Nachtelijke muziek
Voor wie de slaap niet kan vatten is de lange nacht van buitenaf monotoon en doodstil, maar van binnenuit een hels kabaal. Invallen of denkbeelden waarnaar men overdag kan handelen, woekeren ‘s nachts als hersenspinsels die rust noch duur kennen. In het holst van de nacht, bij kunstlicht, wanneer geen natuurlijke lichtval het verstrijken van de tijd weergeeft, is het soms wanhopig lang wachten op het krieken van de dag, als de eerste vogeltjes komen met hun bevrijdend gefluit. Achteraf is zo’n doorwaakte nacht niet zelden een oefening van beloond geduld gebleken. De dubbelzinnige nacht laat immers iets los, waar de actieve dag met zijn gedragsregels overheen praat: er is meer tussen hemel en aarde dan alleen de gemaakte afspraken.
De Nederlandse componist John Borstlap moet in 1993 zo’n doorwaakte nacht gehad hebben toen hij zijn ‘Night Music’ voor altviool en piano schreef. Duidelijk is daaraan te horen aan welke afspraken hij zich overdag wenste te houden aangaande de opbouw en harmonisatie van een muziekstuk. Onverwachter, echter, is hoe hij daar mee speelde. Zijn ‘Night Music’ klinkt traditioneel, begint bij het begin en werkt spanningsvol toe naar een verrassend slot, de harmonie blijft ondanks de vele dissonanten tonaal. Het stuk kent echter geen vaste maatindeling, behalve het tweede deel, het scherzo, dat in een zes achtste maat staat. De compositie duurt twaalf minuten maar zweeft aan de tijd voorbij, welke zweving versterkt wordt door de gewoonte van de instrumenten om steeds tegen de tel in de vallen (jazzy maar niet swingend) en door het chromatisch verloop van de melodieën; de toonsoort is in dit stuk van geen belang, het begint in e-mineur en eindigt in B-majeur, daar tussenin moduleert het aanhoudend. Daardoor klinkt het geheel allesbehalve alledaags. ‘Allenachtelijks’ zou beter zijn, indien het woord bestond.
John Borstlap ging uit van het koraal. Niet het veel oudere, eenstemmige Gregoriaanse of het meerstemmige Lutherse koraal, maar het contrapuntische van Bach. Bach zou immers volgens de traditie het koraal
geannexeerd hebben. Wat Borstlap daarmee uithaalt is wel contrapuntisch maar wijkt erg af van het Bach-koraal, niettemin blijf je het erin horen.
Vanuit de warme, donkere aanslagen op de piano ontspint zich in een langzaam, onvast tempo een wispelturige samenspraak tussen de piano en de altviool die voortdurend onderbroken wordt en daarna toch weer op een onvoorspelbare manier verdergaat. De door elkaar fladderende melodieën in de altviool en in de piano – maar ook alleen al in de rechter- en linkerhand van de piano – doen denken aan die van fuga’s, hoewel het dat niet zijn: het zijn echo’s, imitaties voor voorafgaande motieven, contrapuntisch behandeld. Het hele stuk heeft een eigenaardige deining, tegen de wals aan, wat bepaald niet typerend is voor Bachs koralen die straf in de maat doorlopen. Bach had een voorkeur voor de kerktoonladders in zijn koralen; die komen bij Borstlap niet voor. A-typisch bovendien, is de Frans aandoende kleur van de harmonie, die echter ook weer niet Frans genoeg is, want bij Borstlap is de klank minder fluwelig en staat niet op zichzelf zoals bij Debussy en Ravel, terwijl er in ‘Night Music’ meer sprake is van de doorgecomponeerde techniek van Wagner. Opvallend is de sfeer van Schubert waarmee het scherzo begint, maar datzelfde deel eindigt dan weer met het virtuoze klaviergeweld van Liszt. Kortom: het vierdelige stuk brengt je voortdurend op een ander spoor. Steeds zijn er andere verwijzingen die mijlenver afstaan van het Bachkoraal. Toch blijf je daaraan herinnerd worden, zoals ik al zei. Hoe kan dat? Hoe kan een bepaald muziekgenre, waarvan de regels vaststaan en dat daarom herkenbaar is, zijn treffende gelijkenis behouden terwijl het consequent ondermijnd wordt met stijlbreuken? De doorgaande contrapuntische beweging – ondanks de zweving – zou een verklaring kunnen zijn, maar dat is niet minder vreemd. Want hoe bestaat het dat zo’n vage toespeling effectief genoeg is?
Met name het slot van ‘Night Music’ roept deze vraag op. Dan maakt het koraal zich los uit de verstoorde suggesties, zoals de merel in de dageraad een punt zet achter de nacht. Van Bach is er dan niet veel meer over; des te duidelijker klinkt nu het koraal van John Borstlap.
Het koraal (let wel: het Bach-koraal) was dus niet van Bach. Het was dus niet zomaar een bepaald muziekgenre, toevallig door Bach geannexeerd omdat deze er met zijn stijl die specifieke vorm aan gaf en dat zijn plaats kreeg, eerst in de protestantse eredienst en later in de muziekgeschiedenis vanwege Bachs genialiteit, want ook John Borstlap kon ditzelfde koraal opnieuw schrijven. Is het Bach-koraal een totem soms?
Een totem is een kunstmatig ding, niet eens als kunst bedoeld. Het is niet gebonden aan zijn maker, maar hoort wel bij een bepaalde cultuur die echter weer verdwijnt en vergeten kan worden; desondanks blijft het totem magisch: al het waardevolle van die (vergeten) cultuur zit erin vervat. In de nacht der tijden behield het totem zijn betekenis. Dat zegt niet iedereen die klaarwakker is. Zo’n uitspraak lijkt op een mystificatie die het daglicht niet kan verdragen.
Dat het Bach-koraal contrapuntisch is en gereformeerd aandoet, zijn geen toegedichte kwaliteiten: dat zijn de feiten. Maar zeggen die alles? Zo ja, dan is het totem dood.
Er zijn hersenspinsels voor nodig om het totem opnieuw leven in te blazen. Een slapeloze nacht doet soms wonderen. John Borstlap schreef er in muzieknoten een essay over. Hij deed dat nog eens, maar dan met woorden.
De taal is de bewaarplaats van alle totems; talloze ervaringen, ooit voor het eerst beleefd zijn erin weergegeven, welke weergave, telkenmale geïnterpreteerd, steeds anders wordt. Dagelijks gebruiken we woorden, waarvan we de herkomst nauwelijks beseffen, afgeleid van iets ouds, herleid tot iets nieuws. De spreek- en schrijftaal zijn echter beperkt, want cultuurgebonden; de taalkunst die zich van de landstaal bedient, raakt nooit tot de oorsprong van die taal zelf; die ontstond immers bij de allereerste ervaringen van de allereerste mensen, lang geleden, toen er nog geen afspraken bestonden, diep in de nacht, als het ware. Gelukkig zijn er nog andere talen, veel oudere. Talen die niet vertaald hoeven te worden. Muziek, bijvoorbeeld. Muziek is misschien wel de meest direct werkende vorm van poëzie. De Joods-Poolse tekenaar-schrijver Bruno Schulz, noemde poëzie ‘het terugverlangen naar het oervaderland van het woord’. Waarschijnlijk bedoelde hij daar de nachtelijke muziek mee.
Toine Moerbeek