[p. 310]
Michel Huisman
Vier gedichten
Inzicht
Het stille zijn
op een zomeravond.
De golven
die stoeien met de wolken.
Een ooievaar vliegt
voor de blik in je stem.
Het topje
van je neus
tovert een
pyramide
en je lippen
bouwen van het licht een moskee,
als ik
het venster schik
naar je woorden.
In je ogen sluimeren
je voorouders.
Het woord wordt gepenseeld.
[p. 311]
De oude haven
De avond loopt weg
van de dag.
Over het water
dobbert de maan als het rimpelig
zusje van de zon.
In de stad
is het 10 voor 7
en de maan
boven de toren draagt
een zilveren pruik.
Nog te vroeg
om het voorjaar te ruiken
– een denneboom
die geurt naar hasj en engelenhaar
in een herberg.
Als de maan ligt,
kan de matroos gaan slapen.
[p. 312]
Mei
‘Je ne regrette rien’, zei je wijs
als je in m’n armen lag.
Ik had je lief
als een jongen van 18,
want elke evergreen was voor jou geschreven.
Hees en wonderlijk helder
was je stem
en je haar half-kort geknipt en zo donker
dat ik soms plagerig zei:
‘bijna zwart als het roet van gepofte kastanjes.’
Damesachtig op het feest
nipten je lippen van de Franse cognac.
Ik had je lief
als een jongen van 18
en elke evergreen leek voor jou geschreven.
Bijna trefzeker
wees je op de muren van je ouderlijk huis:
‘1647’ zei je en legde je handen op een brokkelig
en oud stuk steen.
[p. 313]
Maar je vader’s pijlen lagen verder weg,
al leek onze liefde oneindig als de sterren.
En toen de hemel instortte
jammerde de wind als jazzmuziek,
minde ik in een ander
de naam die je droeg.
[p. 314]
Bedenking
Op de muur
een peer in de bek van een slang.
Als hij sprak,
was zijn huis vol vliegen
die verdwenen
als het maar eenmaal vroor.
Onnozelaar,
je dacht dat hij een verzinsel was
uit Donald Duck: iets tussen Goofy
en de boze wolf,
in voor vleierij, onbetrouwbaar
als een reptiel, een beetje ridikuul.
Al was zijn achtertuin
een bezadigd bos,
zijn handschrift
is onzuiver als bedorven inkt,
de kleur van een rat –
zag je dat niet?