gedonder kregen als ze verzuimden de badges in te nemen van een ieder die het gebouw uitging. We moesten mee een glazen kantoortje in. Daar moesten we onze gegevens: naam, geboortejaar, woonplaats, straat, land, adres in de us, duur van ons verblijf in de us, reden van ons verblijf in de us, invullen op een formulier. Ondertussen begon een van de bewakers door de intercom te roepen: ‘Professor Ries Voigels, to the exit, please. Professor Ries Voigels, to the exit!’
Het schalde door de lege gangen en langs het trappenhuis, waarvandaan je het vaag hoorde weerkaatsen. De twee anderen kwamen overeind en vertrokken met iets martiaals in hun pas het gebouw in, de één naar links en de andere naar rechts. Eén van ons stond eveneens op, legde zijn badge op het tafeltje, zei: ‘Okay, that’s it?’ en liep het kantoortje uit, de hal door, naar de gigantische voordeur, die nu dicht was. De hele groep volgde. Maar de deur bleef dicht. We hadden mooi gebaren naar die kerel achter zijn glazen raam en roepen van ‘Hi, man, open it, we have to go!’ De man bleef onverstoorbaar terugkijken zonder een hand uit te steken. We stonden daar met z’n allen in die hoge, kille hal. Ik weet niet hoe lang het geduurd zou hebben als Mary Stone er niet was geweest. Ze liep terug naar het kantoortje, waar ik haar even later zag opspelen zoals alleen een vrouw van haar statuur dat kon. En ondertussen klonk er voortdurend met korte tussenpozen: ‘Professor Ries Voigels, to the exit, please, to the exit!’
De volgende dag gingen de meesten van ons terug naar Nederland. Ik bleef nog veertien dagen in de us. Toen ik maanden later weer eens op het Kunsthistorisch Instituut kwam, hoorde ik dat Ries Veugels toentertijd niet mee teruggevlogen was. Zelf heb ik hem sindsdien nooit meer gezien. Maar dat kan toeval zijn.