Marjoleine de Vos
Kousbroek en de liefde die seks heet
‘Voor ik dood ga wil ik eerst nog even met de helft van de mensheid naar bed,’ schreef Rudy Kousbroek in een stuk met de titel ‘Mijn dood’. Toen dat stuk destijds in het Cultureel Supplement van nrc Handelsblad verscheen vond ik dat een volstrekt idioot verlangen. Waarom schreef Kousbroek, – Kousbroek! de intelligente, onverschrokken, geestige Kousbroek – zoiets kinderachtigs? En zoiets onwaars bovendien – niemand geloofde toch, en uit dat stuk bleek dat ook beslist niet, dat hij werkelijk met allerlei lelijke, pukkelige, dikke, oude of stinkende vrouwen of met vrouwen die sommige van deze eigenschappen combineerden naar bed wilde. Het zou een Vromanisme kunnen zijn, zo’n hardop beleden overbloezende liefde voor de mens in als zijn verschijningsvormen, zelfs die van de bloedlichaampjes en het fibrinogeen waar Leo Vroman altijd zo hartstochtelijk van zit te houden. Al geeft ook Vroman toe dat hij die liefde als hij niet zit te dichten maar geconfronteerd wordt met een reëel bestaand mens, heel wat gemakkelijker en vrijer in zichzelf voelt opwellen als dat mens een mooie vrouw is.
Maar Kousbroek is geen Vroman en die houdt niet zo in het algemeen van de mensen, al is hij dan soms wel weer erg ontroerd door de menselijke soort. Vooral als de menselijke soort zich overgeeft aan seks. Die helft van de mensheid was inderdaad, zo bleek uit de rest van het stuk, schromelijk overdreven. Wat Kousbroek wilde was ‘bedolven worden onder naakte meisjes: dan mag wat mij betreft de tijd ophouden en de eeuwigheid beginnen’.
Wat Kousbroek wilde was ‘bedolven worden onder naakte meisjes
Hij bedoelde: seks met mooie meisjes. Nu ja, nee, ook weer niet, het was hem, zo schreef hij ‘niet eens in de eerst plaats begonnen om sex (nou ja, ik bedoel ook weer niet dat het op de tweede plaats komt); het gaat om dat strelen, dat omhelzen, dat smelten van liefde’. Zo’n tussenhaakjes is dan wel weer echt leuk en Kousbroeks, maar de rest van de zin is ook nu ik dat stuk na ruim twintig jaar
overlees, nog steeds bevreemdend. Seks met allerlei onbekenden wordt gelijkgesteld met ‘smelten van liefde’.
Hoe kan dat nu?
Voor een onbekende smelt je niet van liefde. Kousbroek verkeerde heus niet in de illusie dat alle seks een uiting was van liefde neem ik aan. Maar toch lijkt hij in dat stuk die twee dingen geheel en al door elkaar te halen.
Elders schrijft hij over zijn pornografische verlangens, dat wil zeggen over het verlangen naar een esthetisch bevredigende pornofilm, die noch vulgair en wreed zou zijn, noch naturistisch en onschuldig. Een film met een spannende opbouw, aantrekkelijke acteurs en opwindende seks. Hij laat zich verder niet uit over wat hij onder dat laatste verstaat, Kousbroek is een kuise schrijver. Dat hij zich er niet over uitlaat draagt ook bij aan dat wat verwarrende gevoel dat hij werkelijk meent dat seks toch, eigenlijk, als er niet uitdrukkelijk iets anders bedoeld wordt, een uiting van liefde is.
Maar dan van liefde voor zo maar iemand van het andere geslacht.
Hij schrijft bijvoorbeeld over iets dat hij gelezen heeft in een boek over de Duitse concentratiekampen: dat de Duitsers in een bepaald kamp ‘de gewoonte hadden op gezette tijden een prostituée beschikbaar te stellen, of beter gezegd een Oost-Europees meisje dat tot deze functie werd gedwongen. Het opmerkelijke, aldus de schrijver, was dat er zoveel gegadigden waren: zelfs uitgeteerde wrakken stonden in de rij op hun beurt te wachten.’
Een verschrikkelijke scène, we zien het voor ons. Maar Kousbroek vindt het niet verschrikkelijk. Natuurlijk kun je dat vinden, schrijft hij, als je er weer zo nodig in wilt zien dat mannen ‘verstokte booswichten’ zijn die onder alle omstandigheden ‘hun fallocratische aard niet verloochenen’. Daarmee zijn degenen die hier iets onaangenaams in zien meteen al gecategoriseerd: humorloze, verbeten feministen.
Kousbroek zelf ziet het anders, zo’n verhaal toont hem ‘op een hartverscheurende manier hoe de wereld in elkaar zit’. En hoe zit de wereld dan in elkaar? Dat blijkt uit het vervolg van zijn verhaal: dat iemand die op het punt staat te sterven het beste een ander kan omhelzen.
Nu, met dat laatste kun je het best eens zijn. Van de ineenstorting van het wtc in New York is bekend dat mensen soms hand in hand van de torens sprongen – om op het allerlaatste moment niet zo volstrekt alleen te zijn. Dat laat op dezelfde ‘hartverscheurende manier’ zien hoe de wereld in elkaar zit. Dat alleen sterven, hoewel de uitentreuren herhaalde wijsheid wil dat ieder alleen doodgaat, iets verschrikkelijks is. Zo kunnen geliefden ook tegen elkaar zeggen: als jij er bent, kan mij niets gebeuren. Als ik toch moet doodgaan, dan liefst samen met jou. In
een vliegtuig zitten en neerstorten is erg, maar tot daar aan toe als je er samen in zit.
‘Bist du bei mir, geh’ ich mit Freude, zum sterben und zu meine Ruh.’
Wie het voor het zeggen heeft, zal het liefst willen sterven met zijn geliefde in de buurt. En omgekeerd is het denkbeeld dat iemand van wie je zielsveel houdt, gestorven is zonder dat je daarbij was, ondraaglijk.
Maar als je er zelf niet bij was, dan hoop je maar dat iemand anders zijn of haar armen om het beminde lichaam heeft geslagen, dat iemand anders nog iets liefs heeft gezegd, iets troostends heeft gedaan.
Maar is dat hetzelfde als mogelijk ten dode opgeschreven mannen die in een kamp een meisje verkrachten?
Jawel, dat klinkt tendentieus. Als je het zo zegt heb je je punt gauw gemaakt want niemand zal zeggen: liefde en verkrachting zijn hetzelfde.
Maar eerlijk is eerlijk, als iemand onder ogen ziet dat zo’n meisje door de kampleiding gedwongen wordt, dan ziet zo iemand toch ook dat het dan dus een groepsverkrachting betreft. Maar dat punt maakt Kousbroek totaal niet – het meisje doet er verder niet toe, wat ertoe doet is dat al die mannen nog zo graag een keer willen. En dat willen is in zijn optiek toch iets moois en liefs en iets met sterren en bloemblaadjes, zelfs als het zo tot niets is teruggebracht als onder deze omstandigheden. Het is slechts een andere ‘belichting’ schrijft hij, ‘Maar in hun hoofden schemeren de rozenblaadjes’.
Want als je ten dode gedoemd bent dan zit er nog maar één ding op: ‘Gauw, in godsnaam gauw bij elkaar in bed.’ En die diepe drijfveer schrijft hij ook déze mannen toe, waarom het dus allemaal zo hartverscheurend wordt.
Hier ergens ligt het vreemde en zelfs het onoprechte van Kousbroeks indertijd zeker dappere verdediging van pornografie. Hij was voor de bevrijding van het genre, tegen de verboden die er in de jaren zestig en zeventig nog omheen hingen, tegen de hypocrisie die het allemaal omgaf – maar hij was ondanks zijn pogingen daartoe niet in staat om te zien dat pornografie niets met liefde te maken heeft. Want in zijn hoofd schemerden de rozenblaadjes.
Overgave in liefde is iets anders dan overgave aan lichamelijk genot
Betekent dat dan ook dat seks niets met liefde te maken heeft? Dat zou ik zeker niet zeggen. Seks kan alles met liefde te maken hebben, dat ‘smelten van liefde’ waar Kousbroek zo naar verlangde, is nauw verbonden met overgave en intimi-
teit, en die horen weer bij liefde. Of misschien is dat niet precies genoeg gezegd: overgave in liefde is iets anders dan overgave aan lichamelijk genot. Dat laatste kan heerlijk zijn, maar het geeft niet het gevoel te willen of te zullen smelten van liefde. Daarvoor is meer nodig. Voor zomaar iemand, hoe mooi en begeerlijk en zacht en glad en opwindend ook, voel je zulke dingen niet.
Maar het lijkt alsof Kousbroek, ook in de pornofilms die hem voor ogen stonden, eigenlijk het liefst een beetje verliefd zou willen zijn op de hoofdrolspeelster, dat hij zich zou willen inbeelden dat hij één van de acteurs was en dat hij in de hemel was, omgeven door een ‘warreling van blonde en zwarte driehoekjes’. Hij wil de illusie van verstandhouding, van samen te kunnen sterven, van iets intiems. Het lijkt me dat pornografie dat nooit zal kunnen bieden. Dan heb je echte kunst nodig en daarin kan best eens een opwindende scène zitten, nou en of, maar dat is iets anders dan de ‘gemeenteporno’ die Kousbroek wilde, van overheidswege verstrekte, aangename seksfilms.
Is die vermenging van gevoelens van opwinding met gevoelens van liefde iets gedateerds? Zijn we weer eens een keer van iets bevrijd?
Het is verbluffend hoe zeer de wereld veranderd is sinds de tijd dat Kousbroek vroeg om esthetische, kunstzinnige porno. Op de televisie wordt over seks gepraat alsof het hele idee dat die iets met liefde van doen zou kunnen hebben bij geen van de gesprekspartners opkomt en de gemeenteporno die we gekregen hebben, sites als YouPorn, kunnen onmogelijk erg fantasierijk of esthetisch genoemd worden, die zijn eerder immens vervelend door al die domme ingestudeerde gebaartjes en blikjes en tongetjes langs de halfopen mond en het tergend langzaam uittrekken van een beha door iemand die eruit ziet alsof ze het geestesleven heeft van een stadsduif.
Als dat een bevrijding is mogen ze die van mij houden. Want au fond had Kousbroek denk ik gelijk: seks is ontzaglijk veel interessanter als er liefde bij komt kijken. Maar hij durfde zichzelf niet toe te geven dat hij verlangens had die helemaal niet zo interessant waren, namelijk om lekker aan mooie meisjes te zitten, en daarom werden die verlangens door hem opgetuigd met strelingen en zuchten en samen sterven – attributen die in een heel ander universum dan het pornografische thuishoren.
De vermenging is onhygiënisch – als het over liefde gaat zou het een vreemde bewering zijn om tegen je geliefde te zeggen dat je liever zou willen sterven bedolven door onbekende meisjes dan samen met haar. En als het om seks gaat is al dat gezucht over liefde misplaatst en ongemakkelijk.
Tegenwoordig is de wereld weer vaak de andere kant op hypocriet: we doen
net of er niets op het spel staat bij seksualiteit en of juist de schaamte en het besef van wat overgave betekent – uitlevering, weerloosheid – uit een ander universum komen. Eén waar we het maar liever niet over hebben. Eén waar we van bevrijd zijn.
Vreemd zit de wereld toch in elkaar. Je zou het gerust, met Kousbroek, hartverscheurend durven noemen.