Nico Keuning
A.L. Schneiders: ‘zoekend naar leven in het wild’
Er wordt in de Nederlandse literatuur veel gereisd. De schrijver die thuis blijft, maakt een reis door zijn kamer of hij laat de hoofdpersoon reizen aan de hand van de atlas die naast de schrijver op het bureau ligt.
Ook zijn er schrijvers die, zo zou je het kunnen zeggen, het reizen voorbij zijn. Ik doel op de schrijvende diplomaten.
In het boek Per diplomatieke koerier, (1965), dat door Joseph Luns van een voorwoord is voorzien, zijn verhalen en gedichten van enkele schrijversdiplomaten opgenomen. Het boek bevat bijdragen van onder andere Albert Helman, Maarten Mourik, Terborgh en H.J. Friedericy.
Wie in dit boek ontbreekt is A.L. Schneiders, die eveneens onder het pseudoniem A. van Anders heeft geschreven.
A.L. Schneiders werd op 1 oktober 1925 te Castricum geboren. Hij studeerde Indisch Recht in Utrecht en Leiden en verbleef van 1948 tot 1950 als militair in Indonesië. Deze periode komt in de verhalen van Schneiders regelmatig ter sprake. Oorlog in het algemeen, is in zijn werk een belangrijk thema. Het is geen toeval dat hij in 1951 debuteerde, in Libertinage, met het verhaal De kanonnen, dat begint met deze zin:
‘We voerden oorlog en daarom zaten we boven op een heuvel in de schaduw van een paar hoge palmen, de kapitein, twee seiners van de artillerie, een groepje inheemsen, die we uit een sawah hadden gehaald omdat we dragers nodig hadden en ik in een groen pak, waardoor ik er ongeveer hetzelfde uitzag als alle andere mensen, die in die tijd in het tropische landschap aan het oorlog voeren waren.’
Dit verhaal is later opgenomen in het eerste boek van Schneiders dat in 1961 verscheen: Langs het schrikdraad.
Behalve oorlog, komen al in de eerste verhalen de belangrijkste thema’s voor die ook in later werk zullen blijven terugkeren: de natuur, de omgeving (een ‘vreemd gezelschap’ of een vreemd land), reizen als escape, het zoeken naar de oorsprong van het beschaafde leven. Dit laatste wordt vorm gegeven door de vergeefse zoektochten naar een vorm van vrijheid: zoeken naar leven in het wild.
In zijn verhalen bevindt Schneiders zich altijd aan de periferie van de gebeurtenissen. Hij beschouwt zijn omgeving op afstand: ‘Zo geïsoleerd schiet men in het stalen kastje van een auto door een vreemde samenleving dat het verbazend en irriterend is te merken dat die zich tegen mijn plannen kan verzetten.’ Zo kan de omgeving een bedreiging zijn. Minder dreiging gaat er van een gezelschap uit. Toch is er moed voor nodig om er werkelijk deel van uit te maken: ‘Maar als men, door uiterste wanhoop gedreven, tenslotte doorbijt, went het gauw. Je zegt maar wat, hoe algemener hoe beter, als het maar met voldoende nadruk is of echt guitig wanneer het vrolijk moet zijn. Dan merkt men dat de ander, vooral wanneer hij al wat ouder is en een comfortabele rang heeft bereikt, eigenlijk ook liever thuis een boek was gaan lezen. Daarbij komt natuurlijk het drankgebruik en voordat men het weet zoemt men mee, warm verwonderd over het feit nu ook opgenomen te zijn in het wereldgebeuren.’ De persoon in questie blijft echter gevangene van de omstandigheden.
Tegenover de geschetste situatie staat de rust, de stilte van de natuur waarin Schneiders zich, alleen, op zijn best voelt. In verre werelddelen, in Europa, zelfs in Nederland: ‘Zulke dagen op het water; de gedachten blijken weer heel wat losser in het hoofd te zitten dan ik meestal pleeg te denken. (…) Ver weg is het onbetrouwbare leven, morgen pas.’
Na de genoemde verhalenbundel verscheen in 1963 de roman Een kater in blik. In deze roman is de invloed van Kafka duidelijk merkbaar. Het verhaal begint aldus: ‘Mijn bureau stond op de corridor van de tweeëntwintigste etage…’ De hoofdpersoon, die niet voor niets Vogel heet, is werkzaam in het kantoorgebouw van een visconcern. Een ruimte met veel gangen en deuren. De ramen vormen het enige contact met de wereld er buiten. Zij bieden uitzicht en houden Vogel een ander leven voor ogen:
‘Ik stond op en liep naar het raam. Door mijn ingeboren hoogtevrees
kostte het mij altijd nogal een zelfoverwinning om naar beneden te kijken, langs die moderne fotomontage van een gevel van aluminium en glas. (…) Ik had wel een raam willen openzetten om stukjes brood naar de meeuwen te gooien, maar op alle tweeëntwintig etages van het hoofdkwartier zitten de vensters hermetisch dicht en ze zijn van dubbel glas met gas gevuld. Ik kon de meeuwen niet eens horen.’
De hoofdpersoon droomt van vrijheid, gesymboliseerd door Amerika. Hij houdt zich aldaar een toekomst voor ogen als leraar. Toch lijkt er ook binnen het bedrijf een uitweg te zijn: ‘Het presidium van ons concern moest de prioriteiten nog aangeven; hij wilde mij echter wel vertrouwelijk mededelen dat hij persoonlijk (zijn baas, nk) in de eerste plaats Australië, Nieuw-Zeeland en de beide Rhodesia’s op het oog had. (…) Stel je voor dat ik daarheen zou mogen reizen.’
Uit de verhalenbundel en de roman blijkt dat het werk van Schneiders sterk autobiografisch is. Vogel uit Kater in blik belandt uiteindelijk bij Buitenlandse Betrekkingen. Schneiders kreeg een baan bij Buitenlandse Zaken. In de roman is sprake van een ‘levensschool’ die te vergelijken is met de militaire dienst-opleiding van Schneiders:
‘Kadercursussen en dergelijke kent men natuurlijk al lang, maar deze sportieve combinatie met veldoefeningen, touw splitsen, boom klimmen, zeilen op ruw water, het zelf doen van reparaties aan motorvoertuigen en wat al niet meer, dit was inderdaad geheel nieuw.’
De filosofie van de levensschool wordt Dr. Kurt Luytjens toegedacht. Zijn theorie is de volgende: ‘De moderne mens in de beschaafde wereld verslapt en kan zich in grenssituaties niet meer staande houden. Willen de ondernemingen van onze beschaafde wereld zich met succes kunnen verweren tegen de sluipende invloeden die hen bedreigen, dan dienen zij van hoog tot laag bezet te zijn met kerels uit één stuk, die zich in grenssituaties wél staande weten te houden.’
In het latere werk van Schneiders zal het begrip ‘grenssituaties’ in betekenis verschuiven naar een aanduiding van dit begrip in de meest ruime zin.
Voorlopig echter houdt Vogel zich krampachtig vast aan een illusie: het creëren van werk en er zo in opgaan dat zijn bezigheden geloofwaardig
lijken, zelfs uitvoerbaar. Hij werkt aan plannen voor culturele tentoonstellingen, ter ‘versterking van de culturele banden over de gehele beschaafde wereld’. De tijd verstrijkt. Zijn plannen leveren niets op. Binnen zijn werk kan hij zich zelfs geen illusies meer maken: ‘Te laat, een heel jaar verloren, vermoedelijk alles verloren. Ik kon mij beter op mijn eigen vertrek gaan concentreren, naar Amerika.’
In De trek van de struisvogel, (1965), keren de eerder genoemde thema’s terug. Nieuw in deze verhalenbundel is het zoeken naar een tweede huis, een tweede leven. Voorlopig in Zuid-Limburg of in België. Hier is Schneiders op zoek naar de schijn van oude, onaangetaste oergrond. Terug naar de natuur. Vooralsnog is hij niet meer dan ‘een illusionist op doorreis’.
In het verhaal Een vreemd gezelschap wordt hij in zijn queeste bijgestaan door zijn vrouw: ‘Waar wij nu liepen was vroeger blijkbaar een pad geweest, het was nu overgroeid met hoog gras, onze schoenen werden kletsnat, maar wij waren vrij.’ Genoemd verhaal is het laatste uit de bundel en eindigt als volgt:
‘Het pad liep dood in een poel of vijver tussen zuur struikgewas; vlier, kinderhoge varens en een soort verbleekte, poreuze kruipstammen. Wij bogen ons over de poel, het was dood en zwart water. Mijn evenbeeld schommelde breed en bol tussen de wolken, met wallen onder de ogen, doodserieus. Inderdaad, dit was een historisch moment, want naar menselijke berekening moest dit wel het eind van mijn tweede leven zijn en dus een keerpunt in mijn eerste. Ik nam een steentje en wierp het mijn evenbeeld tussen de ogen, maar het was te symbolisch om waar te zijn. In feite leek het eerder bedoeld om niet waar te zijn, Enfin, wie zal het zeggen.’
Keerpunt of niet, het evenbeeld is iemand anders geworden. Het is daarom geen toeval dat de volgende verhalenbundel Rapport van de secretarisvogel, 1981, (nu voor een paar gulden bij De Slegte!) onder de naam A. van Anders is verschenen. In de verhalen uit deze bundel zijn de vroegere thema’s teruggebracht tot het werkelijke hoofdthema in het werk van Schneiders: de grenssituaties. Het verschil tussen het oude en het nieuwe. Algemener: natuur tegenover cultuur.
Een tweedehands reis, is het verhaal waarin deze gedachte nader wordt
uitgewerkt. Het is duidelijk geinspireerd op Kafka’s verhaal Een verslag voor een academie, waarin een tot mens verworden aap een lezing houdt over zijn aap-verleden en zijn groei tot mens-zijn. Het eerste gebod was, de oorsprong, de herinnering verdringen: ‘Ik, een vrije aap, bukte mij onder dit juk.’
De aap wordt van de Goudkust gehaald en in een kooi, op een schip, naar de beschaafde wereld gevoerd. Het enige waar de aap vanaf het begin van zijn gevangenschap nog in gelooft is ‘de uitweg’. De uitweg als levensvoorwaarde: ‘Ik ben bang dat u niet goed begrijpt wat ik onder uitweg versta. Ik gebruik het woord in de meest gewone en volstrekte zin. Ik zeg met opzet niet “vrijheid”. Ik bedoel ook niet dat grootse gevoel van vrijheid naar alle kanten. Toen ik een aap was heb ik het misschien gekend en ik heb wel mensen ontmoet die daar naar haakten. Maar wat mij aangaat, vrijheid verlangde ik toen niet, evenmin als nu. Tussen haakjes. met vrijheid vergis je je onder mensen maar al te vaak. En daar vrijheid als een der meest verheven gevoelens wordt beschouwd, zo hoort ook de overeenstemmende teleurstelling tot de verhevenste.’ Het zweven van mensen aan de trapeze is ‘menselijke vrijheid’, want ‘eigenmachtige beweging’. Volgens de aap is het ‘een bespotting van de heilige natuur!’
De enige wens van de aap is de uitweg; de wil om vooruit te komen. In het verhaal van A. van Anders is er een schip onderweg naar Nederlands Indië. Aan boord, in een kooi, bevindt zich een Javaan: ‘Hoe en waar deze ene Javaan daar was gekomen en waarom nu juist in een kooi, ik kan het mij met geen mogelijkheid meer herinneren.’ De Javaan en de juristen zijn aan boord van hetzelfde schip dat de uitweg symboliseert, de reis: ‘Wij zouden meer dan een maand onderweg zijn, zonder van het schip af te mogen, dit in verband met het feit dat de hele rest van de wereld onze vijand was. Wij waren dus gevangene op dit schip, zoals misschien toen al de Javaan in zijn kooi was gevangen.’ In dit verband zijn in vergelijking met het verhaal van Kafka gevangenschap en vrijheid synoniem.
De Javaan in de kooi staat symbool voor de inlander die in zijn natuurlijke doen gestoord wordt door de cultuur van de westerse beschaafde wereld. Voorbij Gibraltar is de ingang naar de tropen. Daar begint het binnendringen: ‘Ik geloof niet dat de Javaan er al in de Noordzee was of in
de golf van Biskaje, ik denk dat hij pas na Gibraltar op het dek is gekomen. Wij hadden onze wollen uniformen en mutsdassen ingewisseld voor hun tropenuniformen…’
De juristen studeren, zwetsen of liggen in de zon. Op het andere dek bevinden zich de soldaten. Het schip krijgt gezelschap van ‘twee grijze potloodstrepen’, de zeemacht van de Verenigde Naties. De Javaan draait rustig een shaggie: ‘Maar plotseling waren er allerlei nieuwe geluiden op ons dek, van stalen hakken op staal en vreemde luide stemmen. (…) Zij gingen rechtstreeks op de kooi van de Javaan toe. (…) De Javaan sprong geschrokken op, maar liet zich toch zonder enig verzet tussen hen innemen en wegvoeren.’ Er is echter geen verschil tussen de Javaan en de anderen aan boord van het schip: ‘Het waren maar trappen, of zo men wil, klassen van gevangenschap.’ De overste laat de mannen aantreden: ‘Ik dacht een ogenblik aan de geheven arm van het Vrijheidsbeeld; de overste was meer een varend Onvrijheidsbeeld.’
Ook in andere verhalen is de hoofdpersoon als toeschouwer toch mede prooi van de omstandigheden en bestaat vrijheid slechts als illusie. Bijvoorbeeld in Australië:
‘Het is maandagochtend, iedereen is naar zijn werk, maar ik zwerf langs de wegen van een vreemd continent. Niemand kent mij hier en niemand “thuis” weet nu mijn verblijfplaats; verder weg en vrijer ben ik niet geweest.’
Dit gevoel is echter maar tijdelijk. Zodra hij uit de leegte van ‘the Colony’ ergens aankomt, ziet hij de sporen van de zich opdringende andere wereld: ‘Dit is het oude Australië dat snel aan het wijken is voor een Amerikaanser soort continent van zeer grote auto’s, meatballs en frisdrankautomaten.’ Het is, om met Paul Theroux te spreken, soms beter te reizen dan ergens aan te komen.
Vooruitgang is een dubbelzinnig begrip binnen het werk van Schneiders. Evenals achteruitgang. Met het oog op zijn hang naar het oorspronkelijk leven, zijn beide begrippen in betekenis zelfs omkeerbaar. Vooruitgang is voor Schneiders de wereld en jezelf leren kennen: ‘Ik ben vér gekomen, tenminste in horizontale zin. Succes heeft voor mij nooit zo in verticale
richting gelegen, in de zin van promoties of erkende prestaties – vermoedelijk ben ik daarvoor te lui of niet moedig genoeg – maar meer in het horizontale. Ik heb het gevoel vér in het leven te zijn gekomen, er greep op te hebben, als ik precies weet hoe het dáár is, daar en daar waar het nu zo hevig aan het weerlichten is. “Ujung Kulon”, ook daar weet ik de weg…’
Indonesië, Australië, Afrika; altijd bevinden de mensen zich op de grens tussen het oude en het nieuwe. Behalve met de Javaan, maakt de hoofdpersoon kennis met de Aborigines, de oorspronkelijke bewoners van Australië die met uitkeringen van de regering uit hun reservaten komen en hun heil zoeken in de steden. Bijvoorbeeld in Darwin:
‘Daar hangen ze wezenloos rond, voor hun “woonoorden” aan de rand van de smetteloze betonwegen en voor de kroegen van de “city” van het stadje, dat lijkt te zijn geassembleerd uit de bordpapieren restanten van een of andere lang vergeten Western uit Hollywood. Merkwaardige, een beetje voormenselijke lichamen hebben die aborigines, rommelig en slungelig, waarschijnlijk erg functioneel voor de bush, maar treurig ongeschikt voor het asfalt, en dan hebben sommigen zich nog in fel gekleurde truien en hemden gestoken, verdrietige narren.’
De hoofdpersoon krijgt ook elders – in dit geval in Indonesië – te maken met het fenomeen dat de ene wereld de andere verdringt, bijna onzichtbaar maakt:
‘“Hotel Merdeka” – “Hotel de Vrijheid” – waar wij logeren heeft destijds Grand Hotel geheten. Aan de voorgevel is dat niet helemaal meer af te zien, en dat zal komen door de wonderlijke pastelkleuren, azuur, roze en geel, waarmee de Vrijheid zich heeft getooid, maar binnen heerst nog het regime van Grand Hotel, zij het leeg, vrijwel leeg op een paar rotan zitjes na en oude kalenders van Garuda Airways. Zo ongeveer moet Grand Hotel zijn achtergelaten na de laatste vendutie of andere vorm van leeghalen. Hoge schemerige zalen die tot in eindeloze verte in elkaars verlengde liggen, uitgedoofde glas-in-lood ruitjes met krullerige letters: “Karel ii sigaren”, “Lucky Strike cigaretten”.’
De natuur biedt de hoofdpersoon de mogelijkheid aan de vooruitgang te
ontvluchten. Hij kan er zelfs nog jagen. Niet omdat hij zo graag dieren doodt, maar ‘om nog te kunnen geloven in de idee “op jacht” te zijn’. Beinvloed door de verhalen van Hemingway, gaat de hoofdpersoon met zijn zoon in Indonesië op zwijnejacht.
Kun je in sommige verre landen nog het idee hebben in het wild te leven, in Nederland – met natuur ter grootte van een krant – is de omgeving wat dat betreft dodelijk voor zelfs de grootste fantast: ‘Ik voel met ze mee, met die boswachters, want een lolliesabbelend zwijn is nog treuriger dan Kafka’s aap en wat moet het zijn als straks de laatste dieren in het wild zijn uitgeroeid of treurig en tam. Dan zullen wij op de lege vlakte alleen zijn met onszelf, onszelf tot wild geworden.’
Afrika speelt vooral in het latere werk van Schneiders een belangrijke rol. Ook hier de oorspronkelijke bewoners die vanuit het binnenland naar de steden trekken. Op zoek naar werk komen ze in aanraking met de cultuur van de westerling. Werelden die elkaar bijna raken. Maar tussen het wonen in een mooie ‘residential area’ en het slapen in een ‘Plantamargarinedoos’ ligt overdag tussen speler en ballenjongen de kalklijn van de tennisbaan. Voor Schneiders een ‘cultuurschok’. Vergelijken stemt tot nadenken: ‘Wat een gebergte aan moeilijkheden moeten “de jonge landen” nog beklimmen tussen zeewier eten in een hol en het voorrecht zich te mogen druk maken over een “half procent schoon”.’
Als de hoofdpersoon met anderen landinwaarts rijdt, in tegengestelde richting van de stroom werkzoekenden, bereikt hij tenslotte de leegte: ‘Het was of wij met één klap de tijdsbarrière hadden doorbroken en nu door een vreemde niemandstijd heen zeilden.’ Aan dit stuk van de wereld is de tijd voorbijgegaan. In de rode aarde zijn slechts de sporen zichtbaar van ‘blote voeten onderweg’.
Ideaal is het pas als de hoofdpersoon in een dergelijke situatie alleen is. Dan kan hij zich het best overgeven aan zijn indrukken van de omgeving. Door het alleen zijn worden de gevoelens versterkt. Veelal echter, worden zijn gevoelens verstoord:
‘Mag ik anders op dit soort tochten wel een tevreden gevoel van totale verlorenheid hebben, onvindbaar naar het eind van het jaar
over de rand van de wereld, daar kwam ditmaal niets van in. Voor dat gevoel moet je blijkbaar alleen zijn.
Zijn het in dit geval vrouw en dochter die hem uit de droom houden, een andere keer is het de radio: ‘In dorpen zo ver en afgelegen dat ze bijna van de aarde afrollen klinkt soms ineens het gekrijs en gereutel van een transistorradiootje.’
Het is op grond van de geciteerde fragmenten niet verwonderlijk dat juist in Rapport van de secretarisvogel de jaarwisseling zo belangrijk is. De tijd, maar ook de ruimte bepalen de gedachten van de hoofdpersoon als hij in Afrika, in Sokoto, alleen in de nacht op de cementen omloop van zijn hotel zit. Dan is het de radio die de verbinding legt met de andere wereld, zonder welke het gevoel van weg, en daardoor vrij te zijn niet eens meer zou bestaan:
‘Onder een boom op de zanderige binnenplaats lag de Toeareg nachtwacht te slapen, een hoop zwarte vodden naast een monotoon door-gorgelend transistortje. Arabische muziek, uit Lybië of Soedan of welk ander oord dan ook, waar oudejaarsavond een sterrenavond op het zand is als alle andere. Sterren waren ook hier, als knikkers zo groot en koortsachtig glinsterend. (…) Ik schakelde mijn eigen radiootje in en vond de bbc, het ongehaaste beieren van Big Ben. Toen om twaalf uur precies het tijdsein, helder en koel als een staafje sterre-straal. Als de bbc ooit voorgoed uit de lucht zou zijn, zou er geen wereld meer over zijn, niet meer de onze. Alleen nog de sterren.’
Na een stilzwijgen van enkele jaren schrijft Schneiders, nu weer onder zijn eigen naam, in Hollands Maandblad. Schneiders woond in Zimbabwe, het voormalige Rhodesia, waar de laatste blanken vergrijsd zijn en langzaam verdwijnen. Na de onafhankelijkheid worden de nog achtergebleven blanken door de ‘zwarte vloedstroom’ overspoeld.
Ook hier is Schneiders temidden van mensen die leven in een overgangsperiode. De blanken verdwijnen naar elders. Voor hen is het Ebtij, de titel van een van zijn laatste verhalen. De bezittingen worden in The Herald te koop aangeboden. Men, dat wil zeggen de jongeren, trekt ‘down south’. De ouden van dagen blijven achter: ‘Je ziet ze wel eens rondscharre-
len op de weg naar een park of de supermarkt, of in het beste geval over de rijweg voortkruipen in een oeroude Austin Seven of Morris Oxford uit de prachtige oude tijd, wantrouwig verbitterd opzij kijkend naar het passerend snelverkeer dat ook al steeds zwarter wordt.’
Hoe zal het er over tien jaar uitzien, vraagt Schneiders zich af. De rijke buurten zullen in verval raken, maar het zal wel ‘vrolijker en warmer’ worden.
Meer dan ooit verkeert Schneiders regelmatig in ‘een vreemd gezelschap’. Hij is op een feest waar hij min of meer deel van uit maakt. Uit dit verhaal, Een feest in Zimbabwe, blijkt dat hij zijn gevoel voor humor niet is kwijtgeraakt. Zijn observatievermogen trouwens evenmin:
‘Bij toerbeurt zingt er één voor, de anderen vallen in, steken hun kont een beetje achteruit en dansen verder, begeleid door dat klappen en door fluitjes. Van alle leeftijden en standen zijn ze, de meest opmerkelijke een ontzaglijk vierkante verschijning met een baby in een doek op haar rug, moeder en slapende baby rollend op hetzelfde ritme van haar stampende voeten in gymschoenen, en beiden in reusachtige ijsmutsen van dikke gele wol.’
Tegenover de sfeer van verval van de oude Engelse cultuur, staat de vrolijke uitbundigheid van de oorspronkelijke bewoners. Hier is geen sprake meer van ‘verdrietige narren’. Men leeft, in tegenstelling tot de blanken, beter in harmonie met elkaar ‘en die gemeenschap met de kosmos, zoals dat altijd is geweest in de “primitieve” samenlevingen van het platteland’.
De tennisclub heeft plaats gemaakt voor de Mashonaland Gun Club. In het gelijknamige verhaal komen ook nu weer twee tegengestelde werelden, zij het duidelijk minder schrijnend met elkaar in aanraking. Schneiders voelt zich een buitenstaander. Hij houdt zich op aan de rand van de gebeurtenissen: ‘Ik denk dat ik niet erg populair ben in de club, een outsider,.eentje die geen idee had hoe het was geweest in hun Rhodesië en hoe het daar hoorde, en die misschien ook wel had meegeholpen het land aan de zwarten uit te verkopen.’
Op de club bedienen zwarten, met namen als ‘Chemist’ en ‘Fisher’, de katapulten waarmee de kleiduiven worden weggeschoten. Meestal gaat dat fout en het ‘No bird’ is dan ook niet van de lucht.
De Engelse samenleving bestaat nog in Zimbabwe. En, hoe taai een dergelijke samenleving ook is, opnieuw dient de vraag zich aan, hoe lang nog? ‘Tenzij de uittocht binnenkort opdroogt of de zwarten zich in groten getale tot het golfspelen bekeren, zullen we ook hier weer eens zien wat moeder natuur allemaal vermag als ze verlost is van die eigenwijze witte drukteschoppers.’ Schneiders die in Harare, het vroegere Salisbury, woont, ziet de natuur in zijn omgeving al oprukken ten koste van de reeds wankelende westerse cultuur: ‘Gekapseisde en gescheurde zwembaden, cementen plakken tennisbaan onder wouden van onkruid, aardige clubgebouwtjes nu als barakken voor duizenden blote kinderen.’
Het lijkt nog slechts een kwestie van tijd voordat wonen in Zimbabwe weer zal zijn wat het ooit is geweest: leven in het wild. Schneiders zal daar dan niet meer zijn.