[December 2008 – jaargang 52 – nummer 426]
Menno Hartman
What you see is what you get: Ilja Leonard Pfeijffers werdegang van omnipotent naar impotent
Voor Gerrit Komrij
‘Waarom heeft die mevrouw een baard?’ vroeg een zevenjarig baasje in de boekwinkel toen hij de Verzamelde gedichten van Ilja Leonard Pfeijffer omgedraaid had. Ik was onmiddellijk nieuwsgierig. Op dit verzameld werk prijkt aan de voorzijde immers in twintig vette kapitalen de titel ‘de man van vele manieren’. Op de achterzijde zit de dichter poedelnaakt op zijn bank waar voor de gelegenheid maar even een omslagdoek over gedrapeerd is. Volgens zijn broodkrant is het een traditie: Walt Whitman deed het ook, Allen Ginsburg, Frank O’Hara.
Wat kan de reden zijn naakt achter op je dichtbundel te poseren, vroeg ik me af, daar de reden ervoor niet onmiddellijk stevig in het oog sprong.
In het forse voorwoord staat het antwoord: ‘Ach, maakt het ook ene fuck uit. Zolang de blote dichter maar naakt op een blote naaktfoto staat. Dat is lachen. Dat is pas lachen. U bent het niet waard dat ik mij voor u uitkleed. Toch doe ik het. En ik doe het voor u.’
Het voorwoord blijkt al evenzeer de dichter in een niets verhullend daglicht te willen stellen: ‘Ik ben een miskend dichter, mijn naam is Ilja Leonard Pfeijffer. […] Ik ben doctor in de letteren op gezag van de Leidse Universiteit, een echte, niet honoris causa zoals Gerrit Komrij. […] Wat misschien belangrijker is, is dat ik in mijn monumentale onverzorgdheid een boegbeeld ben van alle bohémiens die zich dichter wanen. Drink niet tegen mij op. Ik zal vermorzelen.’
Dat is ferme taal. Maar verderop staat dan toch ook weer: ‘Er is niks virtuoos aan mijn gedichten. Ze zijn hulpeloos en oprecht. Het ziet er hier en daar misschien wat verboos en gewapend uit. Maar prik toch door mij heen. Ga niet op mijn robuuste uiterlijk af, of op het robuuste vertoon van mijn zinnen. Al fluister en stamel ik niet zoals een authentiek gekromde en gebroken wanhopige beaamt, ik zing en overschreeuw mijzelf als een echt mens temidden van de mensen.’
Dat geeft wat meer en steviger houvast dan die naaktfoto. Pfeijffer toont zich naakt omdat hij meent dat vriend en vijand alleen zijn virtuositeit waarnemen. En om de lezer dan maar goed bij de hand te nemen wordt ook meteen de titel maar even verklaard: ‘Wij zijn als Odysseus, u en ik, de man van vele manieren.’
De vraag is: is de dichter zo naakt als hij zich voordoet? Of eerst maar eens: is de dichter zo robuust als hij zich voordoet? Tot bladzijde 519 is het in deze verzameling oud werk, dus daar heb ik het stanleymes ingezet – van boven naar beneden in de rug, net na p. 518 – hupsakee in de papierbak.
Zo’n dikke pil vol bundels die je al in de kast hebt staan – dat is werkverschaffing. Wat dan overblijft, zijn onder andere 50 pagina’s songteksten voor Ellen ten Damme. Ja, daar zie en hoor ik dan toch liever ook echt Ellen ten Damme bij.
Tenzij u
wèl goed te pruimen vindt zonder Ellen. Virtuoos is het in elk geval niet.
Opnieuw het mes erin.
De besneden bundel die we dan over houden bestrijkt twee nieuwe bundeltjes, Doka en Lilith, en die beslaan 80 bladzijden, als wij tenminste het register van de complete Pfeijffer (op titels èn op beginregels!) ervan aftrekken.
Dat is een dun boekje ineens, wat er dan overblijft. De auteursnaam zou niet eens meer fatsoenlijk op het geknakte ruggetje kunnen passen, laat staan de man van vele manieren in kapitalen. En dan heeft dat ronkende voorwoord en de blote naaktfoto van de dichter plotseling een stuk minder betekenis. ‘Tracht mij te zien zoals ik ben: naast mijn zelfveronderstelde robuustheid is er ook heus een zacht buikje,’ schrijft Pfeijffer dan eigenlijk. Is het denkbaar dat foto en voorwoord een gelijke bescherming zijn van een boterzachte inhoud? En ja, al heel snel lezen we dit:
Dit is de naaktheid die de dichter ons voorhoudt, dit is de blote Pfeijffer. Sterker, hierin geeft de dichter zich bloot: hij viert zijn lusten bot. Een soort onbeholpen stamelen is het wat hij dan in petto heeft: ‘geeneens niet op weg zo’. Als Pfeijffer niet met een woordenboek en repeteergeweer zijn virtuoze krachtpoëzie maakt, dan stamelt hij op de bank: ‘geeneens niet op weg zo’. Wat moeten wij daar nou mee? Dat hij per ongeluk lieve dingetjes zegt die achteraf ook best wijs waren, best wijs? Is dit de harde kern die de poseur nog verborgen hield, hangt onder het afdak van spek het garnaaltje ‘best wijs’. Moeten wij dit soort robuustheid doorprikken?
Wat is er eigenlijk met Ilja Leonard Pfeijffer gebeurd? Eens naar eigen zeggen de staalharde toekomst van de Nederlandse poëzie, nu naakt onderuitgezakt op een doorgezakte bank, achter op een te dik boek met een voorwoord als een schoolopstel en gedichten in dronkenschap geschreven waar
geen redacteur meer van zegt, doe dat maar niet dichter, niet elke scheet is het waard gehoord te worden. En maar blazen in de krant over vitaliteit.
Ik blader maar even door die Doka heen (in een donkere kamer zitten nadat je uit de kroeg komt en dan op het kladblok wat gedachtetjes kalken dichter?). Deze dichter is naakt niet de moeite waard.
Lilith, een tocht van 37 zevenregelige versen in de wondere wereld van avatar, Second Life, internetseks lees ik dan, volgens het voorwoord een ‘obsessieve cyclus in de vorm van een dialoog tussen mij en wie ik wil zijn, tussen schepper en geil lekker schepseltje, tussen dichter en muze, tussen dichter en gedicht.’
Men moet tijdig pas op de plaats maken: ik wil wel heel graag dat dit een adembenemende cyclus wordt, zoals ik vind dat er naast zacht prevelende gedichten testosteronriedels mogen zijn. Die zwakzinnige polariteit die verplicht dat je zou moeten kiezen; dat poëzie Faverey zou moeten zijn óf Pfeijffer, is mij vreemd.
De dichter ook wel hoor. Achter zijn bank staat een boekenkast: ‘En daar zit ik dan, zo naakt als ik kan zijn, met een wandje scheefgezakte boeken in de rug en de mensen schrikken niet eens van mij maar van de boeken achter mij. En voor je het weet noemen ze me virtuoos en wordt er gesproken van een geraffineerd spel met de literaire traditie.’
Ben je een geraffineerd spel aan het spelen met de literaire traditie? Majakovski had tenminste nog een goed lijf. Gorter kleedt geen dronken meisjes uit op een bank. Hans Verhagen had het vuur nog in de lendenen. Moeten die paar boekenkasten imponeren? Wie dan eigenlijk? Toch zeker niet die grote jongens die mee uit drinken gaan, want die zijn toch ook allemaal reuze belezen? Moeten je studenten onder de indruk zijn omdat er een met een vergrootglas heeft achterhaald dat je alles van Bert Schierbeek hebt staan?
We hebben je wel nodig hier in Nederland hoor, dichter, maar dan moet je niet gaan uitzakken, dan moet je niet zoveel dronken en te oude mannen om je heen verzamelen, opdat je het altijd wel wint. Dan moet je misschien die enorme kennis van de klassieke oudheid eens wat praktischer aanwenden en constateren dat die grote geesten soms een rondje renden, een beetje worstelden en op die wijze hun mannelijkheid wat waarachtiger tentoonspreidden dan ronkend bejaarde dichtertjes van de trap te duwen.
Ik ben die lieve lezer, ik wil goede gedichten lezen, ik waardeer een flinke knuppel in een hoenderhok, ik vond dit, uit het oude werk, een goede zin:
Maar dit is hoogstens virtuoos, weliswaar te verkiezen boven de nieuwe naaktheid maar niet goed genoeg om je als een primaat op de borst te roffelen.
En ik heb gelachen hoe je een onnozel bundeltje van een verklaarde grootheid in twee kolommen fijn fileerde, maar geef het niet op dichter. Denk niet dat als er onvoldoende reactie komt iedereen maar te dom of te bang is, ga eens voor de spiegel staan en durf de moeilijke gedachte toe te staan dat daar geen indrukwekkend man staat, geen dichter van formaat, maar een slimme classicus die die jaren in de bijstand nog wat goed te boven is gekomen. Een grote drinker met impulsen voor heftig leven die de woorden op de juiste plaats had. Een verboos durfal met lust tot een goed straatgevecht.
Ik wil de baard niet scheren van een dode leeuw. Jij weet ongetwijfeld in welk essay van Montaigne dit verkeerd in potjeslatijn geciteerd staat. What you see is what you get. Onder de foto staat een citaat uit nrc: ‘Machtsvertoon.’ Dit is geen machtsvertoon, maar overtollig vet.
Een dunne bundel over drie jaar dichter, minder om je heen slaan en beter naar jezelf kijken. ‘Wat moet ik dan doen om u te laten begrijpen dat het mij ernst is?’
Begrijpen dat het je ernst is.