Menno Hartman
Theo Kars, de Casanova van zijn tijd
Theo Kars, de vertaler
In 2010 verscheen het achttiende boek van Theo Kars, onder de titel Memoires van een slecht mens. Deze memoires zullen drie delen gaan beslaan, en het derde deel zal pas na zijn dood verschijnen. Levert een leven in de letteren nog interessante memoires op? In 2003 publiceerde Kars zijn voorlaatste boek, een ‘klein handboek voor non-conformisten’ met de titel Praktisch verstand. Het is een verzameling wijsheden vergaard uit de wereldliteratuur die hem geholpen hebben de school van het leven versneld te doorlopen. Ze zijn gegroepeerd rond thema’s als ‘Kort van stof zijn’, ‘niet wedijveren’ of ‘jeugdvrienden’. In het voorwoord schreef Kars dat hij ‘anders dan veel mensen, geheel door boeken opgevoed is’.
Daar is wat voor te zeggen. Befaamdheid in de literatuur verkreeg Kars met name door de uitmuntende vertaling van de memoires van Giacomo Casanova, de libertijnse versierder-letterkundige-avonturier die door het 18e eeuws Europa trok. Casanova schreef de twaalf delen van zíjn memoires in zijn nadagen vanaf 1785 op het kasteel van de schatrijke graaf von Waldstein in Dux (Bohemen). Daar was hij als bibliothecaris in dienst gekomen. Al tijdens het vertalen van dit grote werk heeft Kars zich afgevraagd waarom deze flamboyante avonturier het laatste deel van zijn leven verzuurd raakte en vereenzaamde. Dat was voor de levensgenietende vrijbuiter immers niet in character.
Om de memoires van Kars op waarde te schatten, is het in de eerste plaats zinnig na te gaan welke invloed het vertalen van dit wereldberoemde voorbeeld op hem kan hebben gehad.
Kars schrijft in zijn voorwoord bij Memoires van een slecht mens: ‘Het gaat er mij, in tegenstelling tot Casanova, niet zozeer om te vertellen wat ik allemaal heb meegemaakt (veel minder dan hij) en de tijd te verdrijven door mijn belevenissen opnieuw mee te maken, als wel om de ontwikkeling van mijn persoonlijkheid weer te geven. Ik wil niet de geschiedenis van mijn leven schrijven zoals hij zijn memoires noemde, maar de geschiedenis van
mijn individu. Vervolgens schrijft Kars in een naschrift: ‘Toen ik dit schreef wist ik nog niet dat ik ertoe zou besluiten Casanova’s “technische” aanpak over te nemen: de indeling in hoofdstukken die beginnen met een summiere aankondiging ervan.’
Dit bedoelt Kars:
V
Een vervelende nacht. Ik word verliefd op de twee zusjes en vergeet Angela.
Een bal in mijn huis. Giulietta slaat een figuur. Mijn terugkeer in Pasiano.
Het ongelukkige lot van Lucia. Een voordelige onweersbui.
Zo staat het bovenaan hoofdstuk vijf in deel een van Casanova’s memoires. Bij Kars eigen memoires gaat het zo:
XVIII
Ik ga in Utrecht wonen. Ik raak bevriend met Boudewijn van Houten. Zijn eigenaardigheden. Ontdekking van een tweede voorrecht waarmee ik ben gezegend. Het corps. Boottocht naar New York. Mijn hutgenoten. Drie dagen in New York. Albert H. De vechtpartij in de hut.
Ook in de intentie van beide memoiresschrijvers – zoals verwoord in hun voorwoorden – is veel overeenkomstigs aan te wijzen. Kars schrijft bijvoorbeeld: ‘Alles wat mij is overkomen, zowel het goede als het slechte, dank ik volgens mij direct of indirect aan mijzelf.’ Casanova zegt het zo: ‘Wat mijzelf betreft: aangezien ik mijzelf altijd als hoofdoorzaak heb gezien van al het slechts dat mij is overkomen, deed het mij genoegen les te krijgen van mijzelf en als plichtgetrouwe leerling mijn leraar lief te hebben.’
Casanova schrijft: ‘De beschouwelijk ingestelde lezer zal in deze memoires opmerken dat ik mij, omdat ik nooit een vast doel voor ogen heb gehad, door geen ander systeem heb laten leiden – als dit al een systeem is – dan de wind.’ Kars heeft ‘altijd volgens een zelfontwikkelde code geleefd en [zich] er nooit om bekommerd hoe anderen, of beter vreemden over mij oordelen.’ Casanova houdt de deur wat meer open: ‘Ik heb het geschreven omdat ik wil dat u weet wie ik ben voordat u mij leest. Alleen in koffiehuizen en herbergen voeren we gesprekken met onbekenden.’
In het boekje dat Kars over de laatste jaren van Casanova schreef, vermeldt hij dat hij acht jaar lang vijf uur per dag met dat werk bezig was,
zich in Casanova’s persoon verdiepte. Het leven van Casanova is zeker deze periode het leven van Kars geweest. Geen wonder dat we hier te maken hebben met wat je wel een ‘uitlopende vertaling’ zou kunnen noemen. Kars’ ‘systeem’, de wijze waarop hij achteraf alle handelingen die opgeteld zijn leven vormden, uiteenzet tot een bedoeld traject dat hem vormde, komt, hoe meer je grasduint in zijn mooie vertaling, voor een redelijk deel overeen met de inzichten van Casanova. Beiden voelen de noodzaak na een beschreven handeling te theoretiseren over de beslissingen die zij daarin namen, en erop uit te komen dat die goed waren. Dat betekent dat de lezer die Casanova al las, tijdens het lezen van Kars zich Casanova meeherinnert.
Theo Kars de navolger
Is er naast de stilistische overeenkomsten ook inhoudelijke invloed van Casanova op Kars aan te wijzen? Kars komt uit een bekrompen religieus milieu dat hij al snel ontgroeit. In een omgeving van rijkere en ontwikkelder mensen tracht hij naar vermogen aansluiting te vinden en ontdekt te moeten liegen om dat mogelijk te maken. Zijn behoefte aan een plezierig leven brengt hem aan het einde van dit deel tot een redelijk grootscheepse zwendel waar hij veel mee verdient. ‘Door het geld waarover ik opeens beschikte raakte mijn leven in een stroomversnelling. Ik maakte meer mee, ondernam meer, sliep met meer meisjes en genoot van de vele nieuwe ervaringen die ik opdeed.’ De zwendel, bekend geworden als de ‘postwisselfraude’ kwam neer op het verzilveren van valse buitenlandse wissels. Door een beambte van de ptt worden de juiste papieren verzorgd.
In het vijfde deel van Casanova’s memoires met de titel De jacht op geld zet Casanova een loterij op. ‘“Mijnheer Paris-Duverny hier heeft twintig miljoen nodig voor zijn militaire academie. Het probleem is deze te vinden zonder de staat te belasten en zonder een beroep te doen op de koninklijke schatkist.” “Mijnheer, alleen God bezit het scheppend vermogen.” “Ik ben God niet,” zei mijnheer Duverney tegen mij, “en toch heb ik soms iets uit niets geschapen, maar alles is anders geworden.” “Alles is moeilijker geworden,” antwoordde ik hem, “dat weet ik, maar toch heb ik een onderneming voor ogen die de koning honderd miljoen oplevert.” “Hoeveel kosten zijn voor de koning aan die baten verbonden?” “Alleen de kosten van het incasseren.” “Het geld wordt dus opgebracht door de natie?” “Ja, maar vrijwillig.”’ De opbrengst van deze dubieuze exercitie stelt Casanova in staat zijn leven genoeglijk voort te zetten, al verliest Casanova het geld steeds even makkelijk als hij het vindt. In dit deel en in vele andere delen van zijn me-
moires woekert Casanova met zijn talenten om soms door geluk, soms door misleiding, dan weer door zwendel aan geld te komen. Het 18e eeuwse wisselsysteem is hem daar regelmatig behulpzaam bij. Over het algemeen verkiest Casanova een zwendel met abstracte of onbekende verliezers.
Kars schrijft over zijn postwisselfraude: ‘Ik was onmiddellijk geestdriftig over het plan. Eindelijk hadden wij een bruikbaar idee voor het plegen van een administratieve misdaad die ons veel geld op kon leveren, geen sporen achterliet die naar ons zouden leiden, en door de homeopathische verdunning van de schade niemand benadeelde.’ Een paar hoofdstukken voor deze episode leest de jonge Kars voor het eerst de memoires van Casanova.
Heeft Kars aan de episode van Casanova gedacht toe hij besloot mee te doen aan de postwisselfraude? Het is bijna onmogelijk dat dat niet zo was. In dat geval heeft het voorbeeld van de bewonderde libertijn mogelijk een zetje gegeven. En daarmee lezen we in Kars memoires dus een levensechte kopie van een episode uit het leven van Casanova.
Zowel Kars als Casanova zoekt voortdurend naar middelen om een leven van jacht op genot voort te kunnen zetten, beide werken ze aan een moreel argumentatief systeem die hen dat mogelijk maakt. Casanova wordt daarbij voortdurend door overheden, adel of geestelijkheid op de hielen gezeten, Kars voorlopig in dit deel nog door niemand, of het moest Boudewijn van Houten zijn.
De postwisselfraude wordt uitgevoerd in samenwerking met Boudewijn van Houten, die in hoofdstuk 18 al aangekondigd werd. Van Houten schreef in 1970 een roman over deze episode in hun beider leven: Onze hoogmoed. De achterflap: ‘De ik-figuur van de roman vertelt hoe hij in de ban kwam van de leider. Diens behoefte aan individuele ontplooiing leek immers zo logisch en had zoveel charme.’ In deze roman komen veel scènes voor die ook een plaats vinden in de memoires van Kars, ik neem er twee: de vechtscène op de boot naar New York, en de ruzie om een vrouw.
Theo en Boudewijn reizen als hulpjes op een boot naar New York om geld voor het studentencorps te verdienen, er reizen nog drie corpsleden mee waarmee Kars het aan de stok krijgt in de hut. Volgens Kars:
‘Hij begon daarop aan mij te rukken om mij uit mijn kooi te trekken. Ik stootte en sloeg hem met armen en benen van mij af, verwachtend dat Van Houten op de een of andere wijze tussenbeide zou komen. Toen dit niet gebeurde en de andere student medicijnen aanstalten maakte zijn vriend
te helpen, begreep ik dat ik het gevecht zou verliezen. Al stompend en duwend dacht ik na. Hoe kon ik mij uit deze ogenschijnlijk hopeloze situatie redden? De afstand tussen mijn matras en het plafond bedroeg ongeveer zeventig centimeter, waardoor ik mij alleen half liggend kon verzetten. Op dat ogenblik schoot ik door een ruk aan mijn arm opeens omhoog en stootte mijn hoofd hard tegen het plafond. Ik schrok van het doffe geluid dat daarbij opklonk, maar voelde nauwelijks pijn. Ik zag dat mijn tegenstanders eveneens waren geschrokken en wist opeens wat ik moest doen: voorwenden dat ik als gevolg van de klap mijn bewustzijn verloor. Ik sloot mijn ogen en liet mij terugvallen op het matras.
Wat ik toen aanzag voor een beredeneerde reactie was, zo besefte ik veel later, niet meer dan een instinctieve dierlijke ingeving. Zo heb ik waargenomen dat bepaalde insecten en kleine reptielen in nood soms ertoe overgaan zichzelf dood te houden.’
En nu het evangelie volgens Van Houten, (Kars=Max):
‘“Zwetende beer, wil je niet zo dicht bij me komen,” riep Max ferm. Hij was bepaald moedig. […] De Corpsjongen stapte nu terug op de vloer en nodigde Max uit zijn kooi uit te komen zodat ze een eerlijk duel konden houden.
Max kwam niet.
“Nou, kom er dan uit”
“Nee,” zei Max, “ik vind het niet nodig te vechten. Dat is voor de dommen.”
“Dan haal ik je eruit,” besloot de ander, en even later zag ik een spartelende magere Max langs mijn kooi vallen. Hij had alleen een onderbroek aan en zag er extra weerloos uit. Zodra hij overeind stond kreeg hij een paar ongevaarlijke maar harde klappen te incasseren, waartegen hij zich met onhandige bewegingen verdedigde. Toen zakte hij geluidloos in elkaar. De Neanderthaler schrok zichtbaar, maar de anderen zeiden: “Hij stelt zich aan.”
“Water,” fluisterde Max bijna onhoorbaar. Het was een banaal toneelstuk waarin de flauwvallende freule om haar vlugzout vroeg. En met gemengde gevoelens ging de jongen die de klappen gegeven had een glas water halen. Een triomfje voor Max.’
Zo ritselen Onze hoogmoed en het laatste stuk van Memoires van een slecht mens van de episodes die elkaar nu eens overlappen en dan weer tegenspreken.
Scènes in studentenkamers en vaak hele gesprekken zijn in deze boeken vanuit twee perspectieven te volgen. Van Houten is erg onder de indruk geweest van Kars en probeert in zijn roman de sterke invloed van Kars op hem te begrijpen. Als lezer raak je meer gesteld op de wonderlijke jongen Kars door de beschrijving van Van Houten dan door die van Kars zelf. Ik kon ook alleen bij Van Houten om Kars in de lach schieten, nooit bij Kars zelf.
Kort daarna krijgen de twee ruzie over een vriendin van Kars die door Van Houten ‘overgenomen’ is. Van Houten schrijft:
‘Ze liet me haar huis binnen en we gooiden Max eruit, ik de persoon, zij zijn bezittingen. Slechte vechters als we waren, stonden Max en ik een hele tijd om elkaar heen te springen in de vestibule. Tot me een studententruc te binnenschoot en ik hem bij zijn das greep. Daarna trok ik hem de deur uit. Suzanne gooide toiletgerei en boeken achter hem aan. Een deel ervan viel in de gracht, want het huis lag direct aan het water en men bereikte de straat via een smal bruggetje. Van achter de ramen zag ik Max zijn schamele bezittingen bij elkaar rapen en een boek van Montherlant nakijken dat langzaam wegdreef. Toen liep hij weg – ik vroeg me af waarheen. Het was een onsmakelijke geschiedenis.’
Kars schrijft 40 jaar later: ‘Geflankeerd door haar en Van Houten liep ik enkele seconden later door de gang naar de huisdeur. Toen ik daar twee meter van was verwijderd, schoot mij te binnen dat er nog vuil wasgoed van mij in de badkamer lag. Ik zette de koffer neer en zei: “In de badkamer liggen…”
“D’r Uit!” riep May, voordat ik mijn zin kon afmaken. “Ja, eruit” herhaalde Van Houten op gespeeld barse toon. Om haar zijn dienstvaardigheid te tonen, begon hij aan mij te trekken, hoewel ik mijn koffer al weer had opgepakt. Mijn ergernis over die onnodige inbreuk op mijn lichamelijke soevereiniteit was zo groot dat ik mijn koffer neerzette en onmiddellijk daarna met een vuist naar hem uithaalde. Ik trof hem hard tegen zijn borst. Doordat hij op dat ogenblik zijn gewicht even op zijn hielen liet rusten, verloor hij zijn tegenwicht en viel ruggelings op de marmeren vloer. Terwijl May hem overeind hielp, pakte ik mijn koffer, liep de deur uit en trok deze dicht.
Buiten op het stenen bruggetje boog ik mij over mijn koffer om deze beter af te sluiten. Na twintig seconden ging opeens het raampje van de huisdeur open en spuwde twee onderbroekjes uit die mij toebehoorden. Ondanks mijn ergernis schoot ik in de lach om dit malle einde van de ba-
nale scène die ik had meegemaakt. Mijn veerkracht is altijd groot geweest. Na een ver strekkende tegenslag of grote omslag in mijn leven slaag ik erin mij gemakkelijk aan te passen aan de nieuwe situatie.’
Dat de beide heren trachten hun aandeel wat op te poetsen hoeft niet te verbazen, opvallend is de gedetailleerdheid van Kars in deze fragmenten: zeventig centimeter, twee meter, twintig seconden, enkele seconden, alsook de wetenschap dat iemand zijn gewicht op zeker moment op de hielen laat rusten. Van Houten geeft in zijn beschrijvingen van Max blijk van een opvallende teleurstelling. ‘Zijn pret was echter vaak Schadenfreude: grappen die anderen een duwtje omlaag gaven en hemzelf verhieven spraken hem het meest aan.’ En elders: ‘Hij heeft in de literatuur altijd in de eerste plaats de bevestiging van zichzelf gezocht, de citaten waarmee hij zijn gelijk kon bewijzen.’
Dit zal een visionair standpunt kunnen blijken als we Theo Kars in zijn citatenboek Praktisch verstand het woord geven over ‘Jeugdvrienden’:
‘Halfvolwassenen voelen zich aangetrokken tot leeftijdsgenoten met een krachtige persoonlijkheid. Zij bewonderen hun levenslust en zekerheid, en hopen in hun kielzog mee te varen. Na verloop van tijd ontdekken zij dat zij hen niet kunnen bijhouden en besluiten zij hun eigen weg te gaan. Bij sommigen slaat de bewondering om in afgunst en ergernis; anderen reageren verstandiger en nemen alleen zichzelf de fout kwalijk die zij hebben gemaakt.’ Dit geeft de teleurstelling van Van Houten in Kars even goed weer als de teleurstelling van Kars in Van Houten. Boudewijn en Theo gingen ieder huns weegs.
Theo Kars, de overtreffer
Als het leven van Casanova het leven is dat Theo Kars had willen leiden, en waarnaar hij dus zijn memoires, maar misschien ook wel episodes uit het echte leven heeft willen modeleren, geeft het boek van Van Houten over Kars mogelijk een getrouwer beeld van wie hij werkelijk was dan zijn eigen memoires dat doen. In Onze hoogmoed is Kars veel nadrukkelijker met teksten, ervaringen van anderen in de weer om zijn eigen levenswijze te onderbouwen. In die zin komt zijn klein handboek voor non-conformisten Praktisch verstand als boek veel dichter in de buurt van waartoe Kars goed in staat is: levensregels puren uit wereldliteratuur. In zijn memoires volgt Kars een stramien van een leven dat zoveel bewogener is – alleen al letterlijk is het ongelofelijk hoeveel Casanova heen en weer reisde – dat zijn perikelen
die zich globaal toch tussen Doorn en Amsterdam laten situeren er wat statisch bij afsteken. Nu kan je iemand niet verwijten dat hij minder avonturen beleefde dan Casanova. Je kunt hem hoogstens verwijten dat hij dubbel fier is op wat het leven hem wèl bracht. Het moet er maar even uit dat Kars in zijn memoires regelmatig zó zelfvoldaan is dat het glazuur soms van zijn gebleekte tanden lijkt te springen. Maar van wie neemt hij zoiets aan? In een interview uit 1978 zegt Kars over de roman van Van Houten:
‘Wat me opviel aan de figuur die Van Houten beschrijft, is dat die zo ijdel is. Een van de dingen die ik namelijk niet heb, is dat ik ijdel ben. Dat is een zenuw die bij mij dood is. Maar dat hele boek gaat over iemand die zo verschrikkelijk ijdel is, dat hij het hele leven wil vervormen om zijn ijdelheid bevredigd te zien.’
Vreemd genoeg is ijdelheid niet een karaktertrek die ik me herinner van de memoires van Casanova. Casanova was ook ijdel, maar liet dat niet zo merken. Hij had dan ook het geluk met veel boeiender mensen te maken te hebben. Dat betekent dat hij zijn levensverhaal kon vullen met wederwaardigheden en niet, zoals Kars, ruimte op diende te vullen met tevredenheid over hoe doortastend hij wel niet handelde in gegeven situaties.
Theo Kars heeft ‘de geschiedenis van zijn individu’ willen schrijven. Om te zorgen dat dat een sprankelend geheel oplevert, zou hij in de volgende delen dat individu iets meer moeten problematiseren. Een relaas van iemand die altijd de juiste beslissingen nam, levert geen boeiende literatuur op.
Literatuur
Theo Kars Memoires van een slecht mens. Deel 1 1940-1964, Athenaeum, Polak & Van Gennep, 2010. |
Theo Kars Praktisch verstand, Querido, 2003. |
Theo Kars De laatste jaren van Casanova, Athenaeum, Polak & Van Gennep, 1998. |
Giacomo Casanova De school van het leven. Memoires deel 1, Athenaeum, Polak & Van Gennep, 1991 |
Giacomo Casanova De jacht op geld. Memoires deel 5, Athenaeum, Polak & Van Gennep, 1994. |
Boudewijn van Houten Onze hoogmoed. Roman in de eerste persoon, Arbeiderspers, 1970. |
Johan Diepstraten & Sjoerd Kuyper Het nieuwe proza. Interviews met jonge Nederlandse schrijvers, Athenaeum/Loeb, 1978. |