[p. 128]
Mark Strand
Gedichten
Vertalingen van Wiljan van den Akker en Esther Jansma
Song
Black fly, black fly
Why have you come
Is it my shirt
My new white shirt
Is it my buttons of bone
Is it my jacket
My dark blue jacket
Is it because
I lie here alone
Under a willow
Cold as stone
Black fly, black fly
How good you are
To come to me now
How good you are
To visit me here
Black fly, black fly
To wish me good bye.
[p. 129]
Liedje
Bromvlieg, bromvlieg
Waarom ben je hier
Om mijn hemd
Mijn nieuwe witte hemd
Om mijn knopen van been
om mijn jasje
Mijn donkerblauw jasje
Kom je omdat
Ik hier lig, alleen
Onder een wilg
Koud als steen
Bromvlieg, bromvlieg
Wat aardig dat je
hierheen bent gekomen
Wat aardig van je
Mij hier te bezoeken
Bromvlieg, bromvlieg
Me vaarwel te wensen.
[p. 130]
Diary
Each night with nothing more to do I stare
And stare into your pages blank as air.
My dear, how pure, how blameless I appear-
A silent self in its more silent mirror.
[p. 131]
Dagboek
Nu er niets meer te doen valt staar en staar
ik ‘s nachts naar je bladzijden leeg als lucht.
Lieverd, wat lijk ik zuiver en onschuldig
Een zwijgende ik in een zwijgzame spiegel.
[p. 132]
Those last moments
We were in another country and talked of the war,
Which we thought would never end, and of our leaders
Who did nothing, when we felt the slow encroachment
Of the hour, and imagined people up and down the coast
Becoming drowsy and drifting off towards sleep, then the wind
Picked up and rain pelted the slate roof and seaward
Windows, and flattened the wild grass and thistles.
Suddenly, the rain stopped, and for a while the only sound
Was the muffled thrust of waves against the shore.
I sat at the table, finishing my drink, and turned
And saw you standing in front of the hallway mirror
As if searching for someone no longer there. You lowered
One shoulder, then the other, letting the blue and violet
Cotton dress slip to the floor. I watched as the shadow
Of night rounded the pale folds of your flesh. And what
Remained of the day – a thin strip of light in the west –
Slid quietly into the sea, and the world of which
We had spoken, dangerous still, seemed out of reach.
[p. 133]
Die laatste ogenblikken
We waren in een ander land, spraken over de oorlog
Waar wel geen eind aan zou komen en over onze leiders
Die niets ondernamen, toen we het uur naderbij
Voelden kruipen en bedachten hoe mensen overal
Langs de kust langzaam de slaap in versuften.
De wind wakkerde aan, regen striemde het leien dak
En het uitzicht op zee, plette distels en gras.
Opeens stopte de regen en even was alleen
Het doffe gebeuk van golven tegen de kust te horen.
Ik zat aan tafel, leegde mijn glas, draaide me om
En zag je staan in de gang voor de spiegel alsof
Je op zoek was naar iemand die hier ooit was geweest.
De katoenen paarsblauwe jurk gleed schouder na schouder
Van je af op de grond. Ik keek hoe de nachtschaduw
Je bleke vleesplooien rondde. Het restant
Van de dag – een dunne streep licht in het westen –
Gleed stil in de zee en de wereld waarover we hadden
Gesproken was nog altijd gevaarlijk, leek buiten bereik.