Matthijs van Boxsel
De Darwin Award
Capita Selecta uit De Encyclopedie van de Domheid
De Darwin Award is een prijs die jaarlijks via het Internet wordt toegekend aan mensen die een onschatbare bijdrage hebben geleverd aan de evolutie door zichzelf om het leven te brengen. Hun domheid was onmiskenbaar een deugd. De winnaars praktiseerden het darwinisme door vrijwillig hun zwakke genen uit het reproductieproces te verwijderen. Omdat de winnaars altijd zijn overleden, wordt de prijs nimmer uitgereikt. (Sinds kort maken overigens ook mensen een kans die niet zijn gestorven, maar ten gevolge van hun domdaad zijn gesteriliseerd, gecastreerd of anderszins voor voortplanting ongeschikt zijn geworden.) Kandidaten kan men aanmelden in de categorieën sport en amusement, werk en bedrijf, collectieve domheid, wapens en explosieven, liefde, zelfmoord, jacht, misdaad en straf, verkeer, religie en medische behandeling.
Laureaten zijn onder meer:
– De 64-jarige keelkankerpatiënt Abraham Mosley die in een ziekenhuis in Florida een sigaar wilde aansteken, waarop zijn pyjama en het verband om zijn keel vlam vatten. Omdat zijn stembanden waren verwij derd kon hij niet om hulp roepen, en verbrandde hij levend in bed.
– De bungee-jumper die de lengte van zijn koord had vergeleken met de diepte van het ravijn waarin hij sprong, maar die vergat dat het van elastiek was.
– De man die tijdens een ruzie met de kolf van zijn geweer de voorruit van de auto van zijn vriendin ramde, waarna het wapen afging en een kogel hem dodelijk trof.
– Mijn persoonlijke favoriet: de astroloog die de datum van zijn eigen dood had gewicheld, en op de betreffende dag zelfmoord pleegde.
Alle winnaars hulde!
Deze voorvallen illustreren op groteske wijze de domheid die onze cultuur draaiende houdt.
Domheid als fundament van onze beschaving
Domheid is het vermogen te handelen tegen je eigenbelang, met de dood als uiterste gevolg. Dit talent is typisch menselijk. Om te beginnen is de mens de enige diersoort die bij geboorte zo stom is om door gekrijs de aandacht te trekken van wilde dieren. Bovendien komt de mens pimpelpaars ter wereld, en kan hij niet met een schutkleur tussen de struiken verdwijnen. Ook is de mens een van de weinige zoogdieren die bij geboorte niet kunnen lopen.
Erger nog: anders dan de dieren die een instinct tot zelfbehoud bezitten, is de mens in staat omwille van een gril zichzelf en zijn soort op het spel te zetten. Omwille van een waanidee over ras, natie, sexe of geloof zijn wij bereid onszelf en onze medemensen te offeren.
Enerzijds bedreigt domheid onze beschaving, anderzijds vormt domheid de mystieke grondslag van ons bestaan. Om niet aan zijn domheid ten onder te gaan werd de mens gedwongen zijn intelligentie te ontwikkelen. Alle strategieën om de domheid te beheersen, vormen bij elkaar onze beschaving. Cultuur is niets dan het tijd- en plaatsgebonden product van een reeks min of meer mislukte pogingen greep te krijgen op de zelfdestructieve gekte die van alle landen en tijden is.
Domheid heeft de mens gedwongen zijn intelligentie te ontwikkelen. Maar intelligentie biedt nog geen garantie voor zelfbehoud. Sterker nog: intelligentie kan domheid zelfs kracht bij zetten. De explosiviteit van dit mengsel komt het meest spectaculair tot uiting in oorlogen. Minder opzienbarend komt de domheid aan het oppervlak in de sluimerende burgeroorlog op de snelwegen die in Nederland jaarlijks alleen al ruim duizend dodelijke slachtoffers maakt. En dan zwijg ik nog over de tienduizenden zwaargewonden.
Wij herkennen de zelfdestructieve domheid ook in de technische vooruitgang:
– Nicotine-arme tabak heeft het sigarettengebruik verdubbeld |
– Spaarlampen worden vooral in luxueuze tuinverlichting gebruikt |
– Automobilisten met airbag en gordels in de auto rijden gemiddeld 20% harder |
– Koolzaad is genetisch resistent gemaakt tegen bestrijdingsmiddelen |
– De ozonlaag wordt aangetast door airconditioning |
– Gekke koeien zijn het gevolg van hergebruikt slachtafval |
– Meer snelwegen leiden tot meer verkeer |
– Gezondheidsbevordering leidt tot vergrijzing |
– Papierverbruik op kantoor is toegenomen na de introductie van de pc |
– Ontwikkeling van een verende wandelschoen die de knieën te ontlast, heeft geleid tot extra heupslijtage. |
De Ig-Nobelprijs
In de strijd tegen de intelligente domheid werd in 1956 The journal of irreproducable results uitgegeven door de viroloog Alexander Kohn. Het tijdschrift bevat bijdragen van serieuze wetenschappers die de strijd aanbinden met vakjargon, academische politiek en bureaucratie. Instrumenten zijn lancet en botte bijl. In het blad wordt melding gemaakt van gewild en ongewild komische studies. Zo wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan de statistische kans dat u uw eigen paraplu terug steelt in een bibliotheek binnen een cirkel van 50 kilometer rond de bibliotheek waar u hem bent verloren.
Ook bevat het tijdschrift bijdragen van het Museum voor Verbrand Voedsel waar meer dan 49.000 verbrande artikelen zijn tentoongesteld: pannen, kip, cake enzovoort. Het museum kent een Hall of Burnt Toast met onderzoeksfaciliteiten. Archeologen hebben in Glasgow, Schotland, een oud stuk toast ontdekt. Koolstofdatering toonde aan dat de toast ergens rond 1993 was gevormd. Na intensief onderzoek heeft men de toast kunnen reconstrueren zoals hij er mogelijk uit heeft gezien vlak voor verbranding.
Uit de chaos-theorie stamt het populaire beeld van de vlinder die met een enkele vleugelslag tornado’s in Amerika, onweer in Japan, of regen in Parijs teweeg kan brengen. De vraag is of dit soort meteorologische gebeurtenissen terug te voeren zijn op een aanwijsbare vlinder. Na een dubbelblind test, waarbij de vlinders niet werd verteld dat ze deelnamen aan een wetenschap-
pelijk experiment, en de vlinderonderzoekers niets werd verteld over de dagelijkse telefoontjes naar de weerdienst in Parijs, werd de ene vlinder aangewezen die verantwoordelijk was voor de regenbuien in 1976 te Parijs.
Deze grappen zijn niet zozeer karikaturen van de wetenschap, als wel natuurgetrouwe imitaties van krankzinnigheden die met enige regelmaat aan de universiteiten de kop opsteken. Zo moge blijken uit de stoet winnaars van de Ig-Nobelprijs die op initiatief van air (The Annals of Improbable Research) sinds 1991 jaarlijks aan de Harvard Universiteit in New York door echte Nobelprijs winnaars wordt uitgereikt aan serieuze wetenschappers die onzinnig onderzoek hebben verricht. De prijs voor geneeskunde ging in 1997 naar twee wetenschappers van de Wilkes University. Zij ontdekten dat het luisteren naar liftmuziek de productie van immunoglobine A in de hersenen stimuleert en daarmee de kans op kouvatten verkleint. Het onderzoek was gesponsord door het bedrijf Muzak. De Ig-Nobel insectologie ging naar Mark Hostetler die studie deed naar insecten die zich te pletter hadden gevolgen tegen de voorruit van een auto. In 1996 won een Engelse professor de prijs voor natuurkunde omdat hij had bewezen dat besmeerde boterhammen meestal met de beboterde kant op de grond vallen. In 1995 ging de Ig voor psychologie naar Japanse onderzoekers die duiven leerden een onderscheid te maken tussen schilderijen van Monet en Picasso. Andere winnaars deden onderzoek naar de aërodynamische eigenschappen van aardappelchips: ‘It is a widely held belief that you cannot throw a potato chip.’
Geneeskunst
Nederland mocht niet achterblijven. Op 16 september 1994 verscheen Het Nieuw Tijdschrift voor Geneeskunst voor het eerst en het laatst. Het idee kwam van epidemioloog Pieter Bol, de hoofdredactie bestond uit J.J. van Everdingen, K.W. Marck en N.T. van Dasselaar. Het blad werd opgericht na klachten van artsen dat ze om de haverklap werden gebeld door journalisten die maar op één ding uit waren: sensatie. Daarnaast werden de redacteuren moe van het heilige vertrouwen dat in de geneeskunde werd gesteld. Ook plaatsten ze vraagtekens bij het nut van onderzoek dat, zonder enig publiek debat, van regeringswege werd geïnitieerd.
Een fictief artikel door ene dr J.F. Crickson van de Rijksuniversiteit van
Groningen over een ‘genenbus’ die, in navolging van de sproetenbus en de borstenbus, door het land was gereden om preventief onderzoek te doen naar erfelijke aandoeningen, werd volstrekt serieus genomen door de Leeuwarder Courant. Op 19 september 1994 stond een stuk in die krant waarin melding gemaakt werd van ‘de succesvol verlopen proef’. Op een zaterdag in april hadden zich 506 mensen gemeld om speeksel af te staan. ‘Dat leverde 2 gendragers op voor darmkanker, 2 voor een hoog cholesterolgehalte, 2 voor borstkanker en 1 voor prostaatkanker.’
Toen de grap uitkwam sprak de universiteit van een ernstige zaak, medewerkers van Marck meenden dat de vakgroep was geschaad, de krant beweerde dat het vertrouwen was geschonden en prof. Dunning (van het enige echte Nieuw Tijdschrift voor Geneeskunde) riep de uitgevers op het matje. Een arts die anoniem wenste te blijven dacht in ernst dat deze grap een gevaar kon betekenen voor het placebo-effect van veel medicaties.
Het tijdschrift had kortom doel getroffen.
Het blijft overigens verbazingwekkend dat de journalist geen nattigheid heeft gevoeld. Het blad stond vol met quasi-geleerde artikelen over auscultofonie (telecommunicatieve geneeskunde), evolutie-therapie en intra-uterine psychiatrie, de relatie tussen passief drinken en leverkanker, areola-palpatie (Nepalese tepelmassage: ‘Bij de areola-palpatie wordt de rechtertepel linksdraaiend gemasseerd, en de linkertepel rechtsdraaiend. Dit is de circumvisie van Heidenrijk, mede gebaseerd op de melkzuurtheorie’), en nog veel meer flauwekul. Dit alles gelardeerd met vakjargon, indrukwekkende statistieken, idiote foto’s en reclame voor nepmedicijnen.
Het onnutteloze idee
Warenhuis Vroom & Dreesmann publiceerde in 1972 een Nederlandse editie van Carelmans Catalogus van verbazingwekkende voorwerpen en vernuftige
vindingen. Het boek bevat afbeeldingen van evident geschifte apparaten als een Siamese schaar, vertaalcarbon en een paraplu die een paraplu droog moet houden. De dwaze objecten leken het aanbod van het warenhuis te ironiseren, dat van gekkigheid niet meer wist hoe de kooplust van de klanten te stimuleren. Het gat in de markt geeft geboorte aan een niet te stuiten stroom monsterlijke hebbedingetjes.
In de traditie van de Fransman opereerde ook de Nederlander Max Reneman, deskundoloog van de Insektensekte, die de enige echte tandenborstel heeft ontworpen: eenborstel met tanden in plaats van haren.
Het idee van Carelman werd schaamteloos geïmiteerd door de Japanse uitvinder Kenji Kawakami in de Chindogu, de kunst van het onnutteloze idee. Wat daaronder moet worden verstaan, legt Kawakami uit in de inleiding bij zijn catalogus 101 Unuseless Japanese inventions (New York 1995).
De mens zou zijn geboren toen een ambitieuze aap voor het eerst een steen oppakte en naar een hert wierp. Dit bleek de jacht te vergemakkelijken. Maar tegenover iedere geïnspireerde vondst staan duizend missers. Een aap die genoeg kreeg van herten kan een visioen hebben gekregen van een enorme kei die neerkomt op het hoofd van een smakelijke mammoet, om er vervolgens achter te komen dat de hele operatie meer problemen oplevert dan profijt. Je moet de steen de berg oprollen, wachten tot het dier voorbijkomt en dan op het juiste moment duwen. Deze vruchteloze vlaag van inspiratie wil de kunst van Chindogu celebreren. Het Japanse woord Chindogu betekent letterlijk: een gek werktuig. (Overigens onderscheidt de mens zich niet van de aap door het uitvinden van gereedschap, maar doordat hij zijn instrumenten steeds meer wist te verfijnen.)
Net als een gewone uitvinder zoekt de maker van Chindogu naar een aspect van het bestaan dat veraangenaamd kan worden. Ook hij verwerpt
ideeën die er naast zitten, maar hij verwerpt eveneens ideeën die raak zijn. Hij bouwt een prototype dat er veelbelovend uitziet, en nadat langdurige testen hebben aangetoond dat het idee de moeite niet loont, feliciteert de schepper van de Chindogu zichzelf met de succesvolle misser.
Wat te denken van eetstokjes met ingebouwde ventilator om heet voedsel mee af te koelen, een draagbaar stoplicht, schouderbakjes om loszittende oorbellen in op te vangen, of een plastic zak die droogbaden mogelijk maakt: je ervaart de warmte van het water zonder nat te worden. Uit- en aankleden worden overbodig.
Chindogu bieden onverwachte oplossingen voor dagelijkse ergernissen. Ze veranderen onze blik op het bestaan. Alles lijkt opeens voor verbetering vatbaar. Zelfs het meest banale voorwerp kan wel eens de oplossing voor een klemmend probleem bieden. Na studie van de ontwerpen kunnen wij niet meer naar een koffiekopje kijken zonder ons af te vragen of een extra handgreep het niet twee keer zo makkelijk zou maken om het kopje op te tillen, en tien handgrepen tien keer zo makkelijk.
Anders dan schertsartikelen die zijn bedoeld om te verbazen of amuseren, lijken de Chindogu op het eerste oog een grote vondst. Het lijkt handig een wc-rol in een houder op je hoofd te dragen als je verkouden bent. Pas in tweede instantie beseffen wij dat het voordeel teniet wordt gedaan door het nadeel. Het is geen gezicht.
De Internationale Chindogu Society beschermt en bevordert ideeën die in de technologische evolutie tot uitsterven zijn gedoemd.
Patente onzin
De bewust komische vondsten worden opnieuw overtroffen door ongewild absurde ontwerpen die officieel zijn gepatenteerd. In het boek Patent nonsense (London 1994) van Clive Anderson en Ian Brown staan de onbezongen helden van de industriële revolutie centraal, mensen die dromen van een beter leven dankzij hun uitvindingen. Zij verspilden veel tijd en enorme sommen gelds aan hun ontwerpen. Met het patent in de hand stonden zij op de drempel van roem en rijkdom. Maar daar strandden ze. Niet omdat hun idee niet werkte; de uitvinders mislukten zelf, omdat ze een probleem oplosten dat door niemand als een probleem werd ervaren.
Wat te denken van een eetbare grammofoon, of een oorlogsschip van ijs, of een instrument om personen te redden die levend zijn begraven of een inbrekersalarm voor doven dat bij opening van raam of deur een douche in werking stelt boven het hoofd van de slapende huiseigenaar. Wat te denken
van de groethoed, een patent van James C. Boyle. Als je licht je hoofd neigt, klapt de hoed omhoog. De hoed, die loodzwaar is door het ingebouwde mechaniek, geeft antwoord op het nijpend vraagstuk hoe je hoed af te nemen zonder je handen te gebruiken.
Je hebt ook uitvindingen die het de mens makkelijker maken, waar dit nu juist niet de bedoeling is. Zoals een machine met motoraandrijving voor wedstrijdzwemmers. Denk ook aan de oefeninstrumenten die op commerciële televisiekalen worden vertoond in de kleine uurtjes. De trend is: betere resultaten door kortere oefeningen en steeds kleinere, lichtere apparatuur zodat die simpel onder het bed kan worden geschoven. Dit moet uitlopen op het niet-oefenen met een niet-bestaand toestel, voor veel geld. Zo kan de ongezonde mens zijn schuldgevoel afkopen. We hebben hier te maken met een moderne vorm van aflaat.
Hoogtepunt uit de collectie is de schiethelm van Albert B. Pratt uit Lyndon (usa). De soldaat kan via zijn helm een kogel afvuren, dankzij een ingebouwd pistool. Het is een raadsel hoe dit patent kan zijn verleend, aangezien het proefkonijn bij het lossen van het allereerste schot zijn nek moet hebben gebroken.
Deze patenten zijn dom want zelf-destructief.
De grap is natuurlijk dat de technologische evolutie draait om een permanente afwisseling van onnutteloze ideeën, vondsten die er op het eerste oog nuttig uitzien, maar die bij nader inzien kunnen worden vervangen door betere. De vooruitgang laat een spoor van komische afleggers achter. Ooit revolutionaire ontwerpen voor fietsen, stofzuigers, computers en andere vernieuwingen die zichzelf hebben overleefd, zijn beland in het rariteitenkabinet. Iedere goede uitvinding levert een bijdrage aan een ontwikkeling die haar overbodig zal maken.
Een mes zonder lemmet, waar het heft aan ontbreekt.
George Christoph Lichtenberg
Appendix: de juiste maat
De afzonderlijke fout is wetteloos. Maar als het wetteloze zich op grote schaal voordoet, vertrouwt de wiskundige op de wetmatigheid van het toeval, de statistiek. Er is een ‘wet van het wetteloze’ die ervoor zorgt dat wij uit
de maten van 5000 Nederlandse vrouwen veel kunnen leren over de maten van vijf miljoen Nederlandse vrouwen.
In 1947 gaf het warenhuis De Bijenkorf aan J. Sittig, medewerker van het Adviesbureau voor Toegepaste Statistiek, de opdracht een nieuw uniform maatsysteem voor damesconfectiekleding te ontwikkelen. De resultaten werden voor een breed publiek bewerkt door prof. dr. Hans Freudenthal. (De juiste maat, L. Stafleu, Leiden 1951)
In augustus 1947 werden door studenten 5000 maal vijftien damesmaten verzameld in filialen van De Bijenkorf in het westen van ons land. (West-Nederland vormt een antropometrisch homogeen gebied.) De vrouwen werden over de kleding heen gemeten. Gezien de hoge temperaturen had dit een niet zo grote afwijking van de eigenlijke lichaamsafmetingen tot gevolg. De resultaten zijn ondergebracht in schema’s.
Freudenthal maakt gebruik van de metafoor van het gebergte om de spreiding van vrouwen met een bepaalde heupomvang in een bepaalde gewichtsklasse aan te geven. De top van het gebergte geeft het gemiddelde gewicht in relatie tot de gemiddelde heupomvang aan: een heupomvang van 99 cm bij een gewicht van 60 kg. Het gebergte verandert van vorm als de heupomvang wordt uitgezet tegen de lengte: de top ligt bij 162 cm lengte en 99 cm heupomvang. Als hij vervolgens, als op een landkaart, hoogtelijnen uitzet
dan blijkt dat, in tegenstelling tot het gewicht, de lengte weinig zegt over de heupomvang. Zo komt hij tot de correlatie tussen de vijftien grootheden.
De relaties tussen de afmetingen van het menselijk lichaam werden door onze voorouders aangegeven door lengtematen als el, voet, duim, enzovoort. De mens is gemiddeld zes van zijn eigen voeten lang, twaalf duimbreedten leveren een voet op, de onderarm (klein el) is gelijk aan anderhalve voet. De maten waren kortom bepaald door het beenderenstelsel.
En inderdaad bestaat er tussen de van het skelet afhankelijke maten een nauw onderling verband. Uit de statistiek blijkt verder dat er een nauwere relatie bestaat tussen dikte-maten onderling (heupomvang, taille, bovenwijdte, rugbreedte enz.) dan tussen de lengte-maten. Lengte, voetlengte, kniehoogte en mouwlengte horen bij elkaar, en staan in geen enkel verband met de diktematen. Het definitieve één-dimensionale confectiestelsel van De juiste maat is tenslotte op de taille gebaseerd. Een twee-dimensionaal stelsel zal de ruglengte erbij moeten nemen.
Sindsdien wordt de kledingcollectie van De Bijenkorf bepaald door de wetmatigheid van de afwijking.