Martijn Knol
Thuis
Voor J.
Exact een week na het boekenbal1. liep ik van Amsterdam Centraal naar de Spuistraat. Het schemerde. Er hing spanning in de lucht. Nervositeit. Maar misschien vergiste ik me en projecteerde ik mijn herinnering aan de opgewonden sfeer van vorige week2. op deze avond. Ik was toen niet naar het galafeest in de Stadsschouwburg geweest, alleen naar een etentje op de uitgeverij. Ook nu was ik op weg naar nummer 283.
De voordeur stond open. Boven3., op de lange eikenhouten tafel in de redactiekamer, glazen, schalen met noten en flessen wijn en cola, pakken sap. De eerste gasten hadden zich, een glas in de hand, naast de tafel geposteerd en stonden te praten met medewerkers van de uitgeverij.
Nathalie, mijn favoriete stagiaire4., studente aan de UVA, en, zoals ik later constateerde, de enige onder de aanwezigen met bruin haar en blauwe ogen5., was er ook. Op presentaties en borrels houd ik me altijd wel een tijdje in haar buurt op. Je kunt niet alleen eindeloos met haar van gedachten wisselen over Proust, Bruce Nauman en de stadsparken van Springer, maar ook over graffiti, televisieseries en gangsta-rap.
Hoewel ik al op haar gesteld was sinds we in de zomer van 2011 onder een ventilator drukproeven hadden doorgenomen, had ze afgelopen winter, zoals dat heet, mijn hart gestolen. Het was in de dagen dat iedereen nog aan een Elfstedentocht dacht. Ik stond met een vleugelmoer van mijn dicht te klappen vouwfiets te klungelen toen ze kwam aanfietsen vanuit de richting van Het Lieverdje/Boekhandel Athenaeum, om de één of andere reden reed ze over de stoep. Haar voorwiel kwam pal voor mijn tenen tot stilstand.
Nathalie droeg een donkerblauwe, wollen jas en in plaats van in fijne wollen dameshandschoenen of in de praktische, monochrome wanten die peuters vaak dragen, staken haar handen in grote, lompe, dikke, crèmekleurige wanten met een patroon van courgettes en courgettebloemen op de rug.
We begroetten elkaar met twee kussen en we stonden al een tijdje te praten over de film van Jacques Deray die ze me weken eerder had aangeraden toen ik zag dat haar wanten ovenwanten waren6..
‘Je draagt ovenwanten!’ zei ik – en had even het gevoel een vrije val te maken.
‘Die draag ik altijd.’
‘…’
‘In de winter dan.’
‘Het is…’
‘…’
‘Bevallen ze?’
‘Ja, behalve bij natte sneeuw: dan moet ik tien keer per dag een ander paar aantrekken. En ze sluiten niet om de polsen.’
‘Maar het is beter dan niks, natuurlijk.’
Haar neus was rood van de kou. Op de bleke huid bij haar jukbeenderen en op haar voorhoofd de vage herinnering aan zomersproeten.
Ik keek weer naar haar wanten en merkte dat ik mijn blik niet van de courgettes en courgettebloemen7. kon losmaken. Ik staarde naar de groene en crèmekleurige stiksels en naar de minuscule, bolstaande kussentjes waarin de stiksels het oppervlak van de wanten hadden verdeeld en die deden denken aan gecapitonneerde banken en muren.
Met een ruk aan haar stuur maakte Nathalie duidelijk dat de werkdag ging beginnen8..
Nu was het lente en droeg Nathalie, zoals alle jonge vrouwen op alle uitgeverijen9., een jurkje. Onder de ramen, buiten, het geklingel van trams. Een carillon meldde dat het acht uur was.
De uitgeverij hield open huis. Liesbeth (Lagemaat), Huub (Beurskens), Hans (Dekkers), Guus (Meijer) en ik zouden, met de in de openingsalinea van deze tekst genoemde boekenweek als aanleiding, voorlezen en vragen over ons werk beantwoorden. Eerst kregen de gasten een rondleiding van Koos, onze redacteur. Terwijl wij, auteurs, met elkaar zaten te praten over het uitblijven van zinnige, paginagrote besprekingen en royale herdrukken, hoorden we de sliert gasten de trap naar de uitgeverskamer opstommelen. Even later kwam iedereen weer naar beneden, naar de grote redactiekamer op de eerste verdieping waar wij achter samengeschoven tafeltjes waren gaan zitten, een beetje als bij een persconferentie of de lancering van een nieuw product – wat het natuurlijk ook was. Koos introduceerde ons, vertelde iets over onze boeken en nodigde ons uit op onze personages of werkwijzen in te gaan.
We hadden geloot om de volgorde. Ik was als laatste. Er waren zoveel studenten, leesclubleden, boekhandelaren en bekenden dat een kwart van de aanwezigen moest blijven staan. De temperatuur liep snel op. De meeste gasten zaten op een houten stoel met biezen zitting; ging iemand verzitten, dan hoorde je gekraak – als in een kerk.
Bijna iedereen die ergens moet spreken of voorlezen kiest uit het publiek een paar vriendelijke, begrijpende gezichten tot wie hij of zij zich eigenlijk richt. De boeien waaraan je je vastklampt in de zee van onbegrip. Ik had een licht fragment voorbereid uit het derde hoofdstuk van de roman die een paar maanden eerder was verschenen, een melige dialoog tussen twee kantoormedewerkers, en steeds als ik, tijdens het voorlezen, naar het publiek keek10., peilde ik de stemming op het gezicht van Nathalie. Ze leek, want keek, blij. Een paar keer zag ik haar zachtjes schudden van het lachen.
We verkochten boeken, signeerden, praatten met lezers en toen de gasten vertrokken waren, begonnen de wijzers van de klok te versnellen. Rokers rookten, drinkers dronken. Met bureauredactrice Eva had ik het over het laatste hoofdstuk van Daniël Rovers’ Elf. Ik beweerde dat ik de eerste alinea van het slot uit mijn hoofd kende.
‘Bewijs maar,’ zei Eva. Ze trok een exemplaar van de roman uit de wandkast en las mee terwijl ik reciteerde. Als foutloos het criterium was, faalde ik, maar volgens Eva kwam ik redelijk in de buurt van ‘de brontekst’.
‘Acceptabel,’ zei Nathalie die half achter Eva was gaan staan en over haar schouder had meegelezen.
‘Zo,’ zei Hans, ‘de diagnose luidt dat je nog steeds geen Alzheimer hebt.’
‘En ook geen Korsakov,’ zei Guus.
Ze lachten.
Naema kwam ook bij ons staan en in een halve kring praatten we over elektronische boeken, poëzie T-shirts en de noodzaak van een tramverbinding tussen Utrecht en Amsterdam. Met haar glas maakte Eva een wild gebaar in de richting van het station – een golf sinaasappelsap plensde op het linoleum.
‘Toevallig ga ik morgenochtend koffie met hem drinken,’ antwoordde ik op Huubs vraag of ik Bart, een wederzijdse kennis, nog weleens sprak.
‘Dan moet je morgenvroeg wéér naar Amsterdam,’ zei Naema.
Ik knikte.
‘Dan kun je beter bij mij blijven slapen,’ zei Nathalie.
Hans en Guus keken elkaar aan.
‘Dat heeft hij weer,’ zei Hans.
Nathalie deed haar aanbod in onschuld. Ze was op haar werk. Haar brein stond in de praktische modus11..
‘Graag,’ zei ik.
‘Er geen gaan trams meer,’ zei Liesbeth traag. En inderdaad was het geklingel een tijd geleden al opgehouden. We hielden allemaal even ons mond om naar de stilte te luisteren.
‘Geeft niet,’ zei haar man. ‘We zijn met de auto.’
‘Hè, doe niet zo praktisch.’
Nadat we glazen, kratten en volle flessen naar de hoger gelegen keuken hadden gebracht, liep ik met Nathalie mee naar het appartement in de woonlaag boven de Bijenkorf dat zij en haar vriend in onderhuur hebben van een zanger die
zich voor twee jaar heeft verbonden aan de opera van Sidney. Nathalies vriend, een civiel ingenieur12., zat in het Midden-Oosten, voor zijn werk.
Ik was nog nooit bij Nathalie thuis geweest. We gingen het pand binnen door een zwarte stalen deur aan de achterkant van De Bijenkorf, namen de lift naar de bovenste verdieping en liepen door een lange, smalle gang (karamelkleurige wanden, spierwitte TL-buizen) naar haar studio. Ze ging me voor13.. Ik liep naar het raam om met mijn rug naar de kamer naar de lichtjes van de stad te kijken.
‘Thee?’
‘O, graag.’
Terwijl de waterkoker zoveel stroom uit het net zoog dat de lichten een fractie dimden14., wees Nathalie me de badkamer. Ik douchte en trok een Olie B. Bommel-achtige pyjama aan van Nathalies vriend – die blijkbaar groter en dikker was dan ik: broek en jasje vielen in plooien over mijn lijf; de wijde rimpelhuid om de kop van een bloedhond15..
Nathalies appartement was zo klein dat bed en bank bijna tegen elkaar aan stonden – we legden onze voeten op het matras. Nathalie had haar haar losgedaan. We praatten over de gasten die we hadden gesproken, vergeleken onze inschattingen over de mate van dronkenschap waarin de anderen zich nu over snelwegen en spoorrails bewogen en betwijfelden het waarheidsgehalte van een sterk verhaal van Hans16..
Toen de glazen leeg waren boog Nathalie naar voren en sloeg het dekbed terug. Er lag maar één kussen.
‘Is je vriend zo’n neuroot die overal zijn eigen kussen mee naartoe sleept?’17.
‘Nee, dat ís zijn kussen.’
‘…’
‘En ik heb er daarstraks een schone sloop om gedaan.’
Het bed, Nathalies gezicht, de lege glazen: hoewel alles de verbazingwekkend knusse kuisheid van een onschuldig logeerpartijtje emaneerde, was het toch
vreemd hoe we hier18. zaten. Als we daar zin in hadden konden we bijvoorbeeld met elkaar naar bed gaan. En wie zei dat ik haar niet zou wurgen?
Nadat Nathalie haar jurkje had uitgetrokken liep ze in hemdje en stippeltjesslip heen en weer om iets onzichtbaars te verzamelen19.. Het jurkje dat ze eerst op de vloer had laten vallen, raapte ze op om over de rug van een stoel te hangen.
‘Ga maar liggen hoor,’ zei ze.
Aan de andere kant van het glas suisde een vliegtuig knipperend over de donkere stad.
Nathalie verdween in de badkamer en kwam terug met twee bordeauxrode, gewatteerde wanten die op de rug waren gedecoreerd met grote margrieten (witte kroonbladeren, geel hart). Ze stak haar handen erin, legde ze op de plek waar je een tweede kussen zou verwachten en vlijde haar hoofd op klassieke meisjeswijze op de bovenste handschoen.
Zo lagen we zwijgend naast elkaar.
Ik deed mijn mond open om iets te zeggen, maar er kwam geen tekst.
‘Dit gebruik ik altijd als hoofdkussen.’20.
Haar donkere haar onttrok de wanten aan mijn zicht.
Ze leek een routine te hebben ontwikkeld voor het overwinnen van haar verlegenheid – zoals andere vrouwen en meisjes op intieme momenten steeds makkelijker omgaan met andere veronderstelde onvolkomenheden: de wijnvlek aan de binnenkant van hun dijbeen, het litteken op hun buik, de vierkante tepel.
Toen ik na het douchen op zoek was gegaan naar een handdoek had ik in het badkamerkastje alleen maar ovenwanten gevonden. Ik vond het te suspect om Nathalie – terwijl ik stond uit te lekken naast de douchecabine – te vragen waar ik de handdoeken kon vinden. Ik had overwogen me af te drogen met de badkamermat, maar me uiteindelijk droog gedept met zo’n handschoen.
‘Volgens mij heb jij een speciale geneigdheid tot het gebruik van ovenwanten… of overinterpreteer ik nu?’
‘Daar droog ik me altijd mee af.’
‘Ja.’
‘…’
‘Maar waarom?’
‘Wil je het echt weten?’
‘Anders had ik het niet gevraagd.’
Ze kwam half overeind, leunde op één arm en vertelde dat ze21. was geboren en opgegroeid in een gehucht nabij Perpignan22. (boomgaarden, bloemen, beesten). Haar vader was kok23.24., haar moeder lerares. Henri, zo heet haar vader, werkte in de keuken van een groot luxehotel dat stil en verlaten aan de rand van het dorp lag en waar wetenschappelijke en zakelijke congressen werden gehouden en waar scenarioschrijvers zich terugtrokken om hun scripts te herzien – lees: aan te passen aan de eisen van financiers – en er had in een verregende zomer zelfs een schrijver gelogeerd die later de Prix Goncourt had gewonnen, maar haar vader had Nathalie diens naam jaren onthouden, omdat ‘koks ook zo hun beroepsgeheim25. hebben.’
Voor haar vader was de keuken achter het hotel een soort klooster waar hij kalm en geconcentreerd kruiden knipte, bouillon trok, kalkoenen vulde, vis schoonmaakte. Voedselbereiding was zijn bestemming. Voor hem was dit het summum van geluk: een gast die langzaam – sereen, gelukkig, verrukt – opkijkt van het bord waarvan hij of zij net de eerste hap heeft genomen. De manier waarop het hoofd zich, licht van culinaire verwondering, langzaam verheft… voor hem was dat de mooist denkbare zonsopgang.
‘s Morgens vertrok hij op de brommer26. naar zijn werk en als hij ‘s avonds weer terugkwam zat de krat op zijn bagagedrager vol papieren zakken met groenten, vruchten en vlees of vis27. die hij vervolgens in de eigen keuken ging bereiden. Henri had drie weken per maand lunchdienst en één week verzorgde hij het diner. In de weken dat hij het hoteldiner bereidde, kookte Nathalie’s moeder thuis. Het liefst kookten de twee samen28. – in vakanties en in de weekeinden. Alleen:
hun keukengeluk werd lang bedorven door een meningsverschil dat al bijna zo oud was als hun liefde. Haar vader had de gewoonte, zoals iedere beroepskok, hete pannen vast te pakken met een theedoek.
‘Er is geen brigade ter wereld die binnen een straal van twee kilometer rond zijn kachel een pannenlap of ovenwant tolereert!’
‘Nou daar hebben die brigades dan helemaal ongelijk in!’
Hun smaken kwamen overeen, hun technieken niet. Ze spraken af dat ze, wat het hanteren van pannen betreft, om beurten de dienst uitmaakten in de keuken. De ene week gebruikten ze een van de theedoeken die haar moeder dan als een soort want om haar handen vouwde, waarbij er toch vaak iets misging en ze soms zelfs een blaar opliep omdat ze zich brandde aan de hete handvatten, en de andere week gebruikten ze de ovenwanten van haar moeder, die haar vader natuurlijk niet aantrok, maar hanteerde alsof het gewoon wat klein uitgevallen theedoeken van uitzonderlijk dikke stof waren.
Mathilde deed van de twee het meest haar best zich in het standpunt van de ander te verplaatsen. Ze probeerde af en toe, met een theedoek in haar hand, de pannen vast te pakken met de stoere nonchalance van haar man. Henri stond er dan bij als een basketballer die een tegenstander het scoren probeert te verhinderen.
‘Grotere greep!, grotere greep!’
Op een middag toonde hij, op zijn beurt, zijn goede wil door, heel voorzichtig, één van Mathilde’s grasgroene ovenwanten te passen, maar hij trok die ook onmiddellijk, met een hevigheid alsof hij de grens van zijn seksuele geaardheid dreigde te overschrijden, weer uit en smeet die weg onder het uitroepen van ‘Het spijt me, Tilde… ik kán dit niet!’.
Omdat de richtingenstrijd, hun afspraken ten spijt, ieder weekeinde opnieuw uitbrak en Henri en Mathilde elkaar steeds opnieuw, en steeds vergeefs, van hun eigen gelijk probeerden te overtuigen, besloten ze een rooster te maken dat het debat voorgoed moest vervangen.
‘We maken een rooster,’ zei Mathilde.
‘Goed,’ zei Henri. ‘Roosters zijn altijd goed.’
De dikke, bolstaande deur van de koelcel in de hotelkeuken hing ook vol roosters en die werden door iedereen geraadpleegd – dat scheelde een hoop geruzie en een hoop gelul.
Nathalie’s moeder pakte een potlood en een plastic liniaal (15 cm) uit Nathalie’s etui en begon over de lengte van de blanco achterkant van een reclamebiljet lijnen te trekken, en daarna, over de breedte natuurlijk, dwarslijnen, zodat er een raster ontstond waarop ze precies konden invullen welk keukentextiel wel-
ke week zou worden gehanteerd. De lijnen van het rooster vertoonden golfjes en kuiltjes op de plekken waar de grafietpunt van het potlood was weggezakt in de deukjes die in de meetrand van de liniaal waren gekomen toen Nathalie de uitnodiging van tomgirl Francoise het meetinstrument te gebruiken voor een zwaardgevecht wat al te gretig had aanvaard en ze29. met de meetinstrumenten een tijdje tegen elkaar hadden geslagen30..
Maar in hun drukke leven vergaten ze soms welke week het was of werd hun rooster doorkruist door vakanties of invaldagen voor zieke collega’s waardoor ze niet meer wisten waar ze in hun schema waren gebleven en of het eigenlijk een theedoeken- of ovenwantenweek was31.. Op een zondagmiddag stonden ze elkaar te verdringen voor het schema en verweten elkaar altijd zo koppig aan de eigen werkwijzen vast te houden toen Nathalie, die aan tafel zat te kleuren, zei: ‘Jullie kunnen toch allebei op je eigen manier koken? Dan hang je er toch een haakje bij?’
Ze wees met haar viltstift (donkergeel) naar de drie haakjes waaraan in het midden beurtelings een theedoek of een paar ovenwanten hing – met aan de haakjes aan weerszijden de zwarte koksjas van haar vader (links) en het bebloemde, roomkleurige schort van haar moeder (rechts). Haar ouders keken haar verbaasd aan32..
‘Er is genoeg plek,’ zei haar moeder.
‘Ja,’ zei haar vader.
Nathalies hoge stem had niets afgedaan aan haar overtuigingskracht, had haar voorstel eerder verzacht en daardoor aanvaardbaar gemaakt. Vader Henri haalde een schroevendraaier uit zijn gereedschapskist en een messing haakje uit zijn spijkerdoos dat hij vastschroefde tussen de andere haakjes aan de binnenkant van de deur en schonk iedereen iets te drinken in. Voortaan hingen theedoek en wanten net zo harmonieus naast elkaar als de jassen in de hal van Nathalies school. De keuken was nu de gezelligste plek van het huis33. en Nathalie was er diep in haar hart van overtuigd dat ze het huwelijk van haar ouders had gered.
Vijf jaar later, Nathalie was twaalf, overleed Mathilde. De enige palliatieve betrokkenheid die je de Goden kon nageven was dat de ziekte die bij haar, Mathilde, was geconstateerd zich zo agressief door haar organen heen vrat dat haar
ziekbed veel korter uitviel dan oncologen op basis van de statistieken hadden voorspeld en ze dus per saldo, vermoedelijk, minder leed dan wanneer ze het verwachte jaar van haar verkankering had moeten uitdienen – minder dan drie maanden nadat de diagnose was gesteld, stonden Nathalie en haar vader aan Mathilde’s graf.
In twee weken huilde Nathalie het rauwe verdriet eruit. Daarna begon ze een tic te ontwikkelen voor ovenwanten. Ze keek ernaar in winkels met keukenspullen, ze bracht het kledingstuk34. ter sprake als ze bij vriendinnen at of als Henri haar meenam naar de restaurants van zijn collega’s – het patroon was haar pas veel later opgevallen.
Vaak was een paar ovenwanten het enige waarmee ze thuiskwam als ze met vriendinnen naar Perpignan was geweest om naar kleding te kijken en het enige souvenir dat ze meenam van vakanties. Sommige wanten zagen eruit als kabouterjasjes. Andere leken eerder op een pantoffel, theemuts of slaapzak. De meeste waren doorgestikt, als bodywarmers. Zelfs voor de eerste keer dat ze naar bed ging met Jean Jacques35., haar jeugdliefde – een gebeurtenis die ze almaar had uitgesteld omdat haar intuïtie zei dat het een eeuwigheid zou duren voordat een jongen zo naar haar verlangde en vertrouwd met haar was dat hij ongeremd aanvaardde dat ze die malle wanten aanhield nadat ze al haar andere kleren had uitgedaan36. – had ze een speciaal paar gekocht, wit met rode hartjes.
‘Is je vader eigenlijk hertrouwd?’
In de stilte die viel realiseerde ik me dat het antwoord op deze vraag alleen kon teleurstellen. Een ‘ja’ betekent – hoe weinig genereus dat ook lijkt – een ontgoocheling, een klinisch en hard, hufterig verraad, door de weduwnaar, aan het ideaal van de ene, romantische liefde, aan het geloof in die ene unieke combinatie van twee mensen die het lot, of de Goden, voor elkaar hebben bestemd. Terwijl ‘nee’ een empathische beproeving zou betekenen omdat de kou plaatsvervangend om mijn hart zou tochten, de pijn van onstelpbare leegte en steenharde eenzaamheid even de mijne zou zijn. Om mijn gene te maskeren reikte ik naar het nachtkastje, naar mijn theeglas. Dat leeg was. Is je vader eigenlijk hertrouwd?
‘Ja, met de zus van mijn moeder.’ Die was twee jaar eerder weduwe geworden doordat haar man op een landweggetje verongelukte (bocht, boom, voorruit) toen hij uitweek voor een postbode die plotseling een erf af kwam fietsen terwijl
hij over zijn schouder lachend nog iets naar de boer riep die hem een drankje had geschonken. Met de zus van mijn moeder. Het juiste antwoord37. bestond.
‘Wil je nog thee?’
‘Nee, dankjewel.’
Nathalie stapte uit bed, bracht de glazen naar het aanrecht aan de andere kant van de kamer. Ondanks het dubbele glas klonk het solitaire gejakker van een taxi, een personenauto, een bromfiets tot de kamer door. Toen ze naar het bed terugliep zei ze: ‘Ik slaap altijd met de gordijnen open, maar als je wilt kan ik ze dichtdoen?’
‘Open lijkt me prima.’
Ze stak haar handen weer in de grote, zachte wanten, legde die op het matras en legde haar hoofd erop.
‘Slaap lekker,’ zei ze en sloot haar ogen38..
‘Bonne nuit.’
Ze glimlachte en haalde een hand uit een handschoen om het licht uit te doen.
Toen ze in slaap was gevallen, liep ik op mijn tenen naar de boekenkast, trok er een klassiek Frans kookboek uit, pakte een stoel en ging in de badkamer zitten lezen39..
- 1.
- Editie 2012.
- 2.
- In de trein had ik twee mannen die – zoals ik uit hun conversatie opmaakte – bij een boekendistributiebedrijf werkten, horen praten over het bal; de jongste ging voor het eerst, de oudste was al zo vaak geweest dat hij de tel kwijt was. Mijn toegangskaartjes had ik weggegeven, maar ik ging, zoals gezegd, wel naar het etentje op de uitgeverij, en op weg daar naartoe viel me op dat het overal in de stad zinderde van voorspanning, van voorpret en onrust. Er zweefden ook bovengemiddeld veel mannen en vrouwen in avondkleding door het straatbeeld; gloeiende ogen, de opgewonden blikken van mensen die keken of ze gezien werden.
- 3.
- Bij het bestijgen van de lange, steile trap twijfelde ik, zoals gewoonlijk, steeds als ik een voet optilde of ik die ??n of tw?? treden hoger weer zou neerzetten. Als je tot halverwege de trap bent gevorderd, verschijnt er altijd iemand op de overloop voor de redactiekamer (vanwaar de zoemende sluiting van de voordeur wordt bediend) om een blik naar beneden te werpen, maar vandaag niet – de voordeur stond immers al open.
- 4.
- Precisering: toen al geen stagiaire meer, maar redactie-assistente in deeltijd.
- 5.
- Een combinatie die als de eerste van de canonieke ?zeven schoonheden? geldt.
- 6.
- Een vermoeden dat langzaam daagde, dat ik met drie, vier snelle blikken dubbelcheckte – en toen toch nog bijna verwierp.
- 7.
- Het was bijna wreed om afbeeldingen van die kwetsbare gewassen bloot te stellen aan de vrieskou.
- 8.
- Zonder haar wanten uit te trekken slaagde ze erin de velg van haar achterwiel, de spijlen van het metalen hekje voor de uitgeverij, haar bagagedrager en de schakels van haar kettingslot te veranderen in een vernuftig vlechtwerk. Terwijl ik haar vaardigheid stond te bewonderen, voelde ik een vreemde mengeling van verliefdheid, vertedering, verdriet en verlangen opkomen – of liever gezegd: een gevoel dat aan al deze gevoelens haakte, maar waarvoor ik pas verderop in dit verhaal le mot juste vind.
- 9.
- Het uitgeefwezen: progressief gedachtegoed dat vanuit oerconservatieve, onge?mancipeerde bolwerken de wereld in wordt gestuurd – let ook op de representatieve dieptes waartoe auteursvrouwen afdalen door, al dan niet overmoedig gedecolleteerd, plaats te nemen aan diners die voorafgaan aan de uitreikingen van commerci?le prijzen.
- 10.
- Blikken dwaalden af naar de wand die over de volle lengte was gevuld met open kasten vol titels uit het fonds van WB.
- 11.
- Even later, ter hoogte van Madame Tussauds, vertelde ze na twee glazen wijn te zijn overgegaan op water.
- 12.
- Wat dat ook mag zijn.
- 13.
- Op de eettafel stond een glazen waterkan met een bos supermarktrozen. De kleuren van de bloemen vloekten. Geel! Hardroze! Rood! ?Sorry van die bloemen,? zei ze, ?dat was een miskoop.? ?Het is mij ook weleens overkomen,? zei ik lachend. ?Soms verlang je zo naar de zomer dat je er toch weer intrapt.? Ze knikte. ?Rozenpotpourri stond er op de bon.?
- 14.
- Waardoor de meubels een fractie leken te krimpen.
- 15.
- Ik ben geen pyjamakenner, misschien vallen pyjama’s altijd zo ruim.
- 16.
- Hij beweerde dat hij had gestudeerd met een man die door zijn ouders – bloemenkinderen – ?Eveline? was genoemd als verzet tegen stigmatisering en determinerende rolpatronen. ?Iets met gender in ieder geval.? Hans beweerde dat de man er zelf nooit problemen mee had gehad en dat laatste leek zo onhoudbaar dat het verhaal eigenlijk niet verzonnen kon zijn. Tegelijkertijd, zeiden we tegen elkaar, moeten we ook niet vergeten dat veel schrijvers vurig in hun eigen verzinsels gaan geloven.
- 17.
- Het machismo van deze opmerking – duidelijk bedoeld om Nathalies afwezige vriend te tarten en haar liefde voor hem te schaden – vind ik nu, deze tekst een laatste keer herlezend, primitief, laf en verachtelijk.
- 18.
- Gadegeslagen door het sneeuwwitte kussen van haar vriend.
- 19.
- Moed.
- 20.
- Een redundante opmerking. Show. Don’t tell. Maar wat is een bos rozen zonder gelijktijdige liefdesverklaring?
- 21.
- ?Lang geleden, in een land hier ver vandaan.?
- 22.
- Dat vertelde ze niet echt, dat wist ik al, ik voeg het hier in omwille van de begrijpelijkheid.
- 23.
- Ze anticipeerde op mijn gemeenplaatselijke verbeelding door nog voordat het fantoombeeld van een bolronde kok dat opdoemde voor mijn geestesoog tot volle visuele wasdom was gekomen op te merken dat hij ?erg mager? was. En altijd is gebleven. ?Als wat je proeft zo ongeveer het enige is wat je eet, dan krijg je echt niet het postuur van een banketbakker uit een Disneyfilm.?
- 24.
- ?Hoe kan het eigenlijk dat desserts nooit naar knoflook smaken? Of naar uien? Wassen koks hun handen met speciale zeep? Of doen ze bij het bereiden van de desserts van die gummi chirurgenhandschoenen aan?? ?In grote restaurants hebben ze koks speciaal voor de desserts.? ?Serieus??
- 25.
- Maar het deed hem genoegen dat zijn voedsel in prijswinnende literatuur was omgezet. De liefde voor taal en sterke verhalen had Nathalie van haar vader. Pas onlangs had hij onthuld dat die schrijver zich in het hotel had teruggetrokken met zijn minnares – vandaar zijn (Henri’s) jarenlang volgehouden discretie.
- 26.
- Een sinaasappelkleurige Puch.
- 27.
- En, vooruit, een stokbrood.
- 28.
- Haar moeder, Mathilde, had in Alkmaar de lerarenopleiding gedaan. In het laatste jaar had ze drie maanden stage gelopen in Montpellier en – ?Toen heeft ze je vader leren kennen.? ?Nee, toen kreeg ze daar een vriendje en na een tijdje ging dat uit en omdat ze bang was dat ze zichzelf iets zou aandoen van verdriet ging ze naar een bistro* om wat te eten en omdat het die avond zo druk was dat de bediening het werk bijna niet aankon kwam mijn vader de vissoep die mijn moeder had besteld zelf voor haar neerzetten. ?Niet in je bord huilen,? was het eerste dat hij ooit tegen haar heeft gezegd. ?Dan wordt het te zout.? Iemand die zo goed voor zijn maaltijden zorgt, zal ook wel heel lief voor zijn vrouw zijn dacht ze toen. Tenminste: later zei ze altijd dat ze dat toen dacht.? *Ik zag een roodwit geblokt tafelkleed voor me, de Franse bistro klassieker die Mnemosyne uit voorraad levert.
- 29.
- Destructief schaterend.
- 30.
- Dit lijkt me de plek om Nathalie te bedanken voor het lezen, becommentari?ren en aanvullen van eerdere versies van deze tekst. Ook de (re)constructies van de dialogen tussen haar ouders waren zonder haar hulp onmogelijk geweest. Merci.
- 31.
- Henri greep iedere aanleiding om het bestaansrecht van het rooster – en bij uitbreiding daarvan het bestaansrecht van ovenwanten en pannenlappen, het absurde textiel dat hij eens in de veertien dagen moest gebruiken – ter discussie te stellen met beide blote handen aan.
- 32.
- Nathalie voelde hoe ze met een schok opklom richting volwassenheid.
- 33.
- Van de hele wereld, en effet.
- 34.
- Keukengerei? Hulpstuk?
- 35.
- J.J.
- 36.
- Later hadden ze in het vuur van verliefdheid en verlangen de liefde regelmatig bedreven zonder voorbehoedmiddel. Maar zonder wanten: nooit. Uit de noodzaak haar onpersoonlijke strelingen te compenseren had ze haar kus-techniek geperfectioneerd tot voorbij de grenzen van het volmaakte. Beweerde ze.
- 37.
- Althans: een antwoord waarmee je vrede kon hebben – een omstandigheid die troostte zonder de waarheid van rouw en verdriet geweld aan te doen en die op een diepzinnige, wijze manier bevestigt dat de eerste keuze de juiste was.
- 38.
- ‘s Morgens trok ik mijn kleren weer aan. Stilletjes bereidde ik een ontbijt voor Nathalie. Zodra ze haar ogen opsloeg vroeg ik: ?En je vader?? ?Wat? Welke vader?? ?Wat deed je vader nadat je moeder was overleden? Pakte hij zijn pannen en schalen uit eerbied voor je moeder voortaan toch vast met ovenwanten? Of bleef hij theedoeken gebruiken?? ?Grappig dat je dat vraagt.? ?…? ?Na een maand of zo, toen alle praktische beslommeringen voorbij waren, begon hij mama heel erg te missen, toen is hij inderdaad een tijdje overgegaan op wanten, maar dat maakte alles alleen maar erger. Net of hij clownschoenen op een begrafenis droeg. En voor mij was het of ik ook hem half kwijt was.? ?…? ?Mijn tante gebruikt ze wel. Zij gelooft erg in assimilatie. We zijn gisteren vergeten tanden te poetsen.?
- 39.
- Het was bij bestudering van een eenvoudig recept voor een Proven?aalse omelet – de kleurenfoto die ernaast stond afgedrukt (serveersuggestie) toonde een bord met een egaalgele zon erop – dat ik wist welk woord er bij die nieuwe, rare mengeling van sensaties hoorde die Nathalie in noot 8 voor het eerst bij me opriep en die in hun nieuwe vreemdheid toch zo vertrouwd aandeden: vadergevoelens.