N.A. Bestoezjew
Brieven uit Holland – 1815
II
Negende brief
Uit Delft
Dezer dagen zijn wij met zijn drieën in Amsterdam geweest. De verbinding met die stad wordt geregeld door diligences en paketboten onderhouden; wij gaven echter de voorkeur aan een eigen rijtuig om het korte reisverlof dat wij hadden zo goed mogelijk te benutten en meer van het landschap te kunnen zien.
Toen wij de Delftse Poort door waren en de prachtige buitenwijken, de vele fabrieken en buitenplaatsen achter ons hadden gelaten, reden wij over het platte land, waar zich als op een landkaart kleine stadjes, dorpjes, gehuchten op aftekenden, onderling door kanalen met elkaar verbonden, waarop talloze zeilschepen en door paarden voortgetrokken schuiten voeren. In alle stroken land ertussen wemelde het van het vee dat in de vette weilanden graasde. De weg liep over een hoge dijk en het oog kon daardoor een zeer wijde ruimte omvatten. Aan weerszijden van de weg stonden hele wallen van turf die zich in de kuilen spiegelden, waaruit de turf was gewonnen. Onze praatgrage postiljon die zich in het Frans verstaanbaar kon maken, legde ons uit, hoe het turfmaken in zijn werk ging. In de moerassige kuilen worden plaggen gestoken die tot turven worden gekloofd, waarna ze gedroogd en geschroeid worden, want zonder die voorbereidende handgrepen deugt ze niet voor het gebruik. Dit weldadige produkt verwarmt heel het houtloze Holland, waar een bosje sprokkelhout een gulden of meer kost. Het aanmaken van de turf is een tijdrovende bezigheid; het duurt lang, voordat de vlam er vat op krijgt en de rook overgaat, deze verspreidt een zeer onaangename lucht, maar is dit eenmaal voorbij, dan brandt zo’n turf een uur of zes zonder enige
stank. De kuilen zijn over twee jaar weer dichtgegroeid en de nijvere Hollanders, die zich door hun stiefmoeder natuur niet uit het veld laten slaan, hebben niet te klagen over gebrek aan brandstof. Er is hier steenkool in overvloed, maar het verbruik van turf heeft de overhand.
Men zal het op zee, op enkele mijlen afstand van dit land, dikwijls kunnen meemaken dat men bij een landwind de penetrante lucht van turf ruikt.
Het vee dat overdag aan zijn lot wordt overgelaten, wordt des avonds naar de stallen gedreven, vóór het vallen van de avonddampen die hier zo dicht zijn, dat zij tegen donker worden als een dikke mistlaag over de velden liggen en de kleren doorweken. De invloed van die dampen zowel op de mens als op het in de weilanden staande vee is funest en zo’n nevel trekt niet voor het aanbreken van de ochtend op. Het is een vreemd gezicht, buiten, op het land die dampen te zien hangen: als je op de weg loopt, zie je alleen maar de hoofden van de mensen die je tegenkomt en soms kun je zelfs je eigen voeten niet meer onderscheiden.
Op de weilanden heeft men walvisribben opgesteld, waar het vee zich tegen kan schurken om zich tegen insekten te beschermen. In vele dorpen ziet men nog een uit de kaken en ribben van walvissen gemaakte poort staan, als een monument aan de eertijds bij de Hollanders zo bloeiende walvisvaart die hun door de Engelsen is ontnomen. Alleen de haringvangst die de Hollanders eens tot onder de kust van Engeland mochten beoefenen, is hun gebleven als enige tak van nijverheid die de heerser der wereldzeeën de Hollanders niet heeft kunnen ontfutselen.
De windmolens aan de dijken draaien aan één stuk door en daar de Hollanders hun bestaan aan de technische konstruktie van die molens te danken hebben, kan men ervan overtuigd zijn dat zij solide zijn gebouwd. De molens die uit vroeger tijden stammen, kunnen op hun voetstuk draaien. Maar die van later, uit de nieuwste tijd, staan vast, behalve de kap van de molen met zijn wieken en het tandwiel dat met de kruiketting aan het kruirad is bevestigd. Vele molens zijn van boven tot onder met riet bedekt, zoals ook de kroegen in Estland een strodak hebben en het aldus aangebrachte rietdek kan enkele honderden jaren mee. Op een van de molens zag
ik staan: Anno 1682, hetgeen mijn nieuwsgierigheid gaande maakte en mij ertoe bracht aan de molenaar te vragen, of de molen sinds die tijd nooit was vernieuwd of gerepareerd? Het antwoord dat ik kreeg maakte dat ik mij over de degelijkheid van de bouw en de duurzaamheid van het strodek verbazen moest: want sedert de bouw had men aan de molen niets hoeven te repareren, behalve de onvermijdelijke herstelwerkzaamheden aan het mechanisme.
Op deze wijze bereikten wij, telkenmale uit ons rijtuig stappend om informaties in te winnen en onze nieuwsgierigheid te bevredigen, eindelijk Delft.
Ik zou met geen woord over onze daar gebruikte lunch hebben gerept, ware het niet dat deze in nauw verband stond met de gedenkwaardigheden van die stad. Delft is beroemd om zijn wittebrood – en inderdaad – nergens ter wereld heb ik ooit beter brood gegeten. Het is verboden dit brood uit Delft uit te voeren en om die reden is het van een stadsstempel voorzien.
Delft is reeds in 1075 door de hertog van Lotharingen gesticht en onderhoudt een levendig handelsverkeer over de Maas; de gebouwen zijn fraai; de kruitfabrieken en gieterijen hangen met hun muren van een indrukwekkende hoogte boven het grote kanaal en hebben een zekere allure. […]
Wij bezochten de kathedraal, waarin het gebeente van Willem van Nassau, prins van Oranje rust, de bevrijder van Holland. Deze grote man behoorde tot die sterke karakters die hun inspiratie vinden in de hinderpalen die zij op hun weg ontmoeten. Terwijl hij door Duitsland zwierf en een leger aan het werven was, bleken het vooral de protestanten te zijn die hij tegen de onderdrukkers van zijn vaderland op de been kon brengen, maar om hun steun te krijgen zat er niets anders op dan dat hij hun geloof ging delen en aldus werd hij, de geboren Lutheraan die door Karel V, wiens favoriet hij was, in het Rooms-Katholieke geloof was gedoopt, noodgedwongen zelf ook protestant. Afwisselend verslagen en zegevierend bezette hij de ene provincie na de andere, totdat hij eindelijk door het volk tot stadhouder werd uitgeroepen, met welk ambt de koning van Spanje hem reeds eerder had bekleed. Zo verenigden zich bij de Unie van Utrecht zeven provincies tot een statenbond die de schrik van Philips werd […]
De hoge kerkramen zijn beschilderd met historische taferelen uit de revolutie. De kunst van het glasschilderen die in onze tijd verloren is gegaan ziet men in deze kerk in al haar volmaaktheid. De in het glas gebrande kleuren zijn niet veranderd, maar levend gebleven, de tekening is uitmuntend, de gestalten zijn in volle lengte neergezet, jammer slechts dat het netwerk van glas in lood ze in talloze kwadraten versnijdt.
De hoge gewelven, de somberheid van de enorme gothische kerk, het gedreun der voetstappen, de monumenten van grote mannen en grote gebeurtenissen brachten ons in een stemming van eerbiedige bevangenheid. Deze geweldige tempels die in onze ziel de gedachte en het begrip wekken van God’s majesteit, doen de mens onwillekeurig zijn nietigheid beseffen.
Tiende brief
Uit Gaga
Wij vertrokken om twaalf uur ‘s middags uit Delft en waren reeds om twee uur in Gaga, de oude erfstad der graven van Holland en tegenwoordig de residentie van de koning.
De stad ligt aan de Noordzee achter de zeedijk en is geheel in moderne stijl opgetrokken; hier geen gothische bouwwerken; de straten zijn breed en recht; geen kanalen die de stad doorkruisen; er zijn veel regelmatig gevormde pleinen en zelfs de ingezetenen dragen niet het stempel van die Hollandse originaliteit, welke dit volk van andere volkeren onderscheidt.
Het koninklijke paleis is van bescheiden omvang en ik had mij eigenlijk een grotere voorstelling van zijn rijkdom en pracht gemaakt. Wellicht dat de lange afwezigheid van zijn rechtmatige bewoners daarvan de oorzaak is geweest. Het bezit alleen een muntenkabinet en een kollektie natuurhistorische zeldzaamheden van enige betekenis. Uit het paleis kan men de zaal van de Staten Generaal betreden die tijdens ons verblijf volgens de nieuwste smaak gerestaureerd werd. Het gebouw van de Generale Staten is van een antieke architektuur en het bezit een schat aan schilderijen uit de Hollandse school en uit de geschiedenis, waarvan mij slechts één is bijgebleven, van de hand van Rembrandt, een schilderij van enorme afmetingen dat de naam draagt De Hollandse Wacht1). Zesendertig gestalten in volle lengte beelden
een gebeurtenis uit de revolutie uit en worden door het dubbele licht van de maan en van fakkels in gloed gezet. Het effekt is wonderbaarlijk, maar Rembrandt was geen historisch genreschilder, hij heeft slechts 36 goedgelijkende portretten gemaakt – maar geen schilderij.
In deze huizen hebben afwisselend twee machten de heerschappij over elkaar uitgeoefend. De republiek wenste de vrijheid in stand te houden; de stadhouders streefden naar onbeperkte macht. Maar de tegenstand van de allervurigste patriotten mocht niet baten en de republiek boog het hoofd voor de autokratie. Toen de Hollanders, wier enige kostbaarheid de vrijheid was, arm waren, traden zij energiek tegen Philips op; maar toen de welvaart ertoe leidde dat zij aan dit leven gehecht raakten, toen hun beduchtheid om de vrijheid te verliezen gedeeld werd door de angst voor het verlies hunner aardse goederen – toen verdedigden zij hun rechten maar slapjes, handelden besluiteloos en de heerszuchtige, ondernemende geest van een enkel mens overvleugelde de laksheid der velen…
Het koninklijke lustslot dat Schevening heet ligt aan de kust op ruim drie kilometer van Gaga af. Men heeft de ligging ervan in het polderland achter de dijk zoveel mogelijk verfraaid; er is een smaakvol aangelegd park. Drie of vier kastanje- en lindelanen bieden de mensen de gelegenheid om uitstapjes buiten de stad te maken, deze lanen zijn tamelijk lang en men treft er wandelaars en ruiters door elkaar in aan. Het aan dit park grenzende bosje draagt de naam van een menagerie2), maar het is een man van adel die de titels erfelijk heeft verworven3).
Wij snelden langs de bibliotheek, wierpen een blik op het arsenaal, passeerden de schouwburg en reden verder.
Gaga bevalt mij niet. Het is een fraai ingelijste gravure naar een doek uit de Vlaamse School. De stad bezit noch het koloriet, noch de schilderachtigheid van het origineel.
Elfde brief
Uit Garlem
Er bestaat geen land, zo rijk aan historische evenementen, typische nationale kenmerken en voorwerpen die de aandacht van de reiziger waard zijn als Holland. Ieder hoekje heeft iets te vertellen en laat ofwel markante trekjes in de herinnering achter, of de tastbare monumenten van wetenschap en kunst. Het een zowel als het ander doet weldadig aan: de eersten prikkelen onze verbeelding en doen ons hoog opzien tot de laatsten. Met welk een welgevallen zoek en bekijk je alles wat de aandacht verdient in die landen die door bepaalde daden en belangrijke ondernemingen van het volk geheiligd zijn! Ook Haarlem is in het bloed van zijn burgers en dat van de tegenstanders van zijn vrijheid gedrenkt. De legers van Philips vervolgden de republikeinen die zich hier hadden verschanst. Toen de Spanjaarden die Haarlem belegerden het hoofd van een Hollandse krijgsgevangene over de wal de stad in gooiden, wierpen de Hollanders ogenblikkelijk elf hoofden van Spanjaarden terug, met het opschrift: ‘Tien koppen om de schuld te betalen en de elfde voor de rente.’
Haarlem is aan alle minnaars van de natuurlijke historie welbekend. Iedereen weet van de prachtige bloemen die er groeien, dat de Haarlemse druppels een beroemd geneesmiddel tegen tal van kwalen vormen, maar slechts weinigen, denk ik, zullen weten dat Haarlem de moeder was van de verspreiding der wetenschappen in Europa. Een Haarlemmer: Lawrentij Kister, heeft als eerste de kunst van het boekdrukken uitgevonden, door hele bladzijden tekst op een houten paneel te snijden. Ioann Guttenberg was, toen hij na Kister de losse letters uitvond, slechts de voortzetter van diens werk.
De botanische tuin verdient alle aandacht, de bibliotheek bezit een rijke kollektie, de anatomische kabinetten zijn zeer de moeite waard, het orgel van de kathedraal is enorm; 8000 orgelpijpen, waarvan de middelste 40 voet hoog is, een waar wonder – maar het interessantste van alles vond ik toch wel het huis van Lawrentij Kister.
Een gelukkige inval verheldert de geest van de mens, maar
de uitwerking ervan reikt tot in de eeuwigheid. Zo valt een steen, in een stil water geworpen, op één punt neer, maar door de steeds wijdere kringen eromheen komen tenslotte alle elementen in beweging. Gezegend zij de nagedachtenis van Kister!
Hebt u ooit goudvissen gezien die bij ons vanwege hun zeldzaamheid in een doorzichtige kristallen kom worden gehouden en die door de schittering van hun prachtige purpergroene schubben een lust voor het oog zijn? Welnu, hier in Holland en vooral in Haarlem hebben ze vijvers vol van die vissen. De Hollanders zijn in ieder opzicht grote dierenliefhebbers, iedereen houdt er een geliefd huisdier op na en tijdens de wandeling ziet u bijna iedereen met een hondje lopen dat men bij wijze van voorzorgsmaatregel aan een riem of aan de lijn houdt. Buiten de stad ziet ge geen kanaal, of er zwemmen zwanen in die op staatskosten in leven worden gehouden. De Hollanders beschouwen de zwaan als een heilige vogel, evenals de ooievaar, wiens nesten ge buiten op bijna iedere schoorsteen kunt zien. Het doden van een ooievaar of een zwaan wordt als een misdaad tegen de staat beschouwd.
De weg van Haarlem naar Amsterdam was bijzonder saai voor ons. Wij stopten bij elke pleisterplaats om tol te betalen of de koetsiers wat geld toe te stoppen, niet voor sterke drank, maar voor het brood dat zij, met zout vermengd, aan hun paarden voeren.
De zon was reeds onder, de maan scheen zwakjes door de wolken, de mist drong ons door de kleren en wij zaten onder het slaapverwekkende geschommel van onze kalès wat te knikkebollen, maar het geratel der wielen onder de boog van een poort en het gekletter van kettingen bij het omhoog trekken van een traliehek wekten ons: wij waren in Amsterdam.
Twaalfde brief
Uit Amsterdam
Wij hebben ons de hele dag aan onze nieuwsgierigheid overgegeven; hebben door de stad gedwaald, allerlei zaken bekeken die de moeite waard waren en eindelijk de toren van het stadhuis beklommen, eens het paleis van Lodewijk. Er ontvouwde zich een grandioos panorama aan onze ogen en in één blik overzagen wij alles, wat wij eerst in details had-
den aanschouwd. Het uitgestrekte Amsterdam met een omtrek van over de twintig kilometer werd door een hoge dijk in tweeën gedeeld: de ene helft stond op vaste bodem, de andere helft op de zee. De openbare gebouwen staken fier hun torens omhoog, daarginds lag de Zuiderzee met de ruime haven, waarin duizenden schepen hun goederen laadden of losten; hier zagen wij de prachtige beurs, volgestapeld met produkten uit alle landen van de wereld; daar lag de Admiraliteit, waarvan de bouw, de voortreffelijke inrichting der magazijnen en de praktische arbeidsmethoden ons in verbazing hadden gezet. Eén schip was net van stapel gelopen, van twee schepen en vier fregatten was de kiel gelegd; men was bezig de laatste hand te leggen aan een klein jacht dat volgens een oud Hollands model voor onze tsaar werd gebouwd. […]
Rechts van ons strekt zich de jodenbuurt uit, tot op de huidige dag onderworpen aan wetten van lang geleden die bepalen dat deze wijk bij het invallen van de duisternis moet worden afgegrendeld en eerst bij het aanbreken van de dag weer open gaat; het is een vervuilde, onzindelijke buurt, omdat op de joden hier wordt neergekeken. Nu reeds bijna 2000 jaar door het ongeluk achtervolgd, heeft dit volk, ook al is het over de gehele aarde verstrooid, zijn karakter niet veranderd. Om het even, of ge in Spanje zijt, in Turkije of in Rusland, overal treft ge de Jood aan met steeds dezelfde typische gewoonten, ondeugden, hartstochten. De tolerantie in geloofszaken heeft ons nog steeds niet geheel en al met het jodendom kunnen verzoenen. […]
Daarginds ligt de Amsterdamse Bank, opgericht in 1609. Er zijn vier vleugels aangebouwd, elk weer omringd door bijgebouwen. Er is een tijd geweest dat het hoofdgebouw de staatsschatten niet meer kon herbergen, hetgeen die talrijke aanhangsels en bijgebouwen verklaart. Maar de schatten zijn inmiddels verdwenen; zij hebben zichzelf verteerd of zijn ten offer gevallen aan bedrog en de buit van roof geworden.
Toen de Spanjaarden de Hollanders vanuit zee en over het vasteland in het nauw dreven, gingen dezen hun eigen vloot bouwen; de konkurrentiezucht en de wraaklust zochten en vonden elkaar op alle wereldzeeën en langzamerhand gingen alle Spaanse en Portugese veroveringen en bezittingen in de handen van de energieke, onvermoeibare Hollanders over die
zich door matigheid en een wijs bewind hadden weten te handhaven. Tenslotte vloeiden de Hollanders de rijkdommen van heel de wereld in de schoot. De Amsterdamse Bank werd zo rijk dat zij geen verdere kapitalen meer aannam en geen interest meer betaalde en het nationale vermogen dat gestadig groeide en geen beleggingsobjekten meer vond, werd in luxe omgezet. Zilver en goud werden in duizenderlei vormen verwerkt: voor huishoudelijke artikelen, toiletten, ledikanten, de banden om de wagenwielen en zelfs hoefijzers voor de paarden werden uit die edele metalen vervaardigd. Zo was Holland het toverland geworden, zoals dit in sprookjes uit het rijk van de Fata Morgana wordt beschreven.
Dit was het Maximum van Holland’s grootheid. Van daaruit is het land zijn verval tegemoet gegaan, de algemene wet van de natuur volgend. […]
Daar bij die glooiing in de verte buigen zich de hoge wallen om de stad; fraaie kastanjes omzomen de boulevards, waarop een bonte menigte van vreedzame ingezetenen gezellig aan het flaneren is. Overal tussen de tenten en kramen, waar de jaarmarkt wordt gehouden die het doel van onze reis naar Amsterdam is geweest, stallen de kooplieden hun waren uit. Welk een tegenstelling tussen deze tevredenheid en de verschrikkelijke wapenen des doods die wij in zo grote getale op de gekartelde wallen zien staan! Laat men misschien niet om die reden de burgers overal op de wallen wandelen, om hen met hun eigen verdediging vertrouwd te maken en hen geleidelijk te wennen aan de gedachte aan oorlog?
Meer dan eens heeft het water aan de voet van deze wallen gestaan, wanneer men de omgeving van Amsterdam had laten onderlopen; de Spanjaarden onder Philips en de Fransen tijdens Lodewijk XIV hebben door toedoen hiervan beschaamd de aftocht moeten blazen. […] Maar diezelfde wallen, hetzelfde onder water gezette land en dezelfde maatregelen hebben Amsterdam niet van de Fransen kunnen redden die in 1794 ondanks de ondergelopen landerijen, door geluk en een strenge winter begunstigd, over het ijs naar Amsterdam konden trekken.
Onder de toren staat op het fronton van het stadhuis Atlas die de aardbol op zijn schouders torst, het embleem van de fiere republiek! Eens heeft die aardbol om zijn as gedraaid en
daarmede het verloop van de tijd aangegeven, maar nu is hij vastgezet, nu geeft de tijd zijn loop op hem aan. […]
Wij gingen van de toren naar beneden.
Het stadhuis is van prachtig marmer opgetrokken en versierd met tal van beelden en basreliëfs. […] Het gebouw staat gefundeerd op dertien duizend heipalen. Heel Amsterdam is als enige stad in Holland op palen gebouwd; u ziet huizen en straten en kunt u niet voorstellen dat er onder uw voeten een afgrond ligt.
Ten behoeve van zulk een stedebouw heeft men een bijzondere kommissie in het leven geroepen die iedere drie maanden onder de hele stad, onder alle huizen de heipalen aan een onderzoek onderwerpt. Ondeugdelijke palen worden dan door nieuwe vervangen, doch mocht door een of andere oorzaak een beschadiging van de palen gevaar voor het huis gaan opleveren, dan waarschuwt de koormissie de huiseigenaar en de bewoners, dwingt hen tijdig het pand te ontruimen en verleent financiële steun voor de verbouwing uit een fonds, waarover de koormissie de beschikking heeft. Met het oog daarop wordt bij de taxatie van een huis een bijzondere som gelds geheven, net als bij de premieheffing voor een verzekering. Men verzekert de huizen hier tegen brand- en waterschade.
Ondanks het feit dat Amsterdam zo gezegd in het water gedompeld staat, heerst er een gebrek aan water. De Amstel die slechts dat deel van de stad doorsnijdt dat zich achter de dijk bevindt en die men eerder een beek dan een rivier kan noemen, ligt lager dan het peil van het zeewater en er zit dus geen stroom in. Het is stilstaand water, schadelijk voor de gezondheid en gemengd met zout water dat door de kunstmatige oevers sijpelt; ook in de andere kanalen is het zeewater bitter en veroorzaakt, doordat het stil staat, een nare stank, ondanks het dichte geboomte, waarmee de beide kaden zijn beplant en dat er wel veel toe bijdraagt om de lucht te zuiveren. Dit verklaart, hoe het komt dat de verpachting van het water een van de meest lukratieve ondernemingen van de stad is. Het drinkwater wordt van ver weg aangevoerd en tegen een hoge prijs verkocht. Op het dak van ieder huis is een reservoir aangebracht voor het opvangen van regenwater, waarvan geen enkele druppel wordt verspild, maar soms
regent het maandenlang niet, de ochtenddauw is niet voldoende om de reservoirs te vullen en dan triomfeert de pachtonderneming.
Dit is dus een indruk van Amsterdam, in het begin van zijn bestaan een armoedig vissersdorpje, in de 18e eeuw de eerste handelsstad van de wereld, daarna geknecht en uitgebuit, maar tot op de huidige dag befaamd door zijn instituten en zijn handel!
Dertiende brief
Uit Sardam
De volgende dag waren wij in Sardam. De weg erheen loopt langs de kust over een dijk die de zee moet weren, een zee die ieder ogenblik dreigt heel Holland te zullen opslokken. Aan de rechterkant van de weg ontdekt het oog tot aan de blauwe gezichtseinder geen enkel rustpunt; een eindeloze, door kanalen en sloten doorsneden vlakte, stapels turf, hier en daar verspreid staande molens, aan de horizont heel vaag te onderscheiden stadjes, dit is alles wat het door de eentonigheid vermoeide oog kan ontwaren. Daarentegen ziet men aan de linkerkant het vrolijk kabbelende water van de Zjoederzej’se baai4)), gevat in de bocht van de dijk en de daarop alle richtingen uit varende schepen, de vissersboten, maar vooral de opkomende vloed maakten het beeld van de zee veel levendiger en onderhoudender. Iedere twaalf uur stijgt de zee langs de kust van Holland van 10 tot 18 voet, afhankelijk van de toestand ter plaatse en gedurende onze hele rit konden wij zien, hoe het donkere water van de Oceaan als een duidelijk zichtbare vloedgolf die zich met het gele water van de Zuiderzee vermengde naderbij kwam. Toen de vloed de kust bereikte, werden de golven kleiner, verdrongen zich, sloegen over elkaar heen, hun scherpe kammen sprongen hoog op, het dreunen van de om de heerschappij vechtende stroom was ver weg te horen; – eindelijk sloeg de met schuim bedekte vloed die de galopperende golven voor zich uit dreef, vertoornd tegen de dijk aan. Wij werden door fijne druppels zout water besprenkeld, terwijl wij over de top van de dijk
reden die onder het beuken van het water scheen te trillen. De spatten sloegen tegen de muur, het water kolkte, schuimde, woelde het zand naar boven, maar allengs bedaarde het geweld en na een kwartier was het water volkomen tot rust gekomen. De maalstroom handhaafde zich nog enige tijd op zijn hoogste peil, maar plotseling trok de vloed zich, als door de wind voortgestuwd, met hetzelfde geraas en dezelfde snelheid van de kust terug en het water begon te zakken.
Op een kilometer of vijftien van Amsterdam af zag ik de Russische versterkingen die door generaal German in 1799 waren gebouwd. Zij bestaan uit een dubbele borstwering aan beide zijden van de weg ter verdediging van de sluis, waarmee men in geval van nood heel het omringende land kon laten onderlopen. Dergelijke sluizen treft men op tal van plaatsen aan en zij staan onder zeer strenge kontrole, immers, zou men de sluizen en dijken zonder toezicht laten, dan zouden wij al spoedig de plek, waar Holland had gelegen, niet meer terug kunnen vinden.
Wat een ongelooflijke arbeid, welk een onuitputtelijk geduld en welke enorme uitgaven heeft men zich voor die dijken getroost! En dan de gevoelsoverwegingen die de Hollanders tot zulke gigantische ondernemingen hebben gedreven! Achttien duizend offers, allemaal gebracht aan het fanatisme van Alva, de vervolgingen van de Inquisitie, de nieuwe verordeningen van Philips tegen de protestanten, het zijn deze dingen die dit van aanleg zachtzinnige en gewillige volk hebben wakkergeschud. […] Tyrannie en fanatisme gaan in dit land hun eigen ondergang tegemoet. De Hollanders verhardden zich, bundelden hun krachten in de geest van de vrijheid en sloegen aan één kant hun vijand terug, terwijl zij aan de andere kant de zee dwongen zich terug te trekken en haar, zowel ter instandhouding van hun land als om Philips te kunnen verslaan aan zich onderwierpen. Spoedig steunde de aan banden gelegde Oceaan onder de talrijke zeevloten – de Republiek was opgericht – en al spoedig gaf dit land, eerst door de rijkdom ener verenigde krachtsinspanning, daarna door de welvaart van de natie, een les in grootheid aan de eerste mogendheden van Europa. Dit was de reden, waarom onze Peter uitsluitend bij dit volk de kunst van het groot zijn wilde leren; het was om die reden dat hij in de kledij van een
eenvoudige, onbekende ambachtsman in het kleine Sardam de bron van zijn toekomstige grootheid heeft gezocht.
Wij kwamen op het middaguur in Sardam aan en, hoewel niemand van ons aan eten dacht, moesten wij tegen wil en dank bij de herbergier blijven middageten, die een voordelige zaak had gedaan door de lap grond en het huisje, waar Peter had gewoond, te kopen5). Wij kregen een in zeewater gekookte baars voorgezet en een uitmuntend dessert, waar hij ons ook een uitmuntende prijs voor in rekening bracht en toen geleidde hij ons naar het huisje.
Met een gevoel van devote eerbied naderden wij het hutje, waarin de Grote Hervormer van het Vaderland onder de bescheiden naam van Pieter Bas6) zijn dagen in lering doorbracht en aan de eeuwigheid en het nageslacht heeft gewijd.
Het aan alle kanten door mirte- en notenstruiken beplante en door een sloot omgeven huisje bestaat uit slechts twee vertrekken en verkeert in een vrijwel totaal vervallen toestand. Een van de kamers, het vroegere slaapvertrek van Peter, heeft al geen vloer meer; in de andere kamer staan het bed, de stoel en de tafel die hij eigenhandig heeft gemaakt. Rechts boven de schoorsteen heeft keizer Alexander die hier in 1814 is geweest, een marmeren gedenkplaat in de muur gemetseld met in het Latijn het opschrift: Petro Magno Alexander; op tafel liggen boeken, waarin de namen van reizigers die dit stadje bezoeken worden geschreven, benevens een kollektebus ter instandhouding van het huisje. Recht tegenover de deur hangt een groot, ovalen bord, waarop in Russische letters geschreven staat: Nitsjewo Glavnomoe Tsjelowekoe Malo (!!!). Dit opschrift deed onze stemming van devote eerbied omslaan in een gevoel van verontwaardiging – erger nog, het maakte dat wij het in deze tempel der grootheid uitproestten van het lachen. We mogen aannemen dat een of andere schipper die op Rusland voer deze fraaie vertaling heeft gemaakt van de voortreffelijke Hollandse spreuk Nit is te groote man te klein die onder het Russische opschrift is
aangebracht7). Ik troostte mij overigens met de gedachte dat bij de Hollanders de wens moest hebben voorgezeten om beslist een Russisch opschrift te maken en ze hebben dit gedaan zo goed als ze konden, in de mening daarmee hun bedoeling te hebben uitgedrukt, namelijk: Een groot man acht niets te gering.
Onze gids vertelde ons de anekdote over de laatste dag van Peters verblijf in dit huisje. Zijn gezant, Golowin, die met de hele keizerlijke hofhouding in Amsterdam was gebleven, had de opdracht gekregen een jacht te kopen dat in Sardam te water was gelaten en waaraan Peter de Grote eigenhandig had gewerkt, een jacht dat nu naar Amsterdam was gebracht om te worden opgetuigd. Peter die aan het einde van zijn leertijd in Sardam stond, verwachtte elk ogenblik de terugkomst van het jacht om daarop dan het zeegat uit te varen. Eindelijk rapporteert Golowin, dat de Raad van Amsterdam besloten heeft het vaartuig aan de Russische tsaar ten geschenke aan te bieden en dat het de dag erop in Sardam zal binnenlopen. Ook al maakt Peter zich de volgende dag gereed om van dit stadje afscheid te nemen, toch gaat hij gewoon naar zijn werk: maar als hij dan plotseling het jacht ontwaart dat tegenover de stad voor anker is gegaan en als hij van het schip een sloep naar de wal ziet komen, blijft hij staan; de vreugde maakt dat hem de tranen in de ogen springen, hij vergeet zijn rol, waar hij nu geen enkele behoefte meer aan heeft; hij treuzelt en zijn werkbaas, verwonderd dat Pieter Bas stokstijf als aan de grond genageld is blijven staan, terwijl al zijn kameraden zich reeds aan het werk hebben gezet, begint hem een standje te geven; als hij dan ziet dat de ander niet antwoordt en zelfs niet naar zijn woorden luistert, geeft hij hem op een grove manier een por. Peter, diep bewogen nu hij zijn wensen in vervulling ziet gaan, kan geen woord uitbrengen, knoopt zwijgend zijn jas los en onthult zich in al zijn sterren en keizerlijke onderscheidingstekens. Op dat ogenblik stappen Golowin en de hele keizerlijke suite
uit de sloep aan wal en allen zinken voor de tsaar op de knieën; ook de verblufte werkmeester valt aan de voeten van Peter neer en smeekt hem om vergeving. De tsaar laat hem opstaan, omhelst hem, stelt hem gerust en haalt hem tenslotte over met hem mee naar Rusland te gaan.
Ik zal het niet hebben over andere, reeds bekende anekdoten die ons hierna met frappante uitweidingen werden verteld ter meerdere glorie van Peter of die tot eer van de Hollanders moesten strekken.
Iedere Hollander bekijkt ons met de trots die een leraar koestert voor zijn leerling. Wij vereren de nagedachtenis van Peter, zij behoren tot zijn geestdriftige bewonderaars.
Nadat wij anderhalf uur in dit huisje hadden doorgebracht, onze bijdrage in de kollektebus hadden gestort en onze namen in het gastenboek8) hadden geschreven – waarbij ik niet vergat er de juiste vertaling van het opschrift aan toe te voegen – verlieten wij deze door het leven van een groot genie gewijde plek.
En nu nog iets over de stad zelf.
Deze is tamelijk klein en volkomen anders gebouwd dan de grote Hollandse steden: alle huizen hebben maar één verdieping en een tuin. Aan de straatkant gaat nooit of te nimmer een deur of venster open. De deuren zijn dichtgespijkerd, de ramen met luiken gesloten, zo wil het de gewoonte van de inwoners van dit stadje. Slechts voor een bruiloft of begrafenis worden de deuren ontsloten en de luiken open gedaan, maar na afloop van de feestelijkheid of plechtigheid gaat alles weer potdicht. De op de straat uitkomende kamers worden niet bewoond en zijn fraai aangekleed met alle mogelijke kostbaarheden: zeldzame tapijten, kostbare gordijnen, schilderijen, brons en spiegels bedekken de vloer en de wanden; Chinees en Japans porcelein, zilver, goud, parels vullen alle hoeken van die vertrekken. Men bracht ons in een van deze huizen en de vriendelijke gastheer trok zelf zijn schoenen uit, maar stond niet toe dat wij insgelijks deden, ook al is zulks bij hen de gewoonte, waarna hij ons in alle kamers rondleidde. De woonvertrekken komen achter op het erf uit; de met luiken gesloten kamers betreedt men slechts om er
zorgvuldig toezicht op te houden. Maar waar ontvangen zij hun visite dan? zult ge vragen. Die ontvangen zij niet en evenmin gaan zij zelf op visite; slechts des zondags komen alle ingezetenen in de kerk bijeen of ontmoeten elkaar op een uitstapje naar buiten.
De tuinen hebben hier meer te bieden dan de huizen: prachtige heesters die tot allerlei figuren zijn gesnoeid, nog mooiere bloemen, kaarsrechte voetpaden zonder afrastering, bestrooid met zand van verschillende kleur en in geometrische figuren met zeldzame schelpen belegd. Bloemmotieven, sterren, driehoeken en kwadraten zijn met vaardige hand op deze voetpaden aangebracht, waarop zich, naar men mag aannemen, nooit een menselijke voet zal zetten. Iedere tuin bezit aan de straatkant een traliehek, waardoor men al dit fraais kan gadeslaan en op deze wijze profiteert iedere inwoner van de stad evenveel van zo’n tuin als de eigenaar zelf.
Men beweert dat zich in vele steden van Zuid-Holland die zonderlinge gewoonte heeft gehandhaafd om huizen te bouwen, waarin men niet woont en tuinen aan te leggen, waarin geen mens wandelt of waarin je slechts met je ogen kunt ronddwalen.
Wanneer ik hieraan nog toevoeg dat deze stad bijzonder veel papiermolens bezit en dat zij Sandam heet en niet Sandam, zoals men bij ons meent, en dat de ingezetenen ondanks al hun rijkdom uiterst ingetogen mensen zijn, dan heb ik eigenlijk alles over dit stadje verteld dat zijn roem te danken heeft aan het verblijf van de grote tsaar en aan de vele buitenlandse bezoekers.
Toen de avond was gevallen en de zon was ondergegaan, namen wij afscheid van Sardam en reden naar huis terug. De avond was al even triest en somber als de dag is in de huizen van de Sardammers; mijn reisgenoten zwegen, de zee ruiste aan onze voeten en ik dacht na over het geziene en vergeleek het verleden met het heden.
Waar is dat Holland gebleven dat overal, in alle landen van de wereld de lakens uitdeelde? Waar is zijn vloot gebleven die de oceanen bedekte? Waar zijn de Rjoejters en Trompen die het tot glorie en aanzien hebben gebracht? Waar de banken, waarin zich eens het goud uit heel de wereld ophoopte? Waar zijn zij, al die deftige republikeinen die fier aan de
afgezanten uit vreemde landen audiëntie verleenden? Waar al die burgemeesters die de belangen van het volk waren toegedaan, waar is hun grootheid, waar hun roem? – Alles is verdwenen, zoals de bloeiende gezondheid van de jongeling is verdwenen, die, aangetast door een kwijnende ziekte, aan de rand van het graf is gebracht.
Nu vaart de Hollandse vloot met kaas; de Rjoejters en Trompen rusten vredig in hun graven; het ondankbare goud dient nu ter meerdere glorie van anderen; de Hollanders laten op hun jaarmarkten allerlei hansworsten toe en spreken op een gewichtige toon over de goede kwaliteit van een binnengekomen partij tabak, maar aan wat er in Europa leeft en omgaat nemen zij slechts uit de kranten deel.
Maar toch koesteren de Hollanders nog liefde voor hun vaderland; zij zijn hun nieuwe vorst toegedaan; hun bloed gaat koken bij het nieuws over glorierijke heldendaden; zij zijn vroom, zij kunnen ergens voor warm lopen – maar alleen, omdat die gevoelens hun niets kosten.
Wonderbaarlijk! Zij haten de Fransen en zijn dol op de Engelsen en aan het verwerven en koesteren van die gevoelens hebben zij hun hele welvaart opgeofferd.
Vijftiende brief
Uit Rotterdam
‘De aarde die wij bewonen is een gesloten boek; al reizend slaat men er de bladzijden in om en deze bladzijden zijn de nationale staten, waarin de mensen en volkeren zich aan het scherp waarnemend oog voordoen als letters, woorden en regels.’ Aldus sprak de grote Peter: laten ook wij dit boek derhalve eens opslaan om er enige gegevens over Holland uit te lezen.
Holland, dat zijn bestaan dankt aan de oceaan, moet zich ook noodzakelijk door middel van die oceaan op de been houden. De grote bevolkingsdichtheid, de onvruchtbaarheid van de bodem dwingen de Hollanders in de handel en zeevaart naar middelen te zoeken om zich te kunnen handhaven; en alle andere mogendheden van het kontinent, die immers van het op het vasteland zo zwakke Holland niets te duchten hebben, zullen dit land gaarne in staat stellen zich op te heffen.
Nemen wij de twee staten, waarvan Holland onmiddellijk afhankelijk kan zijn, zowel vanwege de nabuurschap als op
grond van de handel, voornamelijk die over de Rijn, die deze beide rijken in tweeën deelt.
Duitsland dat Holland van bijna al zijn levensbehoeften voorziet, hout voor zijn bouwnijverheid, grondstoffen voor zijn talloze fabrieken en dat goederen op krediet koopt en Hollands geld leent, zal niets ondernemen om zijn welvaartspositie aan te tasten; Frankrijk dat zelf rijk aan produkten is en dat aan Holland gebonden is voor zijn kommerciële transakties, zijn goederenruil en het aanzienlijke handelsverkeer over de Rijn, kan dit land slechts van nut zijn door het tegen de Engelsen te steunen en zal nooit zijn konkurrent worden, te meer, omdat de politieke aspekten van het ene land nooit die van het andere kunnen raken. Er bestaat voor ieder land een voor dat land bepaalde aktie-radius: het ene land kan sterk zijn op zee en een ander op het kontinent, en wanneer een van die staten deze natuurwet zou doorbreken, dan kunnen zulke schendingen en het succes van de weerstand ertegen niet onbeperkt voortduren, maar moet alles spoedig weer binnen de natuurlijke grenzen terugkeren. Zo was de aanval van Frankrijk op de Hollanders eigenlijk niet meer dan een boos spel van het toeval en de ondernemende Napoleon die het land onder de voet had gelopen, kon slechts door een ongehoord geluk zoveel jaren achter elkaar de heerser over Holland blijven; en de Fransen die de Hollanders altijd zo goedgezind zijn geweest, werden zogezegd tegen hun wil hun vijanden. Het wrede optreden van Napoleon dat hem de haat van heel het volk bezorgde, sloeg over op de uitvoerders van zijn wil en twintig rampjaren hebben gemaakt dat de Hollanders zich radikaal van Frankrijk hebben afgekeerd.
Maar met Engeland staan de zaken heel anders. Engeland dat zelf een maritieme mogendheid is, moet noodzakelijkerwijs met Holland in konkurrentie treden. Het invoerverbod van fabrikaten aan onder vreemde vlag varende schepen en de vergunning om alleen grondstoffen te mogen importeren, en dat nog strikt beperkt tot het land van oorsprong, sloot in dat in eerste instantie alle Engelse havens voor de Hollanders dicht gingen; de Hollanders die immers arm zijn aan voortbrengselen van eigen bodem, hebben hun handel gebaseerd op het transport van goederen en fabrikaten voor andere volkeren, of van in Holland afgewerkte halffabrikaten uit andere
landen. In dit verband roept hun handel, die geheel en al met die der Engelsen samenvalt, bij deze laatsten tot tegenmaatregelen op, die zich openbaren in daden van openlijke vijandschap, of in bedekte politieke listen die tot Holland’s verderf leiden.
De Hollanders kunnen onbeperkt goederen uit Engeland uitvoeren, zij kunnen daar financiële transakties verrichten: maar het een zowel als het ander strekt onder de bestaande handelsverordeningen slechts ten voordele van Engeland.
Ik deel de handel van de Hollanders in drie kategorieën in: ten eerste de handel in koloniale waren, ten tweede de visserij en ten derde banktransakties.
Wij hebben reeds gezien, hoe de Engelsen door de republiek te verzwakken in de tijden van woelingen geleidelijk aan de macht over de koloniën, de industrieën en de financiën van Holland hebben gekregen.
Om die redenen is voor de Hollanders iedere relatie met deze mogendheid hoe dan ook schadelijk, of zij nu ruzie met Engeland hebben, of, wat erger is, in een vriendschappelijke verhouding tot dit land staan.
Dit neemt niet weg dat de Engelsen erin geslaagd zijn zich in menig opzicht voor Holland onontbeerlijk te maken: de door hen betoonde vriendschap, de rampen die de Hollanders hebben getroffen, de herinnering aan de voorbije tijden van grootheid, waar het huis van Oranje hen toe had opgestuwd, de dankbaarheid ten aanzien van hetzelve en voor de Engelsen die het huis in stand hebben gehouden, waarin de Hollanders al hun hoop voor een nieuwe welstand hadden gevestigd – dit alles deed de harten der laatsten uitgaan tot Engeland en Holland is tegenwoordig, om het zo uit te drukken, met Engelse handel overstroomd.
En zo komt het dat Holland zich in een valse positie bevindt: het is de Engelsen welgezind die de wortel van al het kwaad zijn geweest, de oorzaak van alle rampen – en het haat de Fransen die hun slechts terloops kwaad hebben berokkend.
Men koestert de hoop dat Holland zich spoedig weer tot de vroegere graad van macht en handelsgrootheid zal opheffen, maar ik ben de mening toegedaan dat, zolang de Hollanders hun gevoelens ten aanzien van hun beide naburen niet wijzigen, het land slechts meer en meer tot verval zal raken.
Zeventiende brief
Uit Rotterdam
Dezer dagen werd hier de verjaardag van de koning gevierd. De legereenheden verzamelden zich voor een parade, waarna alle burgemeesters, de notabelen van de stad en een aantal leden van de burgerij voor een militaire lunch werden uitgenodigd, zo ook wij. En inderdaad, in een tent die men had opgericht, troffen we sterke drank aan, er was brood, kaas, een slaatje en wat fruit – maar het was allemaal te militair gereglementeerd!
Ook de naamdag van onze tsaar kwam naderbij; wij hadden, ofschoon wij slechts met zijn vijftienen waren, afgesproken dat wij op die dag de Hollanders een lunch zouden aanbieden met bal na. Russen kijken niet op geld als het erop aankomt van de nationale gastvrijheid blijk te geven. Wij hadden honderd man uit de stad geïnviteerd en inplaats van een lunch werden zij vergast op een kopieus diner, tijdens hetwelk wij, bij een eresaluut van geweerschoten en onder luide vreugdekreten, op de gezondheid van Alexander dronken. De muziek en het gezang waren de hele dag niet van de lucht. De zuinige Hollanders waren buiten zichzelf.
Toen het avond werd voegden de vrouwen en dochters van onze gasten zich bij ons om aan ons feest meer luister bij te zetten en wij dansten de hele nacht door. Alle huizen, waarin Russische officieren waren ingekwartierd, waren geïllumineerd; de straat, waarin het bal werd gegeven was van het ene tot het andere eind verlicht en het gedrang was enorm. Op elk hoera! van ons antwoordden de Hollanders met een duizendvoudige herhaling. De hele stad scheen aan ons feest deel te nemen.
Hier waren wij getuige van het enthousiasme der Hollanders voor onze tsaar die zij een jaar tevoren in hun midden hadden gezien en van hun liefde voor de Russen. In vino veritas zegt het spreekwoord, en inderdaad, de zwijgzame Hollanders hebben zich die dag tegenover ons ongeremd laten gaan.
Maar dit feest betekende tegelijk onze afscheidsavond: wij hadden bevel gekregen ons op de fregatten in te schepen die nog in Geljwet-Sljoesj lagen en naar Rusland terug te keren.
Mijn hospes, mijnheer S. Jakob, gaf zijnerzijds ook een afscheidssouper, waarop hij alle Hollanders die ik kende had
uitgenodigd. De kinderen van mijnheer Jakob huilden bij het afscheidnemen en de moeder begon, toen zij de kinderen vermaande, ook te schreien en mijnheer Jakob kon, toen hij hun op het hart drukte niet te huilen, evenmin zijn tranen bedwingen en kon ik, aangedaan en door dankbaarheid diep ontroerd, hierbij onbewogen blijven?
Het lot speelt zijn spel met ons – brengt de mensen in vreemde oorden bijeen, kweekt vriendschapsbanden en scheidt hen daarna weer. Ik raad u niet aan, waarde vrienden, in vreemde landen vriendschap te sluiten, de scheiding daarginds valt zwaarder dan thuis, daar zij uitzichtsloos is.
P.S. Geljwet-Sljoesj. Ik houd deze brief nog even vast om u hiervandaan nog van onze afvaart te verwittigen. Toen wij uit Rotterdam afmarcheerden, deed de hele stad ons uitgeleide; alle ingezetenen waren aan de brave Russen gehecht geraakt. Drie vrouwen zijn zelfs tot deze plaats met ons meegegaan en één van hen wilde per se een knappe vierentwintigjarige jongeman van mijn kompagnie mee naar Rusland vergezellen. Zij schreide, rukte zich los, smeekte ons en bezwoer dat zij van hem hield; maar zij kreeg ten antwoord dat het bij ons niet was toegelaten vrouwen op de schepen mee te nemen. Des te beter, verzekerde zij, geef mij dan ook maar een uniform, ik treed in Russische krijgsdienst en u hoeft mij niet langer als een vrouw te beschouwen! Het ging ons zeer aan het hart dat wij dit toonbeeld van heroïsche liefde niet naar Rusland konden meenemen en dat wij haar nogmaals moesten afwijzen en tenslotte geleidden haar vriendinnen haar, die de wanhoop ten prooi was, van de kade weg.
Ik sluit met een persoonlijk woord aan u, mijn vrienden! Gij hebt van mij een beschrijving van Holland verlangd – welnu, ziehier mijn brieven! In deze epistels heb ik alles neergelegd, wat ik wist en wat ik over dit land kon vertellen. Ingeval ge in deze brieven geen diepzinnige gedachten aantreft, bedenk dan dat ik alles in vogelvlucht heb moeten aanschouwen; vindt ge mijn verhaal niet bloemrijk genoeg, bedenk dan dat ik het niet over Italië heb gehad. Daarginds heeft de natuur alles gedaan voor de ondankbare mens; hier heeft de mens alles uit een ondankbare natuur moeten halen; dáár is alles bezieling, hier strenge nauwgezetheid.
Uit het Russisch vertaald door Charles B. Timmer
- 1)
- Hoewel Bestoezjew kennelijk De Nachtwacht op het oog heeft – in een noot wordt gesproken van ?De Nachtelijke Patrouille? uit 1642 – is het niet waarschijnlijk dat hij dit schilderij in Den Haag heeft kunnen zien. De 36 gestalten erop moeten een Russische overdrijving zijn. En wat de ?gebeurtenis uit de revolutie? aangaat – klaarblijkelijk roken de Russen in 1815 reeds overal revolutie, evenals hun nazaten honderd jaar later.
- 2)
- Klaarblijkelijk wordt hiermede de Dierentuin bedoeld.
- 3)
- Hiermede heeft de reiziger waarschijnlijk het landgoed en park Clingendael op het oog.
- 4)
- De Russische reiziger heeft onderweg van Amsterdam naar Zaandam kennelijk in zijn rijtuig met zijn rug naar voren gezeten, want anders zouden de polders links en zou de Zuiderzee rechts van hem hebben gelegen.
- 5)
- In 1818 kocht koning Willem I het Tsaar Peter huisje en schonk het met de grond aan Anna Pawlowna. Het is ook nu nog Russisch eigendom van de rechtmatige erfgenamen der Romanows.
- 6)
- Pieterbaas, of Baas Pieter, of Peter Michaljow, zoals de tsaar werd genoemd.
- 7)
- De Hollandse tekst op dit bord, dat nog steeds in het Tsaar Peter-huisje hangt, luidt: Niets is den grooten man te klein. Dit is overigens geen Hollandse spreuk, maar schijnt op een opmerking te slaan, die Napoleon tijdens een bezoek aan het Tsarenhuisje heeft gemaakt.
- 8)
- Helaas zijn deze oude gastenboeken later voor oud papier verkocht en verloren gegaan.