Michel Ramaker
De Zusjes
De huurders van het appartement boven me noemde ik de Zusjes. Ik had geen idee wat hun echte naam was aangezien een naambordje bij hun deur of op hun brievenbus in de centrale hal ontbrak. Eigenlijk wist ik niet eens zeker of het wel zussen waren: qua uiterlijk leken zij niet echt op elkaar. De een was klein en mollig en beschikte over een wat onhandige manier van doen. Soms stond ze op straat met afhangende schouders en haar handen tot een kom gevouwen te wachten totdat haar zus een vergeten sleutelbos vanaf de vijfde etage door het raam naar beneden liet vallen. Of ze probeerde tegen beter weten in om een scheurend plastic tasje over haar fietszadel te schuiven. Haar zus was anders: lang, benig en vol mannelijke onbehouwenheid: een scheldend stuk vreten van nauwelijks vijfentwintig. Soms trof ik haar tierend bij de brievenbus waar ze weer eens een rekening van een schuldeiser had geopend. Ze betaalde niets, zei ze tegen wie het maar horen wilde. Het was allemaal de schuld van die dikke pad en dit was de laatste keer dat zij haar dit flikte! De rekeningen belandden geopend bovenop de brievenbus waardoor de rest van de huurders onbedoeld inzage had in de financiële wanorde van de zusjes, wier credo leek: betalen doen we alleen nog aan een deurwaarder… met het mes op onze strot.
Op een avond kwam ik thuis van mijn werk en betrapte – naar ik aannam – de jongste van de twee terwijl zij bezig was iets uit mijn brievenbus te peuteren. Ze trok haar mollige hand terug uit de gleuf toen ze mij in het oog kreeg; de afdruk van de brievenbus stond in haar huid.
‘Schat, het is niet wat je denkt,’ zei ze.
Een handgeschreven brief, gericht aan ‘die teef’, bleek ze per ongeluk in mijn brievenbus gepost te hebben. Argwanend opende ik mijn bus en overhandigde haar een gekreukte open enveloppe waarin een aantal opgevouwen A4tjes zat. Ze bedankte me, wierp de enveloppe in haar eigen brievenbus en verliet het appartementencomplex in de richting van het winkelcentrum aan de overzijde van het viaduct.
Die avond maakten ze ruzie. De verwensingen gingen over en weer en
als de een stelde dat de ander kon doodvallen, overtroefde die haar zus door te stellen dat deze nog eerder mocht sterven, genadeloos, aan een helse ziekte. Mijn televisie stond zacht. Natuurlijk, ik luisterde mee, schaamteloos in de beslotenheid van mijn eigen appartement. Ongeveer een half uur lang ging het verwensen door, daarna werd het stil.
De volgende dag wilde ik mijn appartement verlaten toen ik gestommel in het trappenhuis hoorde. Omdat ik vermoedde dat het een van de twee zusjes was, bleef ik achter de voordeur staan wachten totdat het gestommel wegstierf.
‘s Avonds hadden ze opnieuw ruzie. Ik dacht te horen dat er met voorwerpen gegooid werd. Op een bepaald moment klonk er glasgerinkel waarna een van de twee als een bezetene begon te krijsen. Ik luisterde en in mij kwam het beeld op dat met mij de andere huurders ook meeluisterden. Ieder aan zijn kant van de muur, stil, afwachtend, op kousenvoeten rondlopend in zijn eigen woonkamer.
Komende vrijdagavond feest! Iedereen (dus alle buren!!!) uitgenodigd! – De trutjes –
Onhandig was het papier met een stuk plakband aan de buitendeur van de centrale hal geplakt. Een week was verstreken sinds het brievenbusincident en de daarop gevolgde ruzies, een week waarin ik slechts af en toe een teken van leven in het appartement boven me hoorde: het opendraaien van een waterkraan, het verschuiven van een voorwerp over de vloer. Hoewel de rest van de huurders de aankondiging leek te negeren, begon het papier op mij een eigenaardige uitwerking te krijgen. Ik betrapte mezelf op een rusteloos afwachten. Feestjes bij de Zusjes begonnen gemiddeld pas na middernacht, gingen doorgaans gepaard met een hoop geschreeuw en gezang en niet zelden eindigden deze feestjes vroeg in de ochtend met een ondergekotst trappenhuis en gebroken glas in de centrale hal. Over de gevolgen van hun feestjes gaven de Zusjes niet thuis, de overige huurders al evenmin. Een officiële klacht was bij mijn weten nooit ingediend; de overlast werd genegeerd, de Zusjes hadden vrijspel. Naarmate de dagen verstreken vermande ik mezelf, geholpen door de aankondiging die inmiddels gescheurd was en aan de buitendeur hing alsof het hier om een vergeten mededeling ging. Tot donderdagmiddag toen ik een dubbelgevouwen A4tje in mijn brievenbus vond dat dienst deed als uitnodiging. Het was vormgegeven als een wat amateuristisch geprint kaartje, gemaakt op de computer. Op de
voorzijde stond een afbeelding van een vruchtencocktail met daaronder de tekst Zorg dat je er bent! Bij het openslaan stond binnenin het kaartje: anders komen we jou halen!!! De trutjes. Ik vroeg me af of ik dit kaartje als een persoonlijke uitnodiging moest zien, en zo ja, waarom. Echt contact had ik niet met de Zusjes en ik vroeg me af of de andere huurders dat dan wel hadden. De Zusjes vormden een eiland, een eigen wereldje met eigen wetten. Zelfs een wederzijdse groet bij het passeren in het trappenhuis kon er slechts met moeite van af.
Die avond klonk er plotseling een harde gil. Geen angstkreet of een gil van genot, gewoon een harde, vrouwelijke gil. Vijf minuten lang bleef het stil. Toen klonk er opnieuw een gil, ditmaal gevolgd door een andere stem die eveneens gilde. Daarna werd het weer stil. De rest van de avond voelde ik mij een verdachte die tevergeefs op het verlossende woord wacht.
‘Kom je vanavond nou wel of niet?’ zei de magere van de twee. ‘Ik moet wel iets weten in verband met het bier.’ Ze stond half in mijn deuropening zodat ik achteruitgedrongen werd in mijn eigen huis. Ze was bezig met een inventarisatie onder de huurders en ik was de laatste op de vierde etage. Daarna was de derde etage aan de beurt.
‘Ten ere van wat eigenlijk?’ wilde ik weten.
Ze keek me aan alsof ze me niet begreep. ‘Wat?’
‘Dat feest.’
‘Vier jij nooit feest?’ zei ze met iets meewarigs in haar stem.
‘Iemand jarig?’
Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Natuurlijk niet. Denk je trouwens dat we dan schaapachtig in zo’n kring gaan zitten? Allemaal met een kopje koffie en een plakje cake? Denk je dat we bejaard zijn of zo? Dus jij komt? Ja of nee.’ Klaarblijkelijk maakte ik een knikbeweging want ze zuchtte. ‘Dat worden dus nou vijf kratten.’
‘Eigenlijk weet ik het nog niet,’ zei ik zo eerlijk mogelijk. ‘Morgenochtend moet ik werken en…’
‘Je hebt nou al toegezegd,’ beet ze me toe. ‘Je bent een gore lul als je nou terugkrabbelt!’
Toen ik uiteindelijk de deur sloot, probeerde ik het gesprek te vergeten, liep heen en weer tussen woon- en slaapkamer, besloot om wat te lezen, legde het boek waarin ik begonnen was weer weg om het een paar minuten later toch opnieuw op te pakken. En weer weg te leggen.
Twee uur later zag ik de Zusjes het appartementencomplex naderen. Ze
liepen op het viaduct met een supermarktkarretje volgeladen met kratten bier. De een duwde het karretje terwijl de andere het ding voorttrok. Het zag er wat onbeholpen uit. Ontheemd, besloot ik. Zo’n vijf minuten daarna hoorde ik ze thuiskomen. Waarschijnlijk hadden ze het supermarktkarretje in de lift mee naar boven genomen: iets groots en zwaars rolde over hun vloer heen en weer.
***
Het was rond acht uur en het was stil.
Het werd half negen en nog altijd was het doodstil. Langzaam maar zeker ontspande ik me. Onderuitgezakt op de tweezitbank bleef ik luisteren naar intense stilte die vanuit het appartement boven me op me neerdaalde. Het was vreemd om te merken hoe de stilte die nu heerste en de wetenschap dat er ieder moment een wild feest kon losbarsten op me inwerkten. Ik bleef er mee bezig, voelde me verward en probeerde mezelf in te prenten dat mijn preoccupatie een belachelijke was. Ik zette de tv aan maar na een paar minuten bedacht ik dat het wellicht verstandiger was om niet de indruk te wekken dat ik thuis was, wat ik direct weer verwierp aangezien ik het recht had om in mijn eigen woonkamer tv te kijken. Ja slimmerik, zei een stemmetje, maar ze weten dan dat je gewoon thuis bent. Voor alle zekerheid schakelde ik het geluid uit. Geluidloos verlichtten tv-beelden mijn woonkamer. Buiten op straat kunnen ze de kamer zien oplichten. Ik deed de gordijnen dicht. Daarnet waren die gordijnen nog open. Ik ging weer zitten en liet het zo.
Naarmate de avond verstreek voelde ik mezelf loom worden. Ik zakte weg op de tweezitter, keek naar de tv zonder dat de beelden daadwerkelijk tot me doordrongen. Soms vielen mijn ogen dicht – ik wist dat mijn ogen dichtvielen; als ik mijn ogen weer opende begreep ik dat ik even daarvoor in een hazenslaap verkeerd had. Tijdens een van die hazenslapen dacht ik het gevoel te hebben hier alleen te wonen, alleen in een totaal verlaten complex. Een verlicht raam te midden van de omringende duisternis. Toen ik opnieuw wakkerschrok – en nu ook wakker bleef – stond ik van de bank op en begon door het appartement te lopen, luisterend naar de stilte om me heen. In de slaapkamer keek ik door het raam naar buiten: de stad, de straten, de geeloranje straatverlichting oogden vertrouwd. Terug in de woonkamer, juist toen ik de tv uitzette, barstte er vanuit het niets een enor-
me herrie los vanuit het appartement van de Zusjes. Stampende muziek en twee vrouwenstemmen die juichend door de muziek heen begonnen te gillen. Ik tastte naar de schakelaar van een klein tafellampje dat in de hoek van de kamer op een dressoir stond. Eenmaal aangeklikt werd het appartement door zwak, gelig licht beschenen. Het was even na half twaalf, zag ik. Het gillen ging over in een soort discussie. Als de een JA riep, reageerde de ander met NEEHEE. Soms leek het alsof een van de twee door hun appartement rende; een deur werd hard dichtgeslagen. De muziek wisselde in volume en af en toe vielen de bassen weg om vervolgens nog krachtiger dan even daarvoor in een pompend ritme los te barsten.
Het feest was zo’n tien minuten in volle gang toen er bij mij werd aangebeld. Ik bleef in de gang staan en luisterde naar wat er aan de andere kant van mijn voordeur gebeurde. De mollige, gokte ik, probeerde erachter te komen of iemand thuis was. Ze belde nog een keer en begon op de deur te bonzen. Voor het eerst begon ik me af te vragen wie van de andere huurders daadwerkelijk naar dat feest ging. Was ik de enige bij wie zij aan de deur kwam? Wat als ik niet opendeed? Voorzichtig deed ik een pas richting de voordeur, legde mijn oor ertegenaan, concentreerde me. Ze zuchtte hoorbaar. Daarna een geluid dat ik niet goed kon thuisbrengen: een soort gekras, alsof ze met een scherp voorwerp iets in mijn voordeur kraste. Ik wilde de deur opentrekken maar beheerste me. Mijn handen gleden langs de deurgreep weer omhoog. Ik verplaatste het gewicht langzaam van mijn ene op mijn andere been en concentreerde me opnieuw. ‘Wacht maar,’ hoorde ik haar zeggen. Ze belde. En klopte. Daarna hoorde ik niets meer.
Na een paar minuten verloor ik het van mijn eigen onrust. Voorzichtig, zo goed als geruisloos, drukte ik de deurklink omlaag en opende de voordeur.
‘Dus toch thuis,’ zei ze mat. Ze zat in kleermakerszit voor mijn voordeur en krabbelde nu overeind. Ze droeg een wit T-shirt over een kort spijkerrokje en was zwaar opgemaakt: donkere mascara maakte van haar ogen zwarte gaten, de zoete geur van parfum hing als een dons om haar heen.
‘Waar denk jij mee bezig te zijn?’ vroeg ik. ‘Het is bijna middernacht.’
‘Dus?!’ zei ze. ‘Het is boven feest.’
‘En?!’
‘Je zou toch komen?’
Hun appartement was opvallend leeg. In de woonkamer, qua omvang gelijk aan die van mij, stond een uitgezakte lederen tweezitbank. Een beuken
gefineerde salontafel was op zijn kant tegen de muur gezet zodat er nu voor de bank een grote vrije ruimte was. In een wandmeubel aan de overzijde stond een cd-speler met daarnaast een stapel cd’s, op de vloer lag goedkoop grijsblauw vinyl.
‘Feest!’ schreeuwde de magere over de muziek heen toen die zag dat haar zus mij de woonkamer binnenduwde. ‘Ga zitten!’ Ze zagen er exact hetzelfde uit, alsof ze met elkaar een act vormden.
‘Feest!’ gilde nu ook de mollige. Ik werd achterover op de bank geduwd. ‘Wat drinken?’
‘Bier!’ schreeuwde de magere.
Het was een vreemd moment van zwakte, dacht ik. En misschien ook nieuwsgierigheid. In ieder geval had ik niet ingestemd maar toegegeven, toegegeven aan de fysieke kracht waarmee de mollige mij meetrok. Toen ze mij een flesje bier overhandigde en naast me op de bank neerplofte, probeerde ik te bedenken wat precies het moment van overgave geweest was. Je zit er middenin, zei een stem. Geef je eraan over.
‘Waar blijft de rest!’ schreeuwde de magere. Ze stond voor ons met een flesje bier in haar handen te dansen. ‘We hebben zo ons best gedaan!’ Ze maakte kleine sprongetjes, draaide en tolde en bewoog haar armen in bezwerende bewegingen, alsof ze naar iets in het luchtledige zwaaide.
‘Ze komen eraan,’ zei ik. Ze komen eraan.
‘Wanneer dan!’ Ze slaakte een gilletje, stak haar handen in de lucht en begon ritmisch heen en weer te wiegen.
De mollige lag onderuitgezakt naast me op de bank, haar hoofd steunend op de armleuning. Ze keek langs me heen, draaide met haar vinger krullen in haar haarlokken en bewoog haar schouders op de maat van de muziek. Soms dacht ik haar te horen neuriën: een soort tevreden gespin dat overging in een zacht krols zingen.
Toen ik een slok nam, proefde ik het bier niet.
Ze dansten beurtelings op telkens dezelfde minuut muziek. Alsof ze er een wedstrijd in zagen die ik jureren moest.
De muziek stond zacht; we zwegen. De twee zusjes lagen naast elkaar op hun rug op de grond naar het plafond te staren en bier te drinken.
‘Ga jij?’
‘Ga jij maar, ik ben al gegaan.’
‘Ja, maar dat was vanwege hem.’ De mollige wees naar mij. ‘Nu is het jouw beurt.’
‘Teeeeeringbuuuuuren!’
‘Ja… teeeeeringbuuuuuren!’
Naast elkaar lagen ze te brullen, wat uiteindelijk plaats maakte voor een schor lachen.
‘Proost,’ zei de magere, haar flesje bier in de lucht stekend. Ze kwam overeind om een slok te nemen; bier liep langs haar kin.
Mijn bierflesje was leeg maar ik vroeg geen nieuwe. Nog altijd zat ik op de bank, met mijn voeten tapte ik de maat, ook toen de muziek gestopt was en stilte nu de woonkamer vulde.
‘Ik heb zin om te slapen,’ zei de mollige na een tijdje. ‘Vannacht, morgen, overmorgen… gewoon lang slapen.’ Haar T-shirt was wat omhoog geschoven en ontblootte nu haar kwabberige buik; door haar navel stak een zilverkleurige piercing.
‘Wat is het stomste dat je ooit gedroomd hebt?’ vroeg de magere tegen niemand in het bijzonder. ‘Ik herinner me namelijk nooit iets.’
‘Ik ook niet,’ zei de mollige. ‘Soms denk ik dat ik gewoon niet droom. Dat kan toch? Dat je niet droomt?’
‘Ja… ik denk het.’
‘Maar het kon toch zijn dat…’
‘Jawel. Denk ik.’
Er was een zwak, gelig licht. En stilte.
Met enige moeite stond ik van de bank op en begon door het appartement te lopen, mijn handen tastend langs de muren. Uiteindelijk vond ik mijn weg naar de slaapkamer. ‘Hoe heten jullie eigenlijk?’ mompelde ik binnensmonds.
Het was stil. En dat bleef het ook.