Marko Fondse
‘En alleen als ze me opgraven.’
Vladisláv Felitsiánovitsj Chodasévitsj (1886-1939) is een van die weinige dichters die na een langdurige, betrekkelijke veronachtzaming opeens worden herontdekt en dan waarschijnlijk hun vaste plaats aan het literaire firmament durend zullen behouden. Sinds hij in 1982 door de Leidse slavist Jan Paul Hinrichs werd geïntroduceerd (zie ook Tirade 285) heeft zijn poëzie hier te lande zich snel een plaats veroverd naast groten als Mandelstám en Achmátova en het ziet er naar uit dat dit binnenkort ook het geval zal zijn met een deel van zijn essayistisch proza.
De kortste karakteristiek die men van hem kan geven is waarschijnlijk de dichter van de ziel. Avond uit de bundel De zware lier (1922) hoort thematisch nog tot de gedichten over de ziel (doesjá), die los van haar drager haar eigen leven leidt:
In de navrante ballingschapspoëzie van zijn vijfde en laatste bundel Europese nacht (1927) is dit thema vrijwel verdwenen.
Het ballingenbestaan is voor Chodasévitsj als dichter op den duur onvruchtbaar gebleken. Ondergronds is van die doem tot impotentie een schokkend exempel. Zijn poëzie is over de hele lijn treffend kuis, niet in de zin van preuts, maar metterdaad niet te bezoedelen. Des te choquerender werkt een gedicht als An Mariechen, waarin hij zich afvraagt wat er van een zwak deerntje achter een zware Berlijnse tapkast moet worden, als ze eenmaal door haar ouders aan de ‘onontkoombare’ echtgenoot wordt uitgeleverd, die haar zwakke krachten spoedig door te zware belasting
aan een einde zal helpen. Beter kan ze dan nog maar – ‘o, slechts met schromen maakt zich die gedachte los’ – bij het vallen van de avond in een bos haar moordenaar tegenkomen
Wat treft in zo’n tekst, als overal in de laatste drie bundels, is de precisie van ieder detail. Een vereenzelviging van de zwakke, altijd ziekelijke dichter met deze Mariechen in een wezensvreemde omgeving ligt voor de hand. Het uiteindelijke beeld is dat van een buiten eigen schuld vergooid, tot onvruchtbaarheid gedoemd leven. Maar het slachtoffer komt er uiteindelijk nog maagdelijk en onschuldig vanaf.
In Ondergronds heeft de pervertering van de levenskracht het pleit gewonnen. Het zaad van Onan valt op de rotsen. Voor de bodem van de zaaier (een thema uit zijn derde bundel Op de wijze van het graan (1920) is het graniet van het stedelijke ballingsverblijf in de plaats gekomen.
Een aantekening in het exemplaar van Europese nacht in het bezit van zijn weduwe Nina Berberova maakte Chodasévitsj de volgende aantekening: ‘21 sept. Berlin (1923 MF). Ik zag [hem] op Viktoria-Luise Platz. Ik volgde de oude man (overigens begin vijftig) tot de Kurfürstendamm.’
Chodasévitsj’ taalgebruik heeft sterk archaïserende trekken en contrasteert daardoor hevig met een zeer modern levensgevoel, dat zodoende binnen de traditie (Poesjkin, diens voorgangers en tijdgenoten) wordt getrokken, een traditie die door het optreden van de weinig concrete symbolisten op de achtergrond was geraakt. Een esthetiserend archaïseren is dit bij hem nooit.
In een aantekenboekje (wsch. 1920) schrijft hij hierover zelf:
Zelfs zij die mijn gedichten begrijpen en waarderen betreuren de archaïsche aard van hun taal. Dat is kortzichtig. Mijn poëzie wordt uiteindelijk toch pas publiek domein in een tijd dat onze hele huidige taal diepgaand ouderwets geworden zal zijn en het verschil tussen Majakovski en mij alleen nog maar de meest subtiele filologen duidelijk zal zijn. (…)
Het ziet er niet naar uit dat het al zover is. Als Majakovski-vertaler kan ik daarover een woordje meespreken. Chodasévitsj vrees dat, zoals de aantekening vervolgt ‘de Russische taal dan “dood” zal zijn, zoals het Latijn en altijd “voor enkelen”. En alleen als ze me opgraven’ is voorbarig gebleken. De tijd heeft op deze klassiek geen vat gehad, zoals op heel wat werk van de vernieuwers onder zijn tijdgenoten.
Over de vertaling van Ondergronds slechts het volgende: een vertaler kan wel eens de verdenking op zich laden dat hij het allemaal nog veel mooier wil maken dan zijn origineel gebiedt. Die verdenking kan allicht ontstaan bij de drie laatste regels. Ik geef er daarom een transliteratie van het Russisch bij.
(Alle i’s zijn hier lang, ook in gesloten lettergrepen.)
Deze regels lijken mij de geobsedeerde weergave van de mannelijke masturbatiebehandeling. Maar dat is een overweging achteraf. De vertaling werd uitsluitend door de klank ingegeven. Iedere andere oplossing zou er naast gezeten hebben.