[p. 113]
Marko Fondse
Bleekneus’ avondlied
Was dat nu al?
Wij zaten in de vierde klas
van het gymnasium.
Weldra zou het opengaan
het dikke boek
het grote,
de Homerus.
Ach, was dát popelen!
Je leraren, die beulenbent,
dat wist je best,
die waren een cordon sanitaire.
Daarbuiten ging de wereld door.
En zich maar ontwikkelen
ontplooien.
Je rook het al
uit het chemielokaal,
waar ook die onherstelbaar mooie jongen
knoeide met verderf.
Hij was voor mij wat Jezus was voor zullie.
[p. 114]
Ik deed er maar wat Mozart bij –
per bos dat sneuvelde
een Satz van een sonate,
alsof dat het verval beteugelde.
Maar kon je anders?
Hij had mijn tijd voltooid.
Iets beters heb ik nooit gevonden
terzijde van de stank,
nog altijd niet –
wat goud verheuging
en wat blauw verdriet.
Dan stond al op een kiertje het heelal.
En dat was al.